Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
Rb. Midden-Nederland, 15-11-2019, nr. UTR - 19 , 2351
ECLI:NL:RBMNE:2019:5430
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
15-11-2019
- Zaaknummer
UTR - 19 _ 2351
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Europees bestuursrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:5430, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 15‑11‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2021:107, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JBP 2020/19 met annotatie van Konst, M.A.
Computerrecht 2020/48 met annotatie van Q.J. Tjeenk Willink, L. van Sloten
Uitspraak 15‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Doorzending per mail en publicatie op het VNG-forum van de gegevens van eiser door verweerder zijn geen onrechtmatige gegevensverwerkingen. Dit moet niet worden beoordeeld op basis van de AVG, maar op basis van de Wbp, omdat de gegevensverwerkingen dateren van vóór inwerkingtreding van de AVG. Eisers verzoek om verwijdering van zijn gegevens op grond van de AVG is vanwege de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen terecht onder toepassing van de AVG afgewezen. De afwijzing van eisers verzoek om schadevergoeding voor onrechtmatige gegevensverwerkingen op grond van de AVG wordt niet inhoudelijk beoordeeld, omdat het geen besluit is in de zin van de Awb. De burgerlijke rechter is bevoegd. Het bezwaar hiertegen wordt daarom alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Beroep om deze reden gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2351
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: mr. J.W. Huizinga).
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken van eiser tot verwijdering van zijn persoonsgegevens en tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige gegevensverwerking op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)1.afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen ir. [A] , werkzaam bij verweerder.
Overwegingen
1. Op 29 augustus 2018 heeft eiser verweerder verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de systemen van verweerder op grond van artikel 17 van de AVG. Eiser heeft gesteld dat het doorzenden van zijn persoonsgegevens naar andere bestuursorganen per mail en het publiceren van zijn gegevens op het VNG-forum onrechtmatig is. Tevens heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens onrechtmatige gegevensverwerking op grond van artikel 82 van de AVG.
2. Verweerder heeft bevestigd dat hij in 2013 gegevens van eiser heeft gemaild aan een aantal andere gemeenten en in 2017 gegevens van eiser op het VNG-forum heeft geplaatst. Het verzoek van eiser om gegevenswissing heeft verweerder afgewezen, omdat volgens hem niet is voldaan aan een van de in artikel 17 van de AVG genoemde gronden. Verweerder heeft ook het verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 82 van de AVG afgewezen, omdat de gegevensverwerkingen in 2013 en 2017 naar zijn oordeel rechtmatig zijn. Deze rechtmatigheid moet volgens verweerder op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) worden beoordeeld. Weliswaar is met ingang van 25 mei 2018 de Wbp ingetrokken en de AVG in werking getreden, maar de gegevensverwerkingen vonden plaats vóór deze datum, zodat niet de AVG maar de Wbp hierop van toepassing is.
3. Eiser voert aan dat niet de Wbp, maar de AVG van toepassing is op de gegevensverwerkingen. Omdat verweerder de Wbp heeft toegepast is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig genomen en niet deugdelijk gemotiveerd, zodat het vernietigd dient te worden. Ook betwist eiser de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen in 2013 en 2017. Volgens hem valt er namelijk geen wettelijke verwerkingsgrondslag aan te wijzen voor de gegevensverwerkingen. Daarbij zijn de gegevensverwerkingen in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat verweerder de gegevens van eiser had kunnen anonimiseren. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat bij de beoordeling van zijn schadevergoedingsverzoek de ruime definitie van het begrip schade uit de AVG zou moeten worden aangehouden.
4. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van eiser bestaat uit twee onderdelen: het verzoek om gegevenswissing op grond van artikel 17 van de AVG en het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 82 van de AVG. Deze verzoeken zijn gebaseerd op de verwerkingen van gegevens van eiser door verweerder in 2013 en 2017. Partijen verschillen van mening over het recht dat op deze gegevensverwerkingen van toepassing is, over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen en, daaraan verbonden, de vraag of verweerder de gegevens moet wissen en eiser een recht op schadevergoeding heeft.
Toepasselijk recht
5.1.
Per 25 mei 2018 is de AVG in werking getreden. Op dezelfde datum is de Uitvoeringswet AVG (UAVG) in werking getreden en is door artikel 51 van die wet de Wbp ingetrokken. De AVG heeft onmiddellijke werking. Deze hoofdregel van overgangsrecht houdt in dat de AVG ook van toepassing is op de rechtsgevolgen van feiten die zich vóór de inwerkingtreding voordeden.2.In het overgangsrecht in artikel 48, tiende lid, UAVG zijn gevallen aangewezen waarin na inwerkingtreding van de AVG toch nog de Wbp van toepassing is. In deze zaak doet geen van deze gevallen zich voor.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de vraag of de gegevensverwerkingen in 2013 en 2017 rechtmatig of onrechtmatig zijn moet worden beoordeeld op basis van de Wbp, omdat deze wet van toepassing was op het moment dat die gegevensverwerkingen plaatsvonden. De onmiddellijke werking van de AVG betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat ook feiten die vóór de inwerkingtreding van de AVG hebben plaatsgevonden, in dit geval de gegevensverwerkingen, op grond van de AVG beoordeeld moeten worden.3.Als het gaat om de rechtsgevolgen van die feiten na de inwerkingtreding van de AVG, zoals het recht op wissing van persoonsgegevens of het recht op schadevergoeding, is de AVG van toepassing.
Rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen en verzoek gegevenswissing
6.1.
