HR 2 februari 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK6328; HR 27 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1413
GHvJ, 03-06-2019, nr. 300.00095/18 H-95/2018
ECLI:NL:OGHACMB:2019:195
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
03-06-2019
- Zaaknummer
300.00095/18 H-95/2018
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2019:195, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 03‑06‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Ondergronds bankieren, gewoontewitwassen.
Zaaknummer: H 95/2018
Parketnummer: 300.00095/2018
Uitspraak: 3 juni 2019 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, hierna: het Gerecht, van 6 maart 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het openbaar ministerie heeft onbeperkt appel ingesteld. Dit brengt met zich dat het aan de verdachte ten laste gelegde in volle omvang ter beoordeling aan het Hof voorligt.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. F.A.P.M. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. E.F. Sulvaran, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en
- -
een geldboete van Afl. 100.000, subsidiair 1 jaar vervangende hechtenis.
Zijn vordering behelst voorts:
- -
de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen: gelden, de auto Infinity, zes horloges en het pand [adres 1];
- -
de teruggave aan de verdachte van de sieraden, een GSM Iphone scherm, een echtheidscertificaat, 6 Chinese bankkaarten en 6 Arubaanse bankkaarten.
Door en namens de verdachte is de partiële nietigheid van de inleidende dagvaarding bepleit alsmede de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts zijn bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Algemeen
Het gaat in deze zaak - eenvoudig gezegd - om de verdenking dat de verdachte zich tezamen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan (ondergronds) bankieren en het witwassen van de daaruit verkregen opbrengsten.
Het openbaar ministerie heeft er voor gekozen om op grond van dit feitencomplex aan de verdachte ten laste te leggen:
feit 1: overtreding van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven;
feit 2: gewoontewitwassen;
feit 3: overtreding van de Landsverordening meldplicht in- en uitvoer contant geld, en
feit 4: overtreding van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig dient te worden verklaard omdat de dagvaarding niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen ingevolge artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (Sv).
Het Hof overweegt als volgt.
Feit 1
In feit 1 zijn een concreet aantal geldtransacties opgenomen. Hierbij zijn de data vermeld waarop deze zouden hebben plaatsgevonden. In zoverre is de tenlastelegging, tegen de achtergrond van het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk en is het voor de verdachte mogelijk om zich daartegen te verweren. In hoger beroep heeft de raadsman zulks overigens ten aanzien van de door het Gerecht bewezen geldtransacties ook gedaan.
Anders is dat ten aanzien van de niet concreet genoemde geldtransacties. Deze zijn niet gespecificeerd naar bedrag en/of datum. Tegen de achtergrond van het omvangrijke dossier dat ziet op een langere periode waarin, volgens het openbaar ministerie, met grote frequentie transacties hebben plaatsgevonden, is de omschrijving “en/of een (of meer) ander(e) geldbedrag(en)” in zowel het onder a als b ten laste gelegde dan ook onvoldoende specifiek en is de tenlastelegging op dit punt nietig. In zoverre slaagt het verweer. Het faalt voor het overige.
Feit 2
Ten eerste merkt het Hof op dat het de raadsman niet volgt in zijn stelling dat de tenlastelegging voor wat betreft feit 2 nietig is omdat er in de tenlastegelegde periode een wetswijziging heeft plaatsgehad. Deze kwestie ziet niet op de geldigheid van de dagvaarding. Het verweer faalt.
Het Hof is van oordeel dat het als feit 2 ten laste gelegde kennelijke misslagen bevat. Het ligt op de weg van de rechter om die misslagen te verbeteren, mits de verdachte daardoor niet in de verdediging wordt geschaad. Zo een verbetering is immers een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging.
Het is, tegen de achtergrond van het dossier, de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om het verwijt te formuleren dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren in de ruimste zin des woords en dat hij het daarmee verdiende geld heeft witgewassen middels de aankoop van de in feit 2 genoemde (onroerende) goederen. Het Hof zal dan ook de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen.
Tot slot is het Hof van oordeel dat -tegen de achtergrond van het omvangrijke dossier- de navolgende omschrijvingen onvoldoende specifiek zijn en de tenlastelegging ook op deze punten nietig is:
- de omschrijving onder het eerste gedachtestreepje, te weten:
“een (of meer) geldbedrag(en) van onder meer US 2000,- (…) tot een totaalbedrag van omstreeks US $ 3.000.000,-“, en
- de omschrijving onder het laatste gedachtestreepje, te weten:
“geldelijke provisie(s)”, en
- de omschrijving “en/of geldbedrag(en) en/of provisie(s)” in de zinsnede
“terwijl hij en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat voormeld(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) en/of provisie(s) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf”.
