Een proces-verbaal van verhoor de getuige [dochter X] van de regiopolitie Haaglanden van 2 maart 2013, ZD Steek, AH p. 48 en een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer H] van de regiopolitie Haaglanden van 2 maart 2013, ZD Steek, G p. 4.
Hof Den Haag, 01-08-2017, nr. 22-004568-14, nr. 09-767122-13, nr. 09-765041-13, nr. 09-767040-13, nr. 09-827019-13, nr. 09-757767-10
ECLI:NL:GHDHA:2017:4031
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-08-2017
- Magistraten
Mrs. M.L.C.C. Lückers, J.M. van de Poll, C.H.M. Royakkers
- Zaaknummer
22-004568-14
09-767122-13
09-765041-13
09-767040-13
09-827019-13
09-757767-10
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:4031, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑08‑2017
ECLI:NL:GHDHA:2017:544, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑03‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:895, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑08‑2017
Mrs. M.L.C.C. Lückers, J.M. van de Poll, C.H.M. Royakkers
Partij(en)
Gezien een op 17 juli 2017 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift ingediend namens
Naam [verdachte]
Geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ([land])
Thans verblijvende in PI Rijnmond, De Schie, Rotterdam
Strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman, mr. A.A. Franken;
Overwegende
De verdachte is bij arrest van dit hof van 7 maart 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en zes maanden. Tegen dit arrest heeft de verdachte op 13 maart 2017 beroep in cassatie ingesteld. Indien de verdachte onherroepelijk zou zijn veroordeeld, zou de datum van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) ingevolge het arrest van dit hof gelegen zijn op of rond 26 juli 2017. De einddatum van zijn straf zonder VI zou 24 september 2019 zijn.
De verdachte verzoekt op grond van art 67a lid 3 Sv (het hof leest: art. 75 lid 6 Sv) opheffing van de voorlopige hechtenis.
De beslissing omtrent de opheffing van de voorlopige hechtenis is in de onderhavige zaak op grond van art. 69 lid 1 Sv joart. 75 lid 1 en lid 6 Sv voorbehouden aan het hof. De advocaat-generaal kan de verdachte ingevolge art. 75 lid 1 Sv joart. 69 lid 3 Sv in afwachting van een dergelijke beslissing in vrijheid stellen, maar is hiertoe niet verplicht. Dat het tot op heden gangbare praktijk is dat het Openbaar Ministerie een verdachte, die beroep in cassatie heeft ingesteld in vrijheid stelt op de VI datum, doet daar niet aan af. De verdachte kan voorts op ieder door hem gewenst moment een verzoek doen tot opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis.
Nu de verdachte tegen het arrest van het hof beroep in cassatie heeft ingesteld volgt uit art. 75 lid 5 en 6 Sv dat het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht blijft totdat de einduitspraak in kracht van gewijsde is gegaan en dat de voorlopige hechtenis in beginsel dient te worden opgeheven op het moment dat de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het ten uitvoer te leggen deel van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf. De onvoorwaardelijke vrijheidsstraf eindigt in de onderhavige zaak, in deze stand van het geding, op 24 september 2019.
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of het bevel tot de voorlopige hechtenis dat nog steeds van kracht is, op grond van art. 75 lid 6 Sv moet worden opgeheven, omdat — indien het arrest waarbij de verdachte is veroordeeld onherroepelijk zou zijn — hij in beginsel op 26 juli 2017 voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
De voorwaardelijke invrijheidstelling vervangt sinds 1 juli 2008 de vervroegde invrijheidstelling omdat de wetgever met het voorwaardelijk maken van een deel van de straf de maatschappij meer wilde beveiligen en de kans op recidive kleiner wilde maken doordat de veroordeelde op deze wijze langer onder toezicht van justitie staat.
Op grond van art. 15 lid 2 Sr wordt een veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren voorwaardelijk in vrijheid gesteld als hij twee derde van zijn straf heeft ondergaan. Art. 15a lid 1 Sr bepaalt dat een voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder van rechtswege geldende algemene voorwaarden en dat het Openbaar Ministerie de beslissing neemt omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden als bedoeld in art. 15a lid 2 Sr (art 15a leden 3 tot en met 5 Sr). Uit art 15d lid 1 Sr joart 15d lid 2 Sr volgt dat een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege kan blijven, bijvoorbeeld indien is gebleken dat de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen (art. 15d lid 1 onder b Sr) of als het recidive risico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden, dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart zich aan de gestelde voorwaarden te houden (art. 15d lid 1 onder d Sr). Het Openbaar Ministerie kan in een dergelijk geval vorderen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft.
De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt dus niet standaard verleend, maar kan uitgesteld worden of achterwege blijven. De huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft het karakter van de invrijheidstelling veranderd van een recht tot invrijheidstelling naar een invrijheidstelling waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, waaraan de verdachte zich dient te houden. Een voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook ingetrokken worden als de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De regelgeving omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling is voorts eerst van toepassing indien een veroordeling onherroepelijk is, nu art. 15 Sr spreekt van ‘veroordeelde’.
Bij de behandeling door dit hof van een schorsingsverzoek van het Openbaar Ministerie op 24 mei 2017 heeft de verdachte verklaard aan geen enkele voorwaarde te willen meewerken. Blijkens dit verzoek is het Openbaar Ministerie van oordeel dat aan een invrijheidstelling van de verdachte voorwaarden gesteld dienen te worden. Tijdens de behandeling van het huidige verzoek in raadkamer heeft het Openbaar Ministerie ook kenbaar gemaakt van oordeel te zijn dat de verdachte uitsluitend onder voorwaarden in vrijheid zou moeten worden gesteld. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte wat het Openbaar Ministerie betreft niet in aanmerking zou komen voor een ‘voorwaardelijke invrijheidstelling’, zoals bedoeld in artikel 15 Sr. Analoge toepassing van de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling brengt het hof tot het oordeel dat artikel 75 lid 6 niet tot gevolg heeft dat de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak dient te worden opgeheven. Gelet op de feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld, zou het in vrijheid stellen van verdachte zonder dat hij zich aan enige voorwaarde hoeft te houden naar het oordeel van het hof in strijd zijn met de ratio van de huidige regeling betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. Toewijzing van het verzoek van de verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis zou betekenen dat een verdachte enkel door het instellen van cassatieberoep de huidige regeling betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling kan frustreren wat betreft het verbinden van voorwaarden aan een invrijheidstelling, hetgeen overduidelijk in strijd is met de kennelijke bedoeling van de wetgever.
Het hof is derhalve van oordeel dat in de onderhavige zaak thans nog geen sprake is van een situatie als vermeld in art. 75 lid 6 Sv.
Het Openbaar Ministerie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de VI datum bovendien op 26 juli 2017 niet aan de orde is, maar eerst op 25 oktober 2017, nu bij voornoemd arrest ook de tenuitvoerlegging is gelast van het voorwaardelijk deel te weten drie maanden van een eerder opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt dienaangaande dat het arrest waarbij de tenuitvoerlegging is gelast niet onherroepelijk is en dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf op grond van art 557 Sv pas kan worden geëxecuteerd als de beslissing onherroepelijk is.
Het hof zal op grond van het hiervoor overwogene het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Beschikkende:
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan op 1 augustus 2017 door mr. M.L.C.C. Lückers, voorzitter, mr. J.M. van de Poll en mr. C.H.M. Royakkers, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Vegte, griffier, en door de voorzitter en griffier ondertekend.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof gelast de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en brengt deze ter kennis van verzoeker.
