Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/XII.3.3
XII.3.3 Objectieve verwijzingsregel (art. 4 Rome I)
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS362513:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Strikwerda 2008, nrs. 170 en 176a.
Vgl. de preambule onder nr. 20 en HR 25 september 1992, NJ 1992, 750 (Balenpers).
Zie de preambule onder nr. 21.
Vgl. Van der Weide 2006, p. 119, noot 6; Bertrams 2009, nr. 94; Bertrams & Kruisinga 2010, p. 65 en Bertrams & Verhagen 1993, p. 262. Vgl. Rb. Alkmaar 22 december 1988, NIPR 1989, 112. Anders: T&C Vermogensrecht 2009 (Schmidt), Art. 12 EVO, aant. 4.
Vgl. Van der Weide 2006, p. 119-120.
Vgl. mede in verband met het EVO: Bertrams & Kruisinga 2010, p. 66; Bertrams 2009, nr. 94; Van der Weide 2006, p. 137; Beuving 2001, p. 54-55; Steffens 1997a, p. 186 en Bertrams & Verhagen 1993, p. 262. Vgl. voorts: Ktg. Rotterdam 22 mei 1985, NJ 1987, 117. Anders: Berends 2009, p. 1038, die betwijfelt of in geval van een cessie ter incasso de cessionaris de kenmerkende prestatie verricht. Berends gaat evenwel voorbij aan art. 4 lid 1 (b) Rome I.
Bij sommige vormen van factoring is de dienstverlening van de factor beperkt tot financiering en mogelijk risico-overneming. Indien deze dienstverlening wordt gerealiseerd door middel van een vorderingenverkoop, dient niet de regeling van art. 4 lid 1 (b) Rome I te worden toegepast, maar de ‘leer van de kenmerkende prestatie’ van art. 4 lid 2 Rome I. Dit betekent dat de cessie-overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de cedent (en niet de factor) zijn gewone verblijfplaats heeft. De financiering geschiedt doordat de factor de cedent een koopprijs betaalt; de risico-overneming volgt in beginsel vanzelf uit het feit dat de factor als de nieuwe rechthebbende van de vorderingen de daaraan verbonden risico’s draagt (vgl. art. 7:47 jo 10 BW).
Zie Bertrams & Kruisinga 2010, p. 65; Bertrams 2009, nr. 94; Rb. Arnhem 29 december 2004, NIPR 2005, 56; Rb. Rotterdam 28 april 2004, NIPR 2005, 43; Rb. Utrecht 17 februari 1999, NIPR 1999, 187; Hof Amsterdam 1 juni 1995, NIPR 1996, 230 en Hof ’s-Hertogenbosch 27 november 1990, NIPR 1992, 227. Anders: Polak 1991, p. 638 en Rb. Arnhem 15 januari 2003, NIPR 2003, 267.
In het geval dat de zekerheidsverschaffing op een later moment wordt overeengekomen – bijvoorbeeld als voorwaarde voor de voortzetting van het krediet in een situatie dat de kredietnemer in zwaar weer terecht is gekomen –, is het verdedigbaar dat de cessie-overeenkomst, bij gebreke van een rechtskeuze, op grond van art. 4 lid 3 Rome I accessoir wordt aangeknoopt bij de kredietovereenkomst. Vgl. Struycken 1998b, p. 62-63.
Vgl. HR 16 mei 1997, NJ 1998, 585, m.nt. ThMdB (Brandsma q.q./Hansa Chemie). Vgl. voorts nog: T&C Vermogensrecht 2009 (Schmidt), art. 12 EVO, aant. 4, die het met betrekking tot het EVO niet uitgesloten acht dat de verplichting tot cessie, bij wijze van uitzondering, zelfstandig wordt aangeknoopt als bedoeld in art. 4 lid 1, laatste zin, EVO (objectieve dépeçage).