Feit 3
In feit 3 zijn een concreet aantal transporten alsmede de data waarop deze zouden hebben plaatsgevonden opgenomen. In zoverre is de tenlastelegging, tegen de achtergrond van het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk en is het voor de verdachte mogelijk om zich daartegen te verweren. Het Hof verwerpt het verweer.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Toepasselijkheid van de Arubaanse strafwet
De raadsman heeft ten aanzien van het als feit 2 ten laste gelegde op grond van artikel 1:6 lid 1 onder c van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (Sr) in twijfel getrokken of het Hof bevoegd is om kennis te nemen van dat strafbare feit voor zover de plaats delict buiten Aruba is gelegen. Het openbaar ministerie heeft immers verzuimd informatie te verschaffen over de strafbaarheid van dat delict in de genoemde landen.
Het verweer wordt verworpen. Indien naast in Aruba ook buiten Aruba gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar het strafbare feit is gepleegd, is op grond van artikel 1:2 Sr vervolging van dat strafbare feit in Aruba mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Aruba hebben plaatsgevonden, ongeacht de strafbaarheid van dat feit in het buitenland1.. De rechter dient dit te beoordelen op grondslag van de tenlastelegging. Nu de tenlastelegging vermeldt dat de gedragingen “in Aruba en/of Sint Maarten en/of Anguilla en/of Curaçao en/of China” zijn begaan, moet dan ook worden geoordeeld dat de Arubaanse strafwet van toepassing is.
Normschendingen / strijd met beginselen van een goede procesorde
a.
De raadsman heeft voorts bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, op gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om wegens de normschendingen strafvermindering toe te passen.
b.
Bij de beoordeling in deze stelt het Hof het navolgende voorop.
Artikel 413 lid 1 Sv bepaalt dat, indien sprake is van een onherstelbare normschending als in dat artikel bedoeld, de rechter na een redelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen, kan beslissen tot, kort gezegd, strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen dient de rechter, zo bepaalt artikel 413 lid 7 Sv, in het bijzonder rekening te houden met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond.
De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats indien op de voet van artikel 413 Sv een normschending (vormverzuim) daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan2., dan wel indien zich de situatie voordoet dat (los van mogelijke vormverzuimen ex artikel 413 Sv) gehandeld is in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt3..
Inhoudelijke beoordeling van een verweer zal slechts kunnen plaats vinden indien de verdediging duidelijk en gemotiveerd heeft aangegeven waarom een of meer vermeende verzuimen, mede in het licht van de in artikel 413 lid 7 Sv genoemde factoren, tot het zwaarste rechtsgevolg dienen te leiden.
c.
Vermoedens en speculaties
De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van doelbewuste misleiding van procesdeelnemers doordat de verbalisanten in onderhavige kwestie eigen meningen, veronderstellingen, conclusies en onwaarheden in het dossier hebben opgenomen. Hierdoor is de verdachte benadeeld en is hem een eerlijk proces ontnomen, aldus de raadsman.
Het Hof is van oordeel dat voornoemde stelling als niet onderbouwd onbesproken kan blijven. De raadsman heeft slechts een opsomming en duiding van de volgens hem ontoelaatbare verklaringen van de verbalisanten gegeven, maar heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat de verbalisanten opzettelijk onjuist hebben gerelateerd teneinde de waarheidsvinding ten nadele van de verdachte te beïnvloeden. Het dossier biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. Overigens zij opgemerkt dat, voor zover er al eigen vermoedens en conclusies in de processen-verbaal zijn geuit, dit op zichzelf niet ongeoorloofd is. Het is aan de rechter om het door het openbaar ministerie aangeboden bewijsmateriaal te waarderen in het licht van het aan de verdachte tenlastegelegde. Daarbij kan de inhoud van processen-verbaal van opsporingsambtenaren slechts tot het bewijs worden gebezigd voor zover daarin mededelingen zijn gedaan van feiten en omstandigheden die door verbalisanten zelf zijn waargenomen of ondervonden. Het trekken van conclusies uit de waarnemingen en ondervindingen die in een proces-verbaal zijn gerelateerd is aan de rechter voorbehouden.
Het verweer faalt.
d.