Den Haag, 1 augustus 2017
De advocaat-generaal,
Uitspraak 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling van drie mannen voor mishandeling met voorbedachte rade. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 7 maart 2017 drie mannen veroordeeld tot lange gevangenisstraffen voor een mishandeling met voorbedachte rade op 29 januari 2013. Het slachtoffer was ernstig verwond. Eén man is vrijgesproken van betrokkenheid. Een indertijd 38-jarige man uit Den Haag heeft voor dit feit en een aantal andere feiten 6 ½ jaar gevangenisstraf gekregen. Een indertijd 24-jarige man uit Den Haag heeft voor alleen dit feit 6 jaar gekregen. Een derde man, met een verhoudingsgewijs minder groot aandeel in deze mishandeling, heeft 3 jaar gekregen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, het strafblad van de verdachten en de lange duur van de procedure.
Rolnummer: 22-004568-14
Parketnummers: 09-767122-13, 09-765041-13, 09-767040-13, 09-827019-13 en 09-757767-10 (TUL)
Datum uitspraak: 7 maart 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1975,
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie, R'dam te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 mei 2015 en 18, 20, 25 en 27 januari 2017 en 21 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij parketnummer 09-999115-13 ten laste gelegde, het bij parketnummer
09-767122-13 onder 4 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde, het bij parketnummer 09-767040-13 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde, alsmede van het bij parketnummer 09-765041-13 onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het bij parketnummer 09-767122-13 onder 1, 2, 3 en 5 meer subsidiair ten laste gelegde, het bij parketnummer 09-767040-13 onder 1 nog meer subsidiair en 2 ten laste gelegde, het bij parketnummer 09-827019-13 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en het bij parketnummer 09-765041-13 onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Ook is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, alsmede omtrent de onder de verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akten rechtsmiddel d.d. 23 oktober 2014 respectievelijk 27 oktober 2014 is namens de verdachte en door de officier van justitie geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen gegeven ten aanzien van het onder parketnummer 09-999115-13 ten laste gelegde. Deze beslissingen zijn derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E] ingediend ten aanzien van het bij parketnummer 09-827019-13 onder 2 ten laste gelegde niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, bij een viertal inleidende dagvaardingen - waarvan de feiten door het hof zijn doorgenummerd, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd – en na een wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
Zaken [zaak B] en [zaak C]
1. parketnummer 09-767122-13)
hij op of omstreeks 23 juli 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) opzettelijk dreigend een pistool/vuurwapen, althans een voorwerp gelijkend op een vuurwapen en/of geschikt voor afdreiging, op/tegen het hoofd en/of in de mond van die [slachtoffer A] gehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "maak hem af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. ( parketnummer 09-767122-13)
hij op of omstreeks 23 juli 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer A], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, op/tegen/in de borst en/of het gezicht en/of het oor heeft geslagen en/of gestompt en/of een of meer haar/haren uit het hoofd heeft getrokken, tengevolge waarvan naam slachtoffer enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. ( parketnummer 09-767122-13)
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 te 's-Gravenhage en/of Scheveningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij/zij, verdachte en/of een of meer van zijn/haar mededader(s) met dat opzet
- die [slachtoffer A] naar de woning van verdachte gelokt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer A] gedurende een of meer uur/uren, althans gedurende enige tijd, gedwongen in die woning te blijven en/of
- ( daartoe) die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal, geslagen/gestompt en/of bedreigd met een vuurwapen, althans een voorwerp gelijkend op een vuurwapen en/of met de dreigende woorden "maak hem af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer A] gedwongen plaats te nemen in een auto en/of
- die [slachtoffer A] gedurende een autorit van
's-Gravenhage (vanaf/in de buurt van de [A-straat]) naar Scheveningen gedwongen in de auto te blijven zitten;
4. ( parketnummer 09-767122-13)
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 te 's-Gravenhage en/of Scheveningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (te weten 1500 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- houden van een pistool/vuurwapen, althans een voorwerp gelijkend op een vuurwapen en/of geschikt voor afdreiging, op/tegen het hoofd en/of in de mond van die [slachtoffer A] en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer A] dreigend de woorden toevoegen: "maak hem af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- het meermalen, althans eenmaal, op/tegen/in de borst en/of het gezicht en/of het oor slaan en/of stompen en/of haren uit het hoofd trekken en/of
- toevoegen van de (dreigende) woorden: "Wat wil je me geven?" en/of "Je gaat hier even rustig over nadenken en we gaan hier morgen op terugkomen.";
5. ( parketnummer 09-767122-13)
hij op of omstreeks 18 november 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer B] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, op/in de richting van die [slachtoffer B] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 november 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer B]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een doorschot in het been), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk in/door het been te schieten;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 november 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer B], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, op/in de richting van die [slachtoffer B] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak Steek
6. (parketnummer 09-767040-13)
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer C] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans een maal, in het gezicht en/of de hals/nek van die [slachtoffer C] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[Z.] en/of [F.] op of omstreeks 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer C] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans een maal, in het gezicht en/of de hals/nek van die [slachtoffer C] heeft/hebben gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte op of omstreeks 29 januari 2013 te Rotterdam en/of
's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, door belofte(n) en/of het verschaffen van middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft hij, verdachte: - die [Z.] en/of [F.] beloofd dat zij geld zou(den) ontvangen na het verrichten van een opdracht/verzoek om een persoon genaamd [slachtoffer D] 'klappen te geven' en/of 'kapot te maken/slaan', althans letsel toe te brengen en/of
- een foto getoond van die [slachtoffer D], althans een of meer toekomstige slachtoffer(s) en/of
- de informatie gegeven dat die [slachtoffer D] tussen 22.00 - 23.00 uur de hond zou uitlaten en/of
- die [Z.] en/of [F.] langs de woning van die [slachtoffer D] laten rijden en/of
– de opdracht/instructie gegeven dat die [Z.] en/of [F.] (daar) geen telefoon aanwezig mocht(en) hebben en/of enig(e) andere instructie(s);
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer C]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere (litteken(s) van (een)) snee(ën) in het gezicht/gelaat en/of verlamming/(gedeeltelijk) ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer C] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans een maal, in het gezicht en/of de hals/nek te snijden/steken;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[Z.] en/of [F.] op of omstreeks 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer C]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere (litteken(s) van (een)) snee(ën) in het gezicht/gelaat en/of verlamming/(gedeeltelijk) ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), heeft/hebben toegebracht, door deze [slachtoffer C] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans een maal in het gezicht en/of de hals/nek te snijden/steken,
welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte op of omstreeks 29 januari 2013 te Rotterdam en/of
's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, door belofte(n) en/of het verschaffen van middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft hij, verdachte: - die [Z.] en/of die [F.] beloofd dat zij geld zou(den) ontvangen na het verrichten van een opdracht/verzoek om een persoon genaamd [slachtoffer D] 'klappen te geven' en/of 'kapot te maken/slaan', althans letsel toe te brengen en/of