1159. Art. 4 Rome I. Indien cedent en cessionaris geen rechtskeuze hebben uitgebracht, dan dient het op de cessie-overeenkomst toepasselijke recht te worden vastgesteld aan de hand van de objectieve verwijzingsregel van art. 4 Rome I.1 De regeling van deze bepaling is anders van opzet dan die van art. 4 EVO. De ‘leer van de kenmerkende prestatie’ vormt niet langer een algemeen vermoeden van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is. Eerst moet worden beoordeeld of de overeenkomst valt onder een van de in het eerste lid genoemde overeenkomsten waarvoor de bepaling het toepasselijke recht vaststelt (art. 4 lid 1 Rome I). Eerst als de overeenkomst niet valt onder te brengen in een van de in lid 1 genoemde categorieën, komt men toe aan de ‘leer van de kenmerkende prestatie’.2 Deze leer houdt in dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft (art. 4 lid 2 Rome I).3
Als echter uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in de leden 1 of 2 bedoelde land, bijvoorbeeld omdat de overeenkomst zeer nauw is verbonden met een of meer andere overeenkomsten, dan is het recht van dat andere land van toepassing (accessoire aanknoping; art. 4 lid 3 Rome I).4
Tot slot bepaalt art. 4 lid 4 Rome I dat als het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1of lid 2 kan worden vastgesteld, de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.5
1160. Betekenis voor cessie. Welke betekenis hebbende objectieve verwijzingsregels, bij gebreke van een rechtskeuze, voor de vraag door welk recht de verbintenisrechtelijke verhouding tussen cedent en cessionaris wordt beheerst?
Indien de overeenkomst tussen de cedent en de cessionaris alleen de cessie als onderwerp heeft, zoals in geval van een verkoop van vorderingen, dan beheerst op grond van art. 4 lid 2 Rome I het recht van het land van vestiging van de cedent de cessie-overeenkomst; de cedent (verkoper) is in de regel degene die de voor de overeenkomst kenmerkende prestatie moet verrichten.6
Maakt de verplichting tot cessie daarentegen deel uit van een meeromvattende overeenkomst, dan is het mogelijk dat de cessionaris als de kenmerkende prestant moet worden aangemerkt.7 Indien de cessie plaatsvindt in het kader van een dienstverleningsovereenkomst, waarbij de cessionaris ten behoeve van de cedent bepaalde diensten verricht, dan wordt de verbintenisrechtelijke verhouding tussen cedent en cessionaris beheerst door het recht dat op deze overeenkomst van toepassing is. Ingevolge art. 4 lid 1 (b) Rome I is dat het recht van het land waar de dienstverlener (de cessionaris) zijn gewone verblijfplaats heeft. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een cessie in het kader van een factoring-arrangement of aan een cessie ter incasso. De te cederen vorderingen vormen hier het object van bepaalde door de cessionaris te verlenen diensten, zoals het beheer, de bewaking en/of de inning van de vorderingen. Het zwaartepunt van de sociaal-economische functie van de cessie-overeenkomst ligt in deze gevallen aan de zijde van de cessionaris (de factor).8,9
Ten aanzien van een fiduciaire cessie tot zekerheid, tot slot, geldt het volgende. In het geval de verplichting tot cessie voortvloeit uit een beding in een geldleningsovereenkomst, moet worden aangenomen dat de leninggever (de cessionaris) als de kenmerkende prestant heeft te gelden. De verplichting tot het ter leen verstrekken van een geldsom vormt het zwaartepunt van de overeenkomst.10 De obligatoire verhouding tussen de leningnemer en de leninggever, waaronder de verplichting tot cessie, wordt derhalve op grond van art. 4 lid 2 Rome I beheerst door het recht van het land van vestiging van de leninggever/cessionaris.11
In het geval de verplichting tot fiduciaire cessie voortvloeit uit een ‘verlengd eigendomsvoorbehoud’, dat wil zeggen een beding in een koopovereenkomst op grond waarvan de afnemer (koper) gehouden is de vorderingen uit een doorverkoop aan de leverancier (verkoper) te cederen tot zekerheid van de betaling van de koopprijs, dan geldt op grond van art. 4 lid 1 (a) Rome I dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de leverancier zijn gewone verblijfplaats heeft. Evenals in geval van een gewone koopovereenkomst is het zwaartepunt van de overeenkomst gelegen in de levering van de onder eigendomsvoorbehoud verkochte zaken. De cessie-overeenkomst wordt in dit geval dus beheerst door het recht van het land van vestiging van de cessionaris (verkoper).12