Detournement de pouvoir
Ook bij dit onderdeel van het verweer heeft te gelden dat de gestelde schending van de beginselen van een goede procesorde niet nader is onderbouwd, nu is volstaan met een enkele verwijzing naar een passage in een rechtshulpverzoek. Het verweer faalt.
e.
Tolken
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie ongeoorloofde toezeggingen heeft gedaan aan de tolken in de Chinese taal, inhoudende dat zij anoniem zouden blijven en dat zij niet verplicht zouden worden om te getuigen. Hierdoor heeft de verdediging geen gelegenheid gehad om de tolken te ondervragen over de totstandkoming en de juistheid van de vertalingen. Dit levert strijd met het wettelijk strafvorderlijk systeem op en kan slechts met niet-ontvankelijkheid worden gesanctioneerd, aldus de raadsman.
Het Hof stelt voorop dat aan de verdediging het recht toekomt om de betrouwbaarheid van de vertalingen te kunnen toetsen. Ter terechtzitting van 25 juni 2018 heeft het Hof op het verzoek van de raadsman om de tolken als getuigen te horen beslist dat niet valt in te zien dat het horen van de tolken een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de toetsing van de betrouwbaarheid, te meer nu door de verdediging geen concrete vertalingen zijn aangewezen die inhoudelijk niet juist zouden zijn. Het Hof heeft alstoen bepaald dat in plaats van het horen van de tolken als getuige een representatief aantal vertalingen aan een onafhankelijke gerechtelijke tolk in de Chinese taal in Nederland zullen worden voorgelegd. De raadsman is vervolgens in de gelegenheid gesteld om op de door de procureur-generaal gemaakt selectie van 250 (tap)gesprekken te reageren en eventuele alternatieve gesprekken en vertalingen aan te dragen. Daarvan heeft de raadsman geen gebruik gemaakt. Evenmin is de raadsman inhoudelijk ingegaan op de nadien ingezonden revisies en de verklaring van de Nederlandse gerechtelijke tolk. Gelet op deze gang van zaken is het Hof van oordeel dat aan het recht van de verdediging om de betrouwbaarheid van de vertalingen te kunnen toetsen voldoende tegemoet is gekomen. Het door de verdediging gestelde omtrent het doen van toezeggingen door het openbaar ministerie aan de tolken is gebleven bij het uiten van een – verder niet gestaafd – vermoeden en heeft bovendien – wat er ook van zij – op generlei wijze in de weg gestaan aan voornoemd verdedigingsrecht.
f.
Conclusie
De door de verdediging aangevoerde stellingen leiden niet, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, tot de slotsom dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Het verweer wordt in alle onderdelen verworpen.
Ook overigens zijn bij het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, met in achtneming van hetgeen hiervoor ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding is overwogen en onder verbeterde lezing – ten laste gelegd dat:
1. dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk als geldtransactiebedrijf werkzaam is geweest, immers heeft/hebben hij en/of verdachtes mededader(s) (telkens) in die periode bedrijfsmatig en tegen een vorm van betaling een (of meer) geldtransactie(s) uitgevoerd, en daartoe in het kader van (een) geldelijke overmaking(en) op verzoek van of ten behoeve van derde(n):
a. gelden of geldswaarden ter beschikking gekregen teneinde deze gelden of geldswaarden, al dan niet in dezelfde vorm, aan (een) derde(n) in het buitenland, althans elders, betaalbaar te stellen of te doen stellen, en/of
b. gelden of geldswaarden in Aruba betaalbaar gesteld, nadat deze gelden of geldswaarden in het buitenland, althans elders, al dan niet in dezelfde vorm, aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ter beschikking waren en/of zouden worden gesteld,
met dien verstande dat deze geldelijke overmakingen op zichzelf staande
diensten betroffen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde
periode:
ad a. contant in Aruba en/of op een (of meer) bankrekening(en) in het buitenland (telkens) een (of meer) geldbedrag(en) van
- -
US $ 600,- (omstreeks 2-2-2013 en/of 5-2-2013),
- -
US $ 2.000,- (omstreeks 27-1-2013 en/of 5-2-2013 en/of 18-2-2013 en/of 9-3-2013),
- -
US $ 5.000,- (omstreeks 24-1-2013),
- -
US $ 10.000,- (omstreeks 29-12-2014),
- -
US $ 14.000,- (omstreeks 6-9-2014),
- -
US $ 17.000,- (omstreeks 29-12-2014),
- -
US$ 20.000,- (omstreeks 13-9-2014 en/of 30-11-2014 en/of 6-1-2015),
- -
US $ 30.000,- (omstreeks 11-2-2013),
- -
US $ 50.000,- (omstreeks 15-2-2013 en/of 23-12-2014 en/of 29-12-2014 en/of 4-1-2015),
- -
US $ 70.000,- (omstreeks 20-2-2013),
- -
US $ 100.000,- - US $ 150.000,- (omstreeks 7-1-2015),
- -
US $ 200.000,-,