- een foto laten zien van die [slachtoffer D], althans een of meer toekomstige slachtoffer(s) en/of
- de informatie gegeven dat die [slachtoffer D] tussen 22.00 - 23.00 uur de hond zou uitlaten en/of
- die [Z.] en/of [F.] langs de woning van die [slachtoffer D] laten rijden en/of
- de opdracht/instructie gegeven dat die [Z.] en/of [F.] (daar) geen telefoon aanwezig mocht(en) hebben en/of enig(e) andere instructie(s);
nog meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[Z.] en/of [F.] op of omstreeks 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een persoon (te weten [slachtoffer C]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, heeft/hebben mishandeld, door deze [slachtoffer C] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans een maal, in het gezicht en/of de hals/nek te snijden/steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer C] zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere (litteken(s) van (een)) snee(ën) in het gezicht/gelaat en/of verlamming/(gedeeltelijk) ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), in elk geval enig letsel, heeft opgelopen,
welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte op of omstreeks 29 januari 2013 te Rotterdam en/of
's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, door belofte(n) en/of het verschaffen van middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft hij, verdachte: - die [Z.] en/of die [F.] beloofd dat zij geld zou(den) ontvangen na het verrichten van een opdracht/verzoek om een persoon genaamd [slachtoffer D] 'klappen te geven' en/of 'kapot te maken/slaan', althans letsel toe te brengen en/of
- een foto laten zien van die [slachtoffer D], althans een of meer toekomstige slachtoffer(s) en/of
- de informatie gegeven dat die [slachtoffer D] tussen 22.00 - 23.00 uur de hond zou uitlaten en/of
- die [Z.] en/of [F.] langs de woning van die [slachtoffer D] laten rijden en/of
- de opdracht/instructie gegeven dat die [Z.] en/of [F.] (daar) geen telefoon aanwezig mocht(en) hebben en/of enig(e) andere instructie(s);
7. (parketnummer 09-767040-13)
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, heeft gepoogd om [Z.] en/of [F.] door in artikel 47, eerste lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte en/of het verschaffen van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid, te bewegen om [slachtoffer D] van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans enig letsel toe te brengen danwel pijn te doen, bestaande die belofte en/of het verschaffen van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid uit:
- de belofte aan die [Z.] en/of [F.] dat zij geld zou(den) ontvangen na het verrichten van een opdracht/verzoek om een persoon genaamd [slachtoffer D] 'klappen te geven' en/of 'kapot te maken/slaan', althans letsel toe te brengen en/of
- het tonen van een foto van die [slachtoffer D], althans een of meer toekomstige slachtoffer(s) en/of
- het geven van de informatie dat die [slachtoffer D] tussen 22.00 - 23.00 uur de hond zou uitlaten en/of
- die [Z.] en/of [F.] langs de woning van die [slachtoffer D] laten rijden en/of
- het geven van de opdracht/instructie dat die [Z.] en/of [F.] (daar) geen telefoon aanwezig mocht(en) hebben en/of enig(e) andere instructie(s), zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid (omdat [Z.] en/of [F.] in plaats van die [slachtoffer D] een ander heeft/hebben aangevallen en vervolgens is/zijn gevlucht);
Zaak Maunaloa
8. ( parketnummer 09-827019-13)
hij op of omstreeks 28 maart 2013 te 's-Gravenhage
[slachtoffer E] en/of [slachtoffer F] en/of een of meer andere perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tweemaal (in de lucht) geschoten met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de aanwezigheid en/of nabijheid van die [slachtoffer E] en/of [slachtoffer F];
9. ( parketnummer 09-827019-13)
hij op of omstreeks 28 maart 2013 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [B-straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer F] en/of [slachtoffer E], welk geweld bestond uit slaan/stompen en/of schoppen en/of het geven van een kopstoot tegen het lichaam van die [slachtoffer F] en/of [slachtoffer E];
10. ( parketnummer 09-827019-13)
hij op of omstreeks 29 maart 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (een) hoeveelheid versnijdingsmiddel(en) fenacetine en/of lidocaïne (van totaal ongeveer 895,6 gram), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
11. ( parketnummer 09-827019-13)
hij te 's-Gravenhage, op of omstreeks 29 maart 2013, munitie van categorie III, te weten 110, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber 9 mm) en/of een patroon (kaliber .380 auto), voorhanden heeft gehad;
Zaken Malie en Dreig
12. ( parketnummer 09-765041-13)
hij op of omstreeks 16 mei 2012, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 1 juni 2012, te Den Haag [slachtoffer G] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen getoond aan die [slachtoffer G] en/of
- dat vuurwapen gericht op die [slachtoffer G] en/of
- dat vuurwapen doorgeladen;
13. ( parketnummer 09-765041-13)
hij op of omstreeks 5 maart 2013 te Den Haag [slachtoffer H] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- voor de autodeur van de auto van die [slachtoffer H] gaan staan (zodat die [slachtoffer H] niet in zijn auto kon stappen en/of
- die [slachtoffer H] bij zijn shirt en/of sjaal vastgepakt en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer H] dreigend de woorden toegevoegd: "Je bent nog niet klaar met mij, je gaat eraan, je bent nog niet van mij af, je hebt geen leven meer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer H] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit gaat om leven en dood, snap je" en/of "dan roei ik je hele familie uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 4 en 12 zal worden vrijgesproken en ten aanzien van het onder 1, 2 impliciet primair (medeplegen mishandeling met voorbedachten rade), 3, 5 primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag), 6 meest subsidiair impliciet subsidiair (uitlokking van zware mishandeling met voorbedachte raad), 7 impliciet subsidiair (poging tot uitlokking van zware mishandeling), 8, 9 10, 11 en 13 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 4 en 12 ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 en 12 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
Laat in de avond van 18 november 2012 treffen de verdachte en aangever [slachtoffer B], elk vergezeld van een aantal andere mannen, elkaar op de [D-straat] te Den Haag nabij de woning van de verdachte aan de [A-straat]. De verdachte en de mannen aan zijn kant waren bewapend met in ieder geval een uzi en een pistool. Op enig moment tijdens de ontmoeting is met een vuurwapen geschoten. [slachtoffer B] blijkt door een kogel te zijn geraakt in zijn linker bovenbeen. [slachtoffer B] heeft niet gezien wie heeft geschoten. Hij verklaart precies in de lijn te hebben gestaan van waar de verdachte zijn pistool had, terwijl hij met een andere man aan het vechten was. De verdachte ontkent te hebben geschoten.
Bewijs voor de aanwezigheid van voorbedachte raad bij verdachte of zijn mededader(s) op het van het leven beroven van [slachtoffer B] ontbreekt, zodat verdachte van hetgeen primair ten laste is gelegd behoort te worden vrijgesproken.
Wat betreft de overige subsidiaire varianten is het hof van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld welke persoon uit welke groep toen en daar een vuurwapen heeft afgevuurd en daarbij het linkerbeen van [slachtoffer B] heeft geraakt.
De verklaring van [slachtoffer B] (die naar verdachte wijst) vindt in dit opzicht onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Daartoe overweegt het hof allereerst dat op het moment dat er werd geschoten op de plaats delict meerdere gewapende mannen aanwezig waren. Verder is gebleken dat de aldaar aangetroffen patroon en huls onvoldoende onderscheidend zijn om aan de munitie en/of vuurwapens te kunnen worden gekoppeld die – enkele maanden later – onder de verdachte in beslag zijn genomen. Tot slot overweegt het hof dat, voor zover de getuigen [getuige A] en [getuige B] tegenover de politie hebben verklaard dat de verdachte hen heeft verteld dat hij degene is geweest die toen en daar (op [slachtoffer B]) heeft geschoten, [getuige A] tegenover de rechter-commissaris is teruggekomen op dit onderdeel van zijn verklaring en dat bij het uitluisteren van het politieverhoor van [getuige B] is gebleken dat deze tegenover de verbalisanten heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft gezegd dat ‘zijn mensen’ hebben geschoten. Gelet hierop leveren deze getuigenverklaringen naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs om bewezen te kunnen achten dat verdachte of een van de tot zijn groep behorende personen heeft geschoten.