Eiser heeft op 28 augustus 2018 verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de systemen van verweerder omdat zijn gegevens onrechtmatig zouden zijn verwerkt. Zijn verzoek is dus gebaseerd op artikel 17, eerste lid, onder d, van de AVG. Een beslissing op een dergelijk verzoek is op basis van artikel 34 UAVG een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat er beroep tegen openstaat bij de bestuursrechter. Op het verzoek is de AVG van toepassing, omdat het na de inwerkingtreding van de AVG is ingediend.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gegevensverwerkingen rechtmatig zijn, omdat ze noodzakelijk waren om verzoeken in het kader van de Wet openbaar bestuur (Wob) tijdig af te kunnen handelen. Dit in het licht van misbruik van de Wob in combinatie met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Verweerder stelt destijds sterke aanwijzingen te hebben gehad dat eiser zich aan dergelijk misbruik schuldig maakte. Het delen van de gegevens van eiser met andere gemeenten diende ertoe om ervaringen uit te wisselen over mogelijke Wob-misbruikers. Volgens verweerder was er geen andere of betere methode om dit doel te bereiken.
6.3.
Zoals hiervoor onder 6.2 is geoordeeld moet de vraag of de gegevensverwerkingen van verweerder wel of niet onrechtmatig waren worden beoordeeld op grond van de Wbp en niet op grond van de AVG. Het verwerken van persoonsgegevens mag alleen plaatsvinden op basis van een van de in artikel 8 van de Wbp opgesomde verwerkingsgrondslagen. Op grond van artikel 7 van de Wbp mogen gegevens bovendien alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld.
6.4.
De rechtbank overweegt dat de uitvoering van de Wob een publiekrechtelijke taak is van verweerder. Voor het goed functioneren van de Wob is van belang dat onderzoek naar misbruik van de Wob wordt gedaan en dat eventueel misbruik wordt vastgesteld.4.De gegevensverwerkingen van verweerder in 2013 en 2017 hadden het doel om een goede uitvoering van de Wob te verzekeren en te voorkomen dat de Wob wordt misbruikt om dwangsommen te innen bij niet tijdig beslissen. De rechtbank is van oordeel dat dit doel in overeenstemming is met artikel 7 en 8, onder e, van de Wbp. Ook oordeelt de rechtbank dat de gegevensverwerkingen in overeenstemming zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat verweerder alleen de naam, het geslacht, het adres en de woonplaats van eiser heeft verwerkt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verweerder hetzelfde doel met de verwerkingen had kunnen bereiken door deze gegevens te anonimiseren. Het was naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet bovenmatig om deze gegevens te delen. De rechtbank concludeert daarom dat de gegevensverwerkingen in 2013 en 2017 rechtmatig waren.
6.5
Omdat de gegevensverwerkingen in 2013 en 2017 rechtmatig waren, is verweerder niet verplicht om de betreffende gegevens te wissen op grond van artikel 17, eerste lid, onder d, van de AVG en kon verweerder eisers verzoek op dit punt afwijzen.
Verzoek om schadevergoeding
7.1.
Het verzoek van eiser om schadevergoeding ziet op de schade die hij als gevolg van de gegevensverwerkingen in 2013 en 2017 zou hebben geleden. Het verzoek ziet niet op de weigering van verweerder om zijn persoonsgegevens te wissen. Het verzoek is gedaan na inwerkingtreding van de AVG, zodat artikel 82 van de AVG op het verzoek van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gegevensverwerkingen rechtmatig waren. Gelet hierop ligt het voor de hand dat het verzoek niet kan worden toegewezen.
7.2.
De rechtbank wijst het schadevergoedingsverzoek echter niet af. De reden daarvoor is dat de beslissing op een verzoek om schadevergoeding voor onrechtmatige gegevensverwerking geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De door eiser gestelde schade zou zijn veroorzaakt door de gegevensverwerkingen. Dit zijn feitelijke handelingen die niet gericht zijn op rechtsgevolg. De gegevensverwerkingen zijn dus geen besluiten. Een beslissing op een verzoek om schadevergoeding voor onrechtmatige gegevensverwerkingen is daarom ook geen besluit, omdat er geen verbondenheid is met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In de UAVG is ook geen bepaling opgenomen waarin een dergelijke beslissing gelijk wordt gesteld met een besluit. Er staat daarom tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 82 van de AVG geen beroep open bij de bestuursrechter. Eiser zal zijn verzoek bij de burgerlijke rechter moeten indienen.
Conclusie 8. Omdat de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige gegevensverwerkingen geen besluit is, heeft verweerder het bezwaar op dit punt ten onrechte ontvankelijk verklaard en inhoudelijk beoordeeld. Het beroep is daarom gegrond, zij het om een andere reden dan door eiser is aangevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op dat punt. Met toepassing van 8:72, derde lid, van de Awb, voorziet de rechtbank zelf in de zaak door het bezwaar, voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, niet-ontvankelijk te verklaren.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast heeft eiser om vergoeding van zijn reis- en verletkosten gevraagd. De reiskosten stelt de rechtbank vast op € 51,- op basis van openbaar vervoer, tweede klasse. De verletkosten stelt de rechtbank vast op € 52,24.
Beslissing
De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen de afwijzing van
het verzoek om schadevergoeding van 9 november 2018 ongegrond is verklaard;
- verklaart het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.127,24.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019 .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑11‑2019
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:89).
De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 29 maart 2011 in de zaak ThyssenKrupp tegen de Commissie, C-352/09 P (ECLI:EU:C:2011:191), onder 65-79.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2190), onder 5.1.