ontvangen en/of doen ontvangen en elders buiten Aruba aan derden uitbetaald/betaalbaar gesteld en/of uit doen betalen/betaalbaar doen stellen; en
ad b. contant buiten Aruba en/of op een (of meer) bankrekening(en) in het buitenland (telkens) een (of meer) geldbedrag(en) van US $ 600,- en/of US $ 2.000,- en/of US $ 5.000,- en/of US $ 14.000,- en/of US$ 20.000,- en/of en/of US $ 30.000,- en/of US $ 50.000,- en/of US $ 70.000,- en/of US $ 100.000,- en/of US $ 150.000,- en/of US $ 200.000,- ontvangen en/of doen ontvangen en/of betaalbaar gekregen, en in Aruba of elders aan derden uitbetaald/betaalbaar gesteld en/of uit doen betalen/betaalbaar doen stellen;
(art. 2 jo. 29 van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven)
2. dat hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba en/of Sint Maarten en/of Anguilla en/of Curaçao en/of China, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een (of meer) voorwerp(en), te weten:
- -
het onroerend goed [adres verdachte],
- -
het onroerend goed [adres 1],
- -
een (of meer) horloge(s) van het merk Rolex en/of Audemars Piquet en/of Omega,
- -
een auto van het merk Infinity en
- -
een briljant
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, althans heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was;
en/of
dat/die voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
door toen en daar (telkens) opzettelijk:
- -
een (of meer) geldbedrag(en) voor derden te transfereren en/of te doen transfereren;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) voor derden uit te voeren en/of uit te doen voeren zonder daarvoor de vereiste melding bij de autoriteiten te maken en/of te doen maken;
- -
een (of meer) geldbedrag(en), althans gelden, verkregen uit ondergronds bankieren, te (her)gebruiken en/of te doen (her)gebruiken voor het verrichten van financiële transacties, al dan niet voor derden;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) te wisselen;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) uit te lenen;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) uit te betalen en/of uit te doen betalen in het kader van “swipen” en “raspen”;
- -
en aldus geldbedrag(en), althans gelden, verkregen uit ondergronds bankieren te investeren en/of te doen investeren in:
onroerend goed ([adres verdachte] en [adres 1]);
een (of meer) horloge(s) van het merk Rolex en/of Audemars Piquet en/of Omega al dan niet (mede) met behulp van door derden verkregen giftcertificaten;
een auto van het merk Infinity en
een briljant;
terwijl hij en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
van welk witwassen hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) aldus een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
(art. 430b en 430c (oud) en 2:404 en 2:405 (nieuw) WvSr)
althans indien voor het voorgaande geen veroordeling kan volgen:
dat hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba en/of Sint Maarten en/of Anguilla en/of Curaçao en/of China, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een (of meer) voorwerp(en), te weten:
- -
het onroerend goed [adres verdachte],
- -
het onroerend goed [adres 1],
- -
een (of meer) horloge(s) van het merk Rolex en/of Audemars Piquet en/of Omega,
- -
een auto van het merk Infinity en
- -
een briljant
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, althans heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was;
en/of
dat/die voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
door toen en daar (telkens):
- -
een (of meer) geldbedrag(en) voor derden te transfereren en/of te doen transfereren;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) voor derden uit te voeren en/of uit te doen voeren zonder daarvoor de vereiste melding bij de autoriteiten te maken en/of te doen maken;
- -
een (of meer) geldbedrag(en), althans gelden, verkregen uit ondergronds bankieren, te (her)gebruiken en/of te doen (her)gebruiken voor het verrichten van financiële transacties, al dan niet voor derden;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) te wisselen;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) uit te lenen;
- -
een (of meer) geldbedrag(en) uit te betalen en/of uit te doen betalen in het kader van “swipen” en “raspen”
- -
en aldus geldbedrag(en), althans gelden, verkregen uit ondergronds bankieren te investeren en/of te doen investeren in:
onroerend goed ([adres verdachte] en [adres 1]);
een (of meer) horloge(s) van het merk Rolex en/of Audemars Piquet en/of Omega, al dan niet (mede) met behulp van door derden verkregen giftcertificaten;
een auto van het merk Infinity en
een briljant;
terwijl hij en/of verdachtes mededader(s) redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; (art. 430d (oud) en 2:406 (nieuw) WvSr)
3. dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk geen melding heeft gemaakt van de invoer of uitvoer van geld als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Landsverordening tot regeling van een meldplicht bij de in- of uitvoer van geld (AB 2000 no. 27), immers heeft/hebben hij, verdachte en of verdachtes mededader(s) een (of meer) contante bedrag(en) van (ongeveer)
- -
US $ 20.000,- (op of omstreeks 3 februari 2013) en/of
- -
US $ 35.000,- (op of omstreeks 26 februari 2013) en/of
- -
US $ 90.000,- (op of omstreeks 20 mei 2014) en/of
- -
US $ 30.000,- (op of omstreeks 17 maart 2015) en/of
een (of meer) ander(e) geldbedrag(en) uitgevoerd en/of uit doen voeren en/of ingevoerd en/of in doen voeren, telkens zonder daarvan schriftelijk melding te maken en/of te doen maken zoals verplicht gesteld in voornoemde landsverordening;
(art. 2 jo. 7 van de Landsverordening meldplicht in- en uitvoer contant geld)
4. dat hij, als financiële dienstverlener, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk:
a. geen cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering heeft verricht bij:
- het in of vanuit Aruba verrichten en/of doen verrichten van een of meer wisseltransactie(s);
- het in of vanuit Aruba verrichten en/of doen verrichten van een of meer geldtransactie(s) als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven;
- aanwijzingen dat verdachtes cliënt(en) of die van zijn mededader(s) betrokken is/zijn geweest bij witwassen;
b. geen gegevens en inlichtingen heeft vastgelegd als bedoeld in het Landsbesluit regeling geldelijke overmakingen (AB 2011 no. 30) van degenen die gelden of geldswaarden in het kader van (een) geldelijke overmaking(en) aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ter beschikking hebben gesteld en van de begunstigden van de transactie(s);
c. geen melding heeft gemaakt van een of meer door verdachte verrichte ongebruikelijke transacties als bedoeld in artikel 26 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.
(art. 56 jo. 6, eerste en vierde lid, van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1 en feit 3
Het Hof is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van de in de tenlastelegging opgenomen geldtransacties moet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat telkens sprake is geweest van een daadwerkelijk voltooide transactie. Het dossier bevat veel uitgeluisterde telefoongesprekken, waarbij is getapt op het telefoonnummer van de verdachte. Uit deze telefoongesprekken volgt dat hij gesprekken voerde over het (tegen een vergoeding) verzenden van geld naar China. Aan vrijwel alle specifiek tenlastegelegde transacties kunnen telkens qua datum en/of bedrag één of enkele telefoongesprekken worden gelinkt. Uit de telefoongesprekken zelf valt echter niet af te leiden of de desbetreffende geldtransactie ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, terwijl steunbewijs in de vorm van bijvoorbeeld verklaringen of administratie van financiële handelingen ontbreekt. Met uitzondering van na te melden transactie ontbreekt dan ook het wettig bewijs voor een bewezenverklaring van de geldtransacties, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Slechts ten aanzien van de transactie van USD 10.000,= en/of USD 17.000,= op 29 december 2014 kan tot voldoende wettig en overtuigend bewijs worden gekomen, bestaande uit het op die dag gevoerde telefoongesprek TG2289 tussen de verdachte en [naam 1] (fonetisch), waarin wordt gesproken over 10.000 en 17.000 en de verdachte zegt dat hij zijn vrouw stuurt om het geld te halen alsmede de verklaring van [naam 2], afgelegd op 8 december 2015, die bevestigt dat het geld is overgemaakt en ontvangen door de ontvanger in China en dat de vrouw van de verdachte het geld kwam halen.
De aldus bewezen verklaarde transactie kan echter niet leiden tot een bewezenverklaring van het bedrijfsmatig werkzaam zijn als geldtransactiebedrijf. Aan de term ‘bedrijfsmatig’ komt in ieder geval de betekenis toe van ‘geregeld en stelselmatig’4.. Daaraan voldoet het verrichten van één geldtransactie, zoals bewezen verklaard kan worden, niet. Het Hof concludeert dan ook tot integrale vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Feit 3
Met het Gerecht acht het Hof onvoldoende bewijs voorhanden voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde geldtransporten van USD 20.000,=, USD 35.000,= en USD 30.000,=, nu het dossier slechts telefoongesprekken bevat, waarin onvoldoende concreet wordt gesproken over het vervoeren van geld(bedragen) en waaruit evenmin blijkt dat die transporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Enig steunbewijs ontbreekt.