Het vorenstaande brengt met zich dat niet kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak van het onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
6 primair en subsidiair (te weten medeplegen poging moord/doodslag dan wel de uitlokking daarvan) is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 impliciet primair (medeplegen mishandeling met voorbedachte raad), 3, 4, 6 meer subsidiair (medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad), 7 impliciet meer subsidiair (poging tot uitlokking van mishandeling), 8, 9, 10, 11 en 13 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak Breit
1. parketnummer 09-767122-13)
hij op 23 juli 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders opzettelijk dreigend een vuurwapen, in de mond van die [slachtoffer A] gehouden en deze dreigend de woorden toegevoegd: "maak hem af";
2. ( parketnummer 09-767122-13)
hij op 23 juli 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, een persoon, [slachtoffer A], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, tegen de borst en het gezicht en het oor heeft geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer A] lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3. ( parketnummer 09-767122-13)
hij in de periode van 23 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een anderen, opzettelijk [slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders met dat opzet
- die [slachtoffer A] naar de woning van verdachte gelokt en
- vervolgens die [slachtoffer A] gedurende enige tijd, gedwongen in die woning te blijven;
Zaak Steek
6. (parketnummer 09-767040-13) meer subsidiair
hij op 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon (te weten [slachtoffer C]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere sneeën in het gezicht/gelaat en verlamming/gedeeltelijk ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer C] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het gezicht en de hals/nek te snijden;
7. ( parketnummer 09-767040-13)
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Rotterdam en te 's-Gravenhage, heeft gepoogd om [F.] door in artikel 47, eerste lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte te bewegen om [slachtoffer D] enig letsel toe te brengen danwel pijn te doen, bestaande die belofte uit:
- de belofte aan die [F.] dat hij geld zou ontvangen na het verrichten van een opdracht/verzoek om een persoon genaamd [slachtoffer D] 'klappen te geven' en/of 'kapot te maken/slaan';
Zaak Maunaloa
8. ( parketnummer 09-827019-13)
hij op 28 maart 2013 te 's-Gravenhage [slachtoffer E] en [slachtoffer F] en een of meer andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tweemaal in de lucht) geschoten met een vuurwapen, in de nabijheid van die [slachtoffer E] en [slachtoffer F];
9. ( parketnummer 09-827019-13)
hij op 28 maart 2013 te 's-Gravenhage met een ander aan de openbare weg, [B-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer F] en [slachtoffer E], welk geweld bestond uit slaan/stompen en het geven van een kopstoot tegen het lichaam van die [slachtoffer F] en [slachtoffer E];
10. ( parketnummer 09-827019-13)
hij op 29 maart 2013 te 's-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen een hoeveelheid versnijdingsmiddelen fenacetine en lidocaïne (van totaal ongeveer 895,6 gram), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van ie feiten;
11. ( parketnummer 09-827019-13)
hij te 's-Gravenhage, op 29 maart 2013, munitie van categorie III, te weten 110, patronen (kaliber 9 mm) en/of een patroon (kaliber .380 auto), voorhanden heeft gehad;
Zaken Dreig
13. ( parketnummer 09-765041-13)
hij op 5 maart 2013 te Den Haag [slachtoffer H] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- voor de autodeur van de auto van die [slachtoffer H] gaan staan (zodat die [slachtoffer H] niet in zijn auto kon stappen en
- die [slachtoffer H] bij zijn sjaal vastgepakt en
- die [slachtoffer H] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit gaat om leven en dood, snap je" en/of "dan roei ik je hele familie uit".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Beoordeling van de zaak Steek
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich - op gronden als vermeld in zijn schriftelijke requisitoir en op schrift gestelde repliek – op het standpunt gesteld dat het aan de verdachte onder 6 meest subsidiair ten laste gelegde (te weten uitlokking van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer C]) en onder 7 ten laste gelegde (te weten poging tot uitlokking van het medeplegen van mishandeling met voorbedachte raad) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota het navolgende betoogd – steeds kort en zakelijk weergegeven -:
De verdediging heeft bij het uitluisteren van de politieverhoren van de medeverdachten [Z.] en [B.] geconstateerd dat de schriftelijke uitwerking van de verhoren onjuistheden bevat en dat niet al hetgeen door hen is verklaard daarin is opgenomen, waarbij het veelal de voor de verdachte ontlastende uitlatingen zijn die zijn weggelaten. Een uitwerking van deze omissies is weergegeven in de bij de pleitnota gevoegde bijlagen.
Bij het uitluisteren van de verhoren is eveneens gebleken dat [Z.] door de politie met informatie is gevoed (over de verdachte) en dat [Z.] op suggestieve wijze en sturend is ondervraagd (met name vanaf zijn verhoor van 25 april 2013 door verbalisant [verbalisant 1]).
Het vorenstaande maakt de inhoud van de verklaringen van [Z.] onbetrouwbaar waardoor deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Ook de verklaring van [B.] is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Uit zijn verklaring blijkt een behoorlijke vijandigheid ten opzichte van [verdachte]. [B.] lijkt zijn eigen rol te verkleinen en die van [verdachte] te vergroten. Uit niet geverbaliseerde opmerkingen van [B.] volgt dat hij veel minder weet dan wordt gesuggereerd. Ontlastende passages zijn weggelaten. Hij verklaart aantoonbaar niet naar waarheid.
De verdediging heeft haar ondervragingsrecht ten aanzien van de getuigen [Z.] en [B.] niet effectief kunnen uitoefenen, immers deze getuigen hebben zich steeds beroepen op hun verschoningsrecht. Omdat verklaringen die [Z.] en [B.] als verdachte tegenover de politie hebben afgelegd verder onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen kunnen deze verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt.
De verdachte heeft verklaard dat [F.] tijdens de ontmoeting in de [A-bar] te Rotterdam op 29 januari 2013 heeft aangeboden om die avond langs te gaan bij de woning van de familie van [slachtoffer D] om [slachtoffer D] aan te spreken over het door hem en zijn dochter [dochter X] praten met de CIE. Een opdracht daartoe of tot het uitoefenen van geweld op [slachtoffer D] heeft verdachte nimmer gegeven. Aldus is sprake van een alternatief scenario, welk scenario aansluit bij de feiten en omstandigheden zoals daarvan blijken uit het dossier.
Uit niets blijkt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de mishandeling van een ander dan [slachtoffer D], noch dat zijn opzet verder zou reiken dan een eenvoudige mishandeling.
Indien het hof zou aannemen dat het opzet van de verdachte was gericht op de mishandeling van [slachtoffer D], is voor wat betreft de onder 6 ten laste gelegde uitlokking niet voldaan aan de accessoriteiteis. Het gronddelict waarop de verdachte als uitlokker opzet had, correspondeert niet met het feit waarop [verdachte] het oog heeft gehad.
Het vorenstaande dient te leiden tot vrijspraak van al hetgeen aan de verdachte onder 6 en 7 is ten laste gelegd.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten [Z.] en [B.]
De verdediging is in de gelegenheid geweest om de auditieve opname van de politieverhoren van enkele medeverdachten en getuigen te beluisteren. Bij het uitluisteren van deze verhoren heeft de verdediging meerdere onjuistheden en omissies geconstateerd. Een lijst met een woordelijke uitwerking van de belangrijkste onjuistheden en omissies heeft de verdediging op 4 mei 2016 en 6 december 2016 aan het hof doen toekomen. De inhoud van deze woordelijke uitwerking is niet betwist door de advocaat-generaal. Het hof zal uitgaan van deze woordelijke uitwerking.