Ten aanzien van het transport van USD 90.000,= overweegt het Hof als volgt.
Het enige aanknopingspunt dat de verdachte als opdrachtgever van het geldtransport of als een op andere wijze bij dat geldtransport betrokken persoon kan worden aangemerkt is het boeken en/of betalen van het ticket van een van de koeriers, [naam koerier 1]. Dat levert onvoldoende wettig bewijs op voor een bewezenverklaring.
De omstandigheid dat de andere koerier, [naam koerier 2], in de jaren voorafgaand aan het transport meerdere malen met de verdachte of familieleden van hem voor een dag op en neer naar Curaçao is gevlogen en dat ook [naam koerier 1] vaker met de vader of de moeder van de verdachte naar Curaçao vliegt, maakt dat niet anders. Ook de telefonische contacten die de verdachte op de ochtend voor de aanhouding met [naam koerier 2] heeft gehad, waarvan de inhoud overigens niet bekend is, leiden niet tot een ander oordeel.
De verdachte zal daarom van feit 1 en 3 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en onder 4 ten laste is gelegd, met dien verstande:
Feit 2 primair:
dat hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten:
- -
het onroerend goed [adres verdachte],
- -
het onroerend goed [adres 1],
- -
horloges van het merk Rolex en Audemars Piquet en Omega,
- -
een auto van het merk Infinity en
- -
een briljant
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt,
door toen en daar opzettelijk:
- -
geldbedragen voor derden te transfereren en/of te doen transfereren;
- -
geldbedragen verkregen uit ondergronds bankieren, te (her)gebruiken en/of te doen (her)gebruiken voor het verrichten van financiële transacties, al dan niet voor derden;
- -
geldbedragen te wisselen;
- -
geldbedragen uit te lenen;
- -
geldbedragen uit te betalen in het kader van “swipen” en “raspen”;
- en aldus geldbedragen, verkregen uit ondergronds bankieren, te investeren in:
onroerend goed ([adres verdachte] en [adres 1]);
horloges van het merk Rolex en Audemars Piquet en Omega mede met behulp van giftcertificaten;
een auto van het merk Infinity en
een briljant;
terwijl hij en verdachtes mededader wisten dat voormelde voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
van welk witwassen hij, verdachte, en verdachtes mededader aldus een gewoonte hebben gemaakt.
Feit 4
dat hij, als financiële dienstverlener, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk:
a. geen cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering heeft verricht bij:
- -
het in of vanuit Aruba verrichten en/of doen verrichten van een of meer wisseltransactie(s);
- -
het in of vanuit Aruba verrichten en/of doen verrichten van een of meer geldtransactie(s) als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven;
geen gegevens en inlichtingen heeft vastgelegd als bedoeld in het Landsbesluit regeling geldelijke overmakingen (AB 2011 no. 30) van degenen die gelden of geldswaarden in het kader van (een) geldelijke overmaking(en) aan verdachte en verdachtes mededader ter beschikking hebben gesteld en van de begunstigden van de transactie(s);
geen melding heeft gemaakt van een of meer door verdachte verrichte ongebruikelijke transacties als bedoeld in artikel 26 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Feit 2
a. Verweer
Volgens de verdediging is het vermogen van de verdachte en de medeverdachte in ieder geval voor een behoorlijk deel als legaal verkregen aan te merken. De verdachte was gedurende vele jaren één van de grootste handelaren in telefoonkaarten in Aruba. Ook verkochten de verdachte en de medeverdachte bier en vuurwerk en verdienden zij veel geld met swipen. Het geld dat de verdachte en de medeverdachte met dit alles verdienden, spaarden zij en behielden zij grotendeels contant thuis. Aangezien het grootste deel van het geld aldus legaal is verkregen, is er sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het vermogen van de verdachte en de medeverdachte. Dat het later mogelijk is vermengd met illegaal vermogen, doet daaraan niet af, aldus de raadsman.
Het Hof overweegt als volgt.
b.
Het Hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Het openbaar ministerie heeft er in onderhavige kwestie evenwel voor gekozen om in de tenlastelegging de aan het witwassen ten grondslag liggende delicten op te nemen. Nu dat is geschied, is ook het aldus “ten overvloede” ten laste gelegde aan het oordeel van het Hof onderworpen.
Het Hof overweegt als volgt.
c.
Uit de bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep) volgt dat de verdachte en de medeverdachte zich in de tenlastegelegde periode bezig hebben gehouden met ondergronds bankieren in de ruimste zin des woords: het transfereren van geldbedragen voor derden, het wisselen en uitlenen van gelden en het uitbetalen van contanten in het kader van “swipen” en “raspen”. Dit alles tegen betaling van een provisie of middels giftcertificaten. Zij hadden daarvoor geen enkele vergunning en hebben zich derhalve schuldig gemaakt aan onder meer overtreding van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven en de Landsverordening deviezenverkeer.
De verdachte noch de mederdachte hebben inzicht willen of kunnen geven in de omvang van hetgeen zij met voornoemd handelen hebben verdiend. De inkomsten zijn niet bij de belastingdienst opgegeven. Een administratie is niet aangetroffen.
d.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van het inkomen van de verdachte en de medeverdachte alsmede ten aanzien van hun vermogen het volgende.
Uit gegevens van de belastingdienst en de arbeidsinspectie blijkt dat het inkomen van de verdachte zowel voorafgaand aan de opening van de [naam supermarket][naam supermarket] Supermarket in oktober 2011 als nadien rond het minimumloon lag. Blijkens de aangiftes winstbelasting stond de [naam supermarket][naam supermarket] Supermarket in de jaren 2011 en 2012 op non-actief en had het in 2013 een verlies van Afl. 12.160,=. Bij gebreke aan jaarrekeningen is voor de jaren 2014 en 2015 bij benadering een winst van Afl. 16.008,= respectievelijk een verlies van Afl. 20.445 vastgesteld. De medeverdachte heeft voor de jaren 2011, 2012, en 2013 geen inkomsten aangegeven.
Daarentegen wordt het vermogen van beiden geschat op een bedrag van Afl. 859.579,49:
- -
eigen geld geïnvesteerd in de woningen [adres verdachte] (Afl. 241.620,61) en [adres 1] (Afl. 302.973,13);
- -
de in de woning [adres verdachte] in beslag genomen contante gelden, horloges, juwelen (Afl. 245.141,=) en briljanten ring (Afl 16.347,25);
- -
de in beslag genomen SUV Infinity (Afl. 53.497,50).
Voorts blijkt dat de verdachte en de medeverdachte in totaal drie woningen bezitten, waarvan zij één geheel en één deels met eigen geld hebben gefinancierd. Voor twee woningen zijn hypotheken afgesloten, waarbij het totaal maandelijks af te lossen bedrag hoger is dan hun gezamenlijke legale inkomen. Op de bankrekeningen van hen beiden komen in de tenlastegelegde periode – in het bijzonder in de aanloop naar de koop van de woningen [adres verdachte] en [adres 1] – diverse overboekingen, ontvangsten, stortingen en opnames voor van aanzienlijke bedragen die niet passen bij het op grond van hun legale inkomen te verwachten in- en uitgavenpatroon.
e.
Uit het vorengaande volgt dat de verdachte en de medeverdachte in de tenlastegelegde periode de in de tenlastelegging genoemde (onroerende) goederen hebben verworven met gelden waarvan de herkomst niet kan worden verklaard uit hun legale inkomen. Vervolgens hebben zij die (onroerende) goederen voorhanden gehad en gebruikt.
f.
Naar het oordeel van het Hof kan het niet anders zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte met de opbrengsten van het ondergronds bankieren in de ruimste zin des woords bedoelde (onroerende) goederen hebben verworven.
g.
Het Hof gaat voorbij aan de verklaring van de verdachte dat de (roerende) goederen zijn gekocht met geld dat merendeels afkomstig was uit de verkoop van telefoonkaarten, vuurwerk en bier. Het Hof acht die verklaring niet aannemelijk geworden. Niet alleen heeft de verdachte deze verklaring eerst bij gelegenheid van de laatste terechtzitting in hoger beroep afgelegd, maar ook is deze verklaring niet
onderbouwd, anders dan met een vijftal onvoldoende concrete getuigenverklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris en een handtekeningenlijst van personen die verklaren dat zij telefoonkaarten en bier hebben gekocht bij de verdachte in de periode 2008 tot en met 2010. Er zijn geen boekhoudkundige bescheiden (kasadministratie, facturen) overgelegd en evenmin is op andere wijze informatie verschaft over deze verkoopactiviteiten en de omvang van de beweerdelijk daarmee verdiende gelden.