Verklaringen van de medeverdachte [Z.]
Het hof stelt vast dat uit de door de verdediging weergegeven passages inderdaad volgt dat belangrijke delen van de verhoren van [Z.] niet in de uitgewerkte processen-verbaal daarvan zijn opgenomen en voorts dat verbalisant [verbalisant 1] [Z.] uitgebreid heeft geïnformeerd over [verdachte], onder meer over de relatie tussen [verdachte] en de familie van [slachtoffer D]. Het hof constateert met de verdediging dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] tijdens het verhoor op 25 april 2013 [Z.] bovendien een krantenartikel uit de Telegraaf hebben getoond waarin [Z.] als dader is aangemerkt en waarin verder is vermeld dat “de 38-jarige Turkse ex-vriend van de dochter van het gezin nog niet als verdachte is aangemerkt.” Op dat moment waren de aan [Z.] opgelegde beperkingen nog van kracht. Het hof acht deze gang van zaken hoogst kwalijk en zeer onwenselijk, maar merkt hierbij tevens op dat door of namens [Z.] niet is geklaagd over de gang van zaken tijdens het verhoor dan wel de weergave van zijn verklaringen.
Het hof realiseert zich voorts dat de verdediging niet in staat is geweest [Z.] over zijn verklaringen te ondervragen, nu hij zich bij ieder getuigenverhoor telkens heeft beroepen op zijn verschoningsrecht
Desondanks is het hof niet van oordeel dat de door [Z.] afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Evenmin is naar het oordeel van het hof sprake van de situatie dat de verklaringen van [Z.] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat zij gelet op de ‘Vidgen-jurisprudentie’ het enige bewijsmiddel zouden zijn waaruit betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten volgt.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
[Z.] heeft - na een aanvankelijke ontkenning in een kort verhoor op de dag van zijn aanhouding - tijdens zijn tweede verhoor op 7 april 2013 als verdachte verklaard:
“Ik was erbij. Ik hoorde die man zeggen ”wat doen jullie nou?” Ik zag dat bloed. Ik schrok ervan.
(…)Er werd mij gevraagd of ik naar Den Haag wilde komen. Maar ik had geen geld. De bedoeling was om iemand te slaan. Dat werd mij verteld. Er moest iemand hard worden geslagen. Ik zou daar mijn deel dan uit krijgen. Ik besloot het te doen. Ik ben met de trein naar Den Haag gegaan. Ik was daar rond 17.00/18.00u. Ik had daar met iemand afgesproken. We moesten die jongen dus pakken. Vanaf Centraal Station wilde ik erheen gaan, maar de jongen zei dat het nog te vroeg was. Hij had een paar jongens een pilletje laten afleveren voor de adrenaline. Ik had nog nooit zo’n pil genomen maar ik deed gewoon mee. Daarvoor hadden we ook nog champagne gedronken. De jongen had het pilletje toen al op. Toen was het zo ver. Het was zo ver om naar die man toe te gaan. We zijn naar Scheveningen gegaan. Het was ‘als we die man zien, dan geven we hem een pak slaag’. We liepen op die man af en toen kreeg die een klap op zijn neus en viel hij op de grond. Het ging zo snel. Ik zag bloed op zijn wang. Ik hoorde dat de man zei ‘wat doe je nou’. Ik zag dat bloed. Toen stond ik ineens in de tuin. Die man wilde de tuindeur sluiten maar ik had mijn voet tussen de deur gezet. Ook met mijn hand probeerde ik de deur open te houden. Zodoende is mijn handafdruk op de deur gekomen denk ik.(…)Ik weet de datum nog. Ik ben op dinsdag 29 januari 2013 naar Nederland gekomen. Ik zat krap bij kas. Ik zou mijn salaris die vrijdag pas krijgen. Ik had contact gehad met iemand die zei dat ik iets zou kunnen verdienen met een klusje. Wie mij hiervoor benaderde? Een Turkse jongen, [D.].Hij zei dat we iemand in elkaar moesten slaan. Hij zei dat ik er wel wat voor zou krijgen. Ik had geld nodig. Ik had voor die drie dagen geen enkele cent meer.(…)[D.] had gezegd als we in de [C-straat] zouden zijn, dan waren we er. [D.] had een omschrijving gegeven van het huis. [D.] zei dat de man rond 22.00-22.30 uur altijd de hond uit liet.Toen we in de buurt waren van de [C-straat] zag ik een man lopen met een hond. Ik vroeg aan [D.] of dat de man was. [D.] zei dat het niet de man was. Hij nam nog een half pilletje in.
(…)[D.] en ik zijn heel langzaam naar de overkant van de straat gelopen. Toen we aan de zijde van de woning waren zag ik ineens de tuindeur van een hoekhuis open gaan. Ik zag dat er een man uit de tuin kwam die ik even daarvoor met de hond had zien lopen door de straat. Toen begon het allemaal.
[D.] zei ‘dat is hem’. [D.] zei dat het de man was. We zijn toen heel snel, op tempo richting de man gelopen. De man heeft ons niet gezien. Ik hoorde [D.] zeggen tegen de man: ‘hé ken je mij nog’. Ik zag dat [D.] de man gelijk een klap op zijn gezicht gaf. Het was echt hard. Ik zag dat de man gelijk op de grond viel. Hij sloeg volgens mij op zijn neus. De man stond gelijk weer op. Ik zag gelijk veel bloed bij de man in zijn gezicht. Misschien dat [D.] wel wat in zijn hand heeft gehad. Dat weet ik niet. Ik had niets in mijn handen.[D.] had denk ik een Turks mes. Dat heb ik niet gezien maar ik zag die snee en dat moet door een mes of zo zijn gedaan. [D.] was na die klap gelijk weggegaan. Ik hoorde dat de man zei “wat doen jullie nou, wat doen jullie nou.”
Toen de man weer was opgestaan heb ik de man een klap op zijn rechterwang gegeven. Ik zag dat de man in shock was. Hij bloedde hevig. Ik had nog nooit zoveel bloed gezien. Ik zag dat de man de tuin weer in ging. Hij keerde niet zijn rug, maar was gewoon in een keer snel in de tuin. Toen hij in de tuin was, probeerde de man de deur van de tuin dicht te doen. Gelukkig kon ik mijn voet ertussen steken. De deur ging naar buiten toe open. Als de man de deur dicht had kunnen duwen dan had ik ook in de tuin gestaan. Dan had ik er niet meer uit gekund. Omdat ik mijn voet tussen de deur had gedaan was het voor mij dus mogelijk om te vluchten.(…)[D.] heeft de man twee of drie klappen gegeven en toen was hij gewoon weg. Ik heb ook twee of drie klappen gegeven. Mijn laatste klap was in de tuin. Hij had echt veel bloed. Mijn handen zaten onder het bloed. Ik had nog nooit zoiets gezien. Ik moest gelijk denken aan die man. Het was allemaal heel snel gegaan. Het was allemaal heel anders afgelopen als dat ik had gedacht. Ik moest toen kokhalzen. Ik moest wel overgeven, maar er kwam niets uit.(…)[D.] had gezegd dat ik 500 euro zou krijgen voor het klusje.”
Het hof overweegt dat [Z.] in deze verklaring naar voren brengt:
-dat hij vanuit België naar Nederland kwam omdat het de bedoeling was dat iemand moest worden geslagen;- dat een vriend hem gevraagd had te komen en hij daarvoor geld zou krijgen;- dat hij naar Nederland is gekomen, omdat hij geen geld meer had;- dat hij met de vriend in Den Haag had afgesproken;- dat het nog te vroeg was om naar de man te gaan die geslagen moest worden toen hij in Den Haag aankwam;
- dat hij en de vriend een pilletje hadden geslikt en hadden champagne gedronken;- dat zij tussen 21.00u en 22.00u naar Scheveningen gingen;- dat zijn vriend vertelde dat ze in de [C-straat] moesten zijn, een beschrijving van het huis gaf en had gezegd dat de man moest worden geslagen tussen 22.00u en 22.30 uur omdat hij dan altijd de hond uitliet;- dat hij de tuindeur van de zijkant van het hoekhuis zag opengaan;- dat er een man uitkwam waarvan zijn vriend zei ‘die is het’;- dat zijn vriend als eerste iets tegen de man zei;- dat zijn vriend meteen een harde klap tegen het gezicht van de man gaf;- dat de man toen gelijk veel bloed had bij zijn gezicht;- dat hij zelf niets in zijn handen had;- dat hij geen mes had gezien, maar wel een snee en dat dit door een mes moest zijn gedaan;- dat hij de man klappen had gegeven;- dat hij zijn voet tussen de tuindeur had gestoken;- dat zijn vriend had gezegd dat hij 500 euro zou krijgen voor het klusje.
Pas vanaf het verhoor van 25 april 2013 is [Z.] door verbalisant [verbalisant 1] gehoord. Bij het verhoor op 29 april noemt [Z.] [F.] als degene die hij in zijn eerdere verklaring [D.] noemde. Ook verklaart hij dan - voor zover van belang - dat [F.] en hij zijn opgehaald door een jongen in een zilvergrijze auto en naar Rotterdam zijn gebracht, dat [F.] aldaar in de [A-bar] heeft gesproken met een man, dat ze daarna – na het drinken van champagne en het nemen van een pilletje - naar de [C-straat] in Scheveningen zijn gebracht. Daarna zijn ze weer naar de [A-bar] gegaan.
Tijdens het verhoor van 13 mei - nadat hem de voor hem belastende verklaring van [F.] is voorgehouden - verklaart [Z.] ten slotte als volgt:
“Hij ging als eerste op die man af.(…)Ik ga het nu vertellen, Die [verdachte] is de gehele organisator van dit hele probleem waarom ik nu hier zit. Het gehele verhaal wat ik eerder heb verteld dat klopt. Ik heb alleen de namen weggehaald. Dus ook het verhaal over het steken. Alles wat ik twee weken geleden heb verteld dat klopt. Ik heb alleen in die verklaring niet verteld dat ik [verdachte] heb gezien in de [A-bar]. Ik weet dat hij zo genoemd wordt want zo noemt [F.] hem ook.(…)We parkeerden voor de deur. [F.] en de bestuurder gingen als eerste naar binnen. Na vijf minuten riep [F.] mij naar binnen. Ik zag [F.] met de blonde jongen die ons naar Rotterdam had gebracht aan tafel zitten. Na een paar minuten kwam [verdachte] naar ons tafeltje toe. [verdachte] begon een verhaal te vertellen, hij vertelde dat hij een relatie had gehad met ene [dochter X}. Die vader van die [dochter X] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de CIE hebben gesproken. Hij vertelde dat die vader klappen verdiende omdat hij met de CIE had gesproken. [verdachte] liet ons op zijn Android toestel een foto van de vader zien. Die haalde hij van Facebook.(…)Toen hij ons de foto liet zien van de man zei [verdachte]: “deze man moeten jullie vandaag klappen geven.” [verdachte] zei tegen ons dat die man tussen tien en elf zijn hond ging uitlaten. Zodat we wisten dat wij hem dan moesten slaan. Toen zijn we naar Den Haag gereden. Die blonde jongen is naar Scheveningen gereden. Toen we de [C-straat] inreden wees de jongen naar een eengezinswoning op een hoek. De jongen zei dat dat het huis was waar we straks moeten zijn.(…)[F.] en ik zijn uitgestapt bij de Elandstraat. [F.] heeft daar contact gehad met een dealer.(…)[F.] wilde perse dat ik een pil zou nemen, ik wist dat het XTC was.Hij zei dat het speciaal was voor de adrenaline. Je gebruikt deze pillen alleen als je in actie moet komen.(…)We hadden samen een halve fles champagne gedronken.(…)Toen was het tijd om die kant op te gaan. We moesten tussen tien en elf uur daar zijn want dan zou die man zijn hond uitlaten. [F.] nam een zwarte sporttas mee met schone kleding. Shirts en broeken. (...) Ik hoorde dat [F.] tegen mij zei dat hij voor mij ook extra kleding zou meenemen.(…)Toen zijn we naar Scheveningen gereden. [F.] en ik zijn naar de [C-straat] gelopen. Daar hebben we gewacht. We bleven staan bij een soort communicatiecentrum/kerk of zo.
(…)
Op een gegeven moment kwam de man uit de tuin. Hij rookte een sigaretje. Toen zijn we gelijk op hem afgelopen. Wat er gebeurde klopt helemaal met het verhaal wat ik eerder heb verteld.[F.] heeft gestoken. [F.] ging de man slaan en toen begon de man te bloeden. [F.] droeg ook handschoenen. Toen we trouwens bij het communicatiecentrum stonden heeft [F.] nog een pilletje genomen.(…)[F.] heeft een scheermes gebruikt. Ik weet dat aan de manier waarop die man aan het bloeden was. Maar [F.] heeft het ook in de auto verteld. Ik heb het mes niet gezien.(…)We zijn gaan rennen. Ik moest kokhalzen.(…)[F.] zei tegen die Antilliaan dat hij ons naar Rotterdam moest brengen.(…)We kwamen binnen en [F.] zei dat we voor [verdachte] kwamen. Het drinken werd al geregeld voor ons. Het was gratis. Na ruim twintig minuten kwamen [verdachte] en de blonde jongen binnen. [verdachte] zei dat hij ook net in Scheveningen was geweest. Ik moest vervolgens mijn broek en handen laten zien. Hier zat bloed op.(…)Rond half twee zijn we naar Rotterdam Centraal gegaan.”
Het hof overweegt dat hetgeen [Z.] in de verklaringen vanaf 25 april 2013 verklaart – wat er ook zij van de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen - voor een groot deel wordt bevestigd door de verklaring van [F.] en de historische telefoongegevens waaruit volgt:- dat voorafgaand aan het neersteken van het slachtoffer [Z.] en [F.] naar de [A-bar] in Rotterdam waren gegaan;- dat in de [A-bar] toen ook [verdachte] aanwezig was;- dat [verdachte] hen vertelde over [dochter X] en haar familie en dat de familie praatte met de CIE;
- dat [verdachte] hen vertelde dat die man (het hof begrijpt: [slachtoffer D]) iedere avond tussen 10 en 11 uur zijn hond uit liet;- dat [verdachte] hen toen ook een foto had laten zien van die persoon op zijn telefoon;- dat [F.] en [Z.] vervolgens naar Den Haag waren gegaan;
- dat [F.] en [Z.] naar de [C-straat] waren gegaan;- dat de man die uit de tuindeur kwam, werd aangesproken door [F.] en werd gestoken;
- dat later die avond [F.], [Z.], [verdachte] en [B.] elkaar ontmoetten in de [A-bar] in Rotterdam.