Het Hof merkt nog op dat de verdachte nog heeft verklaard dat hij veel geld heeft verdiend met swipen, daarmee de suggestie wekkend dat dat legale inkomsten zouden zijn. Daarbij wordt miskend dat ook het handelen van de verdachte en de medeverdachte dienaangaande in strijd is met de Landsverordening deviezenverkeer.
Het verweer wordt verworpen.
Feit 4
Hoewel het Hof komt tot een vrijspraak van feit 1 omdat er slechts wettig bewijs is voor één concreet ten laste gelegde geldtransactie, komt het toch tot een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte en de medeverdachte in de tenlastegelegde periode op grote schaal bedrijfsmatig hebben gehandeld ten aanzien van het verrichten van geldtransacties, zonder cliëntenonderzoek, zonder het vastleggen van enige gegevens en inlichtingen van cliënten en/of begunstigden van de transacties en geen melding hebben gemaakt van ongebruikelijke transacties, zoals tenlastegelegd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Voor zover het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden voor de wijziging van het Wetboek van Strafrecht van Aruba op 15 februari 2014, geldt dat bij verandering in wetgeving nadat het feit is begaan, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast (art 1:1 lid 2 Sr nieuw)5.. Dit brengt met zich dat de strafbepaling van art 430b en 430c Sr (oud) moet worden toegepast voor de periode tot 15 februari 2014.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 49, 430b en 430c (Wetboek van Strafrecht van Aruba oud) voor de periode 1 juli 2012 tot 15 februari 2014 en in de artikelen 1:123, 2:404 en 2:405 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba voor de periode 15 februari 2014 tot 31 december 2015. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Het onder 4 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 3 en 6 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht Aruba, strafbaar gesteld in artikel 56 van die Landsverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van handelen in strijd met 3 en 6 van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en overtreding van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Daarbij heeft de verdachte louter oog gehad voor eigen financieel gewin en het faciliteren van een luxueuze levensstijl. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en vormt aldus een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving daarin behoort te kunnen stellen. Bovendien is witwassen onlosmakelijk verbonden met andere vormen van criminaliteit en bevordert het de instandhouding van het criminele circuit.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet (slechts) worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten, dat het bewezen verklaarde inmiddels enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep er blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Het Hof wijkt dan ook af van de straf die het Gerecht heeft opgelegd en van de vordering van de procureur-generaal, ook omdat het tot een vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde komt.
Een en ander afwegend acht het Hof een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf aangevuld met de oplegging van een geldboete op zijn plaats.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straffen passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Alle in beslag genomen gelden en horloges, de auto van het merk Infinity en het onroerend goed [adres 1] zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Deze voorwerpen behoren immers toe aan de verdachte en met betrekking tot deze voorwerpen is het onder feit 2 bewezen verklaarde begaan. Het Hof zal daarom de verbeurdverklaring van deze voorwerpen gelasten.
Het Hof is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de overige in beslag genomen sieraden, een GSM Iphone scherm, een echtheidscertificaat, 6 Chinese bankkaarten en 6 Arubaanse bankkaarten. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht;
verklaart het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde partieel nietig voor zover het betreft:
- -
feit 1: “en/of een (of meer) ander(e) geldbedrag(en)”
- -
feit 2 primair en subsidiair:
- -
eerste gedachtestreepje “een (of meer) geldbedrag(en) van onder meer US 2000,- (…) tot een totaalbedrag van omstreeks US $ 3.000.000,-“
- -
het laatste gedachtestreepje “geldelijke provisie(s)”, en
- -
de omschrijving “en/of geldbedrag(en) en/of provisie(s)” in de zinsnede
“terwijl hij en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat voormeld(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) en/of provisie(s) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf”.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 3 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van Afl. 100.000 (honderdduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 jaar hechtenis;
verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: alle in beslag genomen gelden en horloges, de auto van het merk Infinity en het onroerend goed [adres 1];
gelast de teruggave aan de verdachte van:
de overige in beslag genomen sieraden, een GSM Iphone scherm, een echtheidscertificaat, 6 Chinese bankkaarten en 6 Arubaanse bankkaarten;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
beveelt dat de borgsom van Afl. 50.000,= die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de gevangenhouding verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, S.A. Carmelia en D. Radder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. C. Bernsen, zittingsgriffier, en op 3 juni 2019 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
De jongste rechter, de griffier en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑06‑2019
HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman-criterium)
HR 1 juni 1999, NJ 1999, 567 (Karman-criterium)