In zoverre acht het hof de verklaringen van [Z.] afgelegd na 25 april 2013 betrouwbaar.
Voor zover [Z.] verklaart dat [verdachte] “de organisator van het hele probleem was” vindt dit bevestiging in de op
22 mei 2014 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [F.] als getuige dat [verdachte] hem een tegemoetkoming had beloofd als hij met de vader van [dochter X] zou gaan praten. Voorts hebben [dochter X] en [slachtoffer H] bij de politie verklaard dat [verdachte] hen met betrekking tot de steekpartij heeft verteld dat hij “ze” had gestuurd dan wel dat hij die avond twee jongens de opdracht had gegeven om naar het huis van de familie van [slachtoffer D] toe te gaan en hen een waarschuwing te geven.1.Deze getuigen verklaren in zoverre uit eigen wetenschap wat zij [verdachte] hebben horen zeggen. Hun mededeling bevat details die aansluiten bij andere bewijsmiddelen. Deze personen zijn als getuige gehoord bij de rechter-commissaris en hebben toen vragen van de verdediging beantwoord. Ook dit deel van de verklaring van [Z.] staat dus niet op zichzelf (HR 16.12.2014, NJ 2015/486).
Met betrekking tot de verklaring van [Z.] dat [F.] degene is geweest die het slachtoffer in het gezicht heeft gestoken overweegt het hof het volgende.
Anders dan de verdediging (en met de rechtbank) is het hof van oordeel dat de verklaringen van [Z.] over de gang van zaken voorafgaand, tijdens en (vlak) na de steekpartij op hoofdlijnen consequent en eenduidig zijn. Alleen over de persoon die bij hem was en de reden waarom moest worden gestoken, heeft hij aanvankelijk anders verklaard. Dat [F.] inderdaad degene was die bij het steken van [slachtoffer C] aanwezig was, wordt door [Z.] thans niet ontkend, terwijl ook [F.] als getuige heeft verklaard daar toen aanwezig te zijn geweest.
Voor zover [Z.] heeft verklaard dat de reden dat de man klappen moest krijgen was gelegen in een mislukte iPad-deal met [F.], is deze verklaring naar het oordeel van het hof niet geloofwaardig nu [Z.] tevens heeft verklaard dat man met wie ‘Deniz’ een probleem had, degene was die uit de tuindeur kwam op de [C-straat] en [F.] heeft verklaard dat [slachtoffer D], het bedoelde slachtoffer, degene was die ze van [verdachte] moesten aanspreken. [Z.] is de enige persoon die over een iPad deal heeft verklaard en hetgeen hij ter zake heeft verklaard, vindt geen enkele steun in het dossier. Dat [Z.] lang over een iPad-deal heeft verklaard is weliswaar vreemd maar doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de rest van zijn verklaringen.
Het hof overweegt voorts dat [Z.] reeds vanaf zijn verklaring van 7 april heeft aangegeven dat [slachtoffer C] als eerste is aangesproken door de vriend met wie hij was en dat deze vriend uithaalde, waarop het slachtoffer hevig begon te bloeden. Dit onderdeel van de verklaring van [Z.] vindt steun in de aangifte en latere verklaringen van [slachtoffer C], inhoudend dat hij werd aangesproken en dat degene die hem aansprak meteen daarop met een mes heeft uitgehaald in zijn gezicht.
Concluderend is het hof van oordeel dat daar waar de verhoren sturend en ‘voedend’ zijn geweest, dat niet heeft geleid tot aantasting van de betrouwbaarheid van de door [Z.] afgelegde verklaringen temeer daar deze genoegzaam steun vinden in andere bewijsmiddelen en dat zijn verklaring ten aanzien van het gebeurde op de [C-straat] in hoofdlijnen - zoals hiervoor weergegeven - consistent zijn.
Verklaringen van de medeverdachte [B.]
Wat betreft de getuige [B.] stelt het hof voorop dat deze verklaring met behoedzaamheid zal worden gebruikt (zoals alle verklaringen met behoedzaamheid zullen worden gebruikt). Ook ten aanzien van de door hem afgelegde verklaringen zal het hof uitgaan van de woordelijke uitwerking, zoals overgelegd bij brief van 4 mei 2016.
[B.] is op 29 mei 2013 door de politie als verdachte gehoord. In dit verhoor heeft hij, voor zover van belang, verklaard:
“Ik ben er niet bij geweest, ik heb niets laten doen. Dat [verdachte] er achter zit, dat ken ik je wel vertellen. (…) Hij heeft zelf tegen mij gezegd dat hij de opdracht heeft gegeven. Hij heeft het LATEN doen. De mensen die het hebben gedaan, dat weet ik ook niet. (…) De avond dat de aanslag was gepleegd was ik met [verdachte] naar de bioscoop gegaan. Dat was Pathé in Den Haag centrum. We waren naar de film Django geweest. We zijn nog voor het einde van de film vertrokken. [verdachte] kreeg namelijk een sms’je. [verdachte] zei dat we weg moesten, omdat hij een aanslag had laten plegen. (…) Na de film zijn we naar Rotterdam gegaan. (…). Naar de [A-bar] in Rotterdam. (…) Er kwamen twee jongens binnengelopen. Ik zag dat [verdachte] opstond. Ik kan deze jongens als volgt omschrijven: een neger met een normaal postuur en een wat dikke blanke jongen.”
Het bezoek van [verdachte] en [B.] aan de bioscoop in het centrum van Den Haag en het bezoek aan de [A-bar] in Rotterdam vinden steun in de historische telefoongegevens.2.De aangehaalde verklaring van [B.] bevat alleen zintuigelijke waarnemingen: de getuige hoort dat [verdachte] zegt dat ze weg moeten omdat hij een aanslag heeft laten plegen en hij ziet dat [verdachte] opstaat wanneer de twee jongens binnenlopen.
De door de getuige gehoorde opmerking vindt steun in de verklaring van [Z.] en de eerder genoemde verklaringen van [slachtoffer H] en [dochter X] (voetnoot 1). Het door de getuige waargenomen gedrag van [verdachte] ondersteunt de verklaring van [F.] dat het geen toevallige ontmoeting was in de [A-bar]/[A-bar], maar een geplande, verband houdend met de gebeurtenissen in Scheveningen eerder die avond.
Hoewel niet is gebleken dat [verdachte] die avond een sms’je van [F.] heeft ontvangen, blijkt uit de verklaring van [verdachte] als verdachte en getuige ter terechtzitting in hoger beroep wel dat hij in de loop van de avond van 29 januari 2013 een of meer sms’jes van zijn toenmalige vriendin heeft gekregen over politie die reed in de straat waar hij woonde. In het licht van de aandacht welke [verdachte] indertijd stelt te hebben ondervonden van de politie in Den Haag komt het het hof aannemelijk voor dat hij dit bericht die avond in verband heeft gebracht met de gebeurtenissen in Scheveningen. Ook in zoverre staat deze verklaring dus niet op zichzelf.
Het mag zo zijn dat [B.] aan [verdachte] verwijt hem van zijn kind weg te houden doordat hij is aangehouden, dit maakt zijn verklaring, voor zover voor het bewijs gebruikt, niet onbetrouwbaar. Hetgeen de raadsman voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De betreffende opmerkingen zien op passages die niet voor het bewijs gebruikt worden.
Conclusie
Het vorenstaande brengt met zich mee dat het hof de verweren zoals hierboven samengevat onder I en II verwerpt en de verklaringen van [Z.] en [B.] voor het bewijs zal gebruiken.
Beoordeling van het onder 6 meer subsidiair ten laste gelegde
Het hof heeft bij de selectie en de waardering van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten ervoor gekozen om alleen die onderdelen daarvan als bewijs te bezigen welke hij voldoende betrouwbaar acht. De verweren inzake de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen worden apart besproken.
Met inachtneming van daarvan gaat het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
a. Op 23 januari 2013 doet [dochter X}, samen met haar moeder, melding bij de politie van bedreiging /intimidatie door haar ex-vriend [verdachte]. [dochter X] wenst geen aangifte te doen uit angst, maar wil wel dat de politie afweet van de problemen. [dochter X] en haar moeder zijn erg bang voor [verdachte]. Er wordt een AOL (hof: afspraak op locatie) op hun huisadres gemaakt. Op maandag 28 januari 2013 vindt vanaf 15.30 uur een gesprek van ongeveer een uur plaats tussen [verbalisant 3], inspecteur van politie Haaglanden en [verdachte], die door hem op het politiebureau te Scheveningen is ontboden. [verdachte] wordt dringend verzocht zich te gedragen en de familie van [dochter X] met rust te laten.
b. Nadat [verdachte] het politiebureau die middag heeft verlaten, heeft hij direct gebeld met het nummer [telefoonnummer], in gebruik bij de medeverdachte [F.]. [F.] heeft vervolgens de medeverdachte [Z.], woonachtig in Antwerpen, gevraagd of hij naar Den Haag wil komen. Er moest iemand hard worden geslagen. Het zou gaan om een man uit Scheveningen waarmee [F.] een conflict had. [Z.] zou € 500,00 krijgen.
c. [betrokkene A], een kennis van [dochter X}, verklaart dat [verdachte] hem heeft gevraagd of hij wist waar [dochter X] was en of hij wist wat ze aan het doen was. Op 28 januari 2013 te 18.09 uur stuurt [betrokkene A] een sms naar [verdachte] met de tekst: “[verdachte], ik weet dat [dochter X] alleen naar der school en werk mag. Niet op stap niks en der telefoon en pc zijn afgepakt. Vriendinnetje van nik laat ook niks los. Gr [betrokkene A]”. Op 28 en 29 januari 2013 worden nog vele sms’jes gewisseld tussen [verdachte] en [betrokkene A], waarbij [verdachte] telkens degene is die informatie wil over [dochter X]. Op 29 januari 2013 stuurt [betrokkene A] aan [verdachte] een sms met de tekst: “[dochter Y] (hof: [dochter Y] is de oudste dochter van slachtoffer D]) zei dat [dochter X] met soort van geheime politie heeft gepraat.” Blijkens diverse sms‘jes van [verdachte] wil hij hier meer over weten. [betrokkene A] verklaart voorts dat iedereen weet dat [dochter Y] en [dochter X] en de rest van de familie de achterdeur gebruiken. De voordeur gebruikt nooit iemand.
d. Op 29 januari 2013 reist [Z.] van Antwerpen naar Den Haag, station Hollands Spoor. Hij heeft daar rond 16.00 uur met [F.] afgesproken. [F.] en [Z.] rijden met [B.] mee naar Rotterdam, naar een horecagelegenheid, die [A-bar] wordt genoemd. Het was nog niet echt donker, maar de lantaarns waren wel aan. [F.] en [B.] gaan naar binnen bij deze horecagelegenheid, gelegen aan de [E-straat] te Rotterdam. [Z.] wacht in de auto en na een seintje van [F.] gaat hij ook naar binnen. [verdachte] komt binnen en gaat bij [F.], [B.] en [Z.] aan tafel zitten. [verdachte] vertelt dat hij een relatie heeft gehad met ene [dochter X}. De vader van die [dochter X] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de C.I.E. hebben gesproken. [verdachte] heeft op zijn smartphone een foto van de vader laten zien. Deze foto heeft hij van Facebook gehaald. [verdachte] zegt: “Deze man moeten jullie vanavond klappen geven.” [verdachte] zegt dat die man tussen tien en elf zijn hond gaat uitlaten. Hij zegt dat zodat [F.] en [Z.] weten dat zij hem dan moeten slaan. [verdachte] heeft als verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 29 januari 2013 een sms’je van [betrokkene A] kreeg. Hij had met iemand van de politie afgesproken uit de buurt van de familie van [dochter X] te blijven. Hij kon daar dus niet naar toe. [verdachte] zegt dat de telefoons van [F.] en [Z.] daar niet aanwezig mochten zijn. [F.] heeft [verdachte] gezegd dat er wel iets tegenover moest staan. Er is niet gesproken over een bedrag, wel over compensatie. Er is met [verdachte] afgesproken dat zij elkaar later die avond weer zouden zien in de [A-bar] om te vertellen hoe het gegaan was. [verdachte] en [F.] wilden face tot face praten en niet via de telefoon.
e. [F.] en [Z.] gaan naar de woning van [F.] in Den Haag. [Z.] ziet dat [F.] schone kleren, 2 shirts, 2 broeken en schoenen, in een sporttas doet. [Z.] hoort dat [F.] zegt dat hij ook extra kleding voor [Z.] heeft meegenomen. [F.] en [Z.] zijn later die avond naar de directe omgeving van het pand [C-straat] te Scheveningen gegaan. Op een gegeven moment komt een man uit de tuindeur. [F.] en [Z.] rennen op de man af. [F.] loopt naar de man toe en vraagt hoe laat het is. [F.] slaat de man en de man begint te bloeden.
f. Op 29 januari 2013, tussen 22.20 en 23.00 uur opent [slachtoffer C] de tuindeur van het pand [C-straat] te Scheveningen (Scheveningen is gelegen binnen de gemeente Den Haag), welke direct op de stoep in de zijstraat uitkomt. Hij doet twee passen de deur uit en ziet meteen twee mannen zijn kant op komen lopen. Eén van de twee mannen vraagt hoe laat het is. [F.] heeft verklaard degene te zijn deze vraag heeft gesteld. [slachtoffer C] kijkt op zijn horloge en wanneer hij weer opkijkt ziet hij dat dezelfde man die de tijd vroeg meteen uithaalt met een mes richting zijn hoofd. Hij wordt met het mes in zijn wang geraakt. [slachtoffer C] ziet dat de andere man een halve meter achter de voorste man loopt. Van deze man krijgt hij een klap of trap tegen zijn hoofd. Deze achterste jongen heeft geprobeerd hem nog een paar klappen te geven en de jongen met het mes is hem met het mes te lijf blijven gaan. Nadat [slachtoffer C] erin slaagt terug in de tuin te komen, rennen de jongens weg. De in bloed gezette afdruk van de rechterhandpalm van [Z.] is aangetroffen op de buitenzijde van de tuindeur van het perceel van de [C-straat].
g. [B.] verklaart dat hij die avond met [verdachte] naar de bioscoop was gegaan. In de bioscoop zei [verdachte] nog voor het einde van de film dat ze weg moesten, omdat hij een aanslag had laten plegen. Ze zijn toen naar de [A-bar] in Rotterdam gereden
h. [F.] en [Z.] zijn opnieuw naar de [A-bar] in Rotterdam gegaan. Daar ontmoeten zij [verdachte]. Ook [B.] is in de [A-bar] aanwezig. [Z.] heeft bloed aan zijn hand. [F.] heeft tegen [verdachte] gezegd “een vent ging bijdehand doen en was sterk”. [verdachte] heeft op enig moment tegen [B.] gezegd dat: “ze een beetje doorgedraafd waren, maar ja, het kon niet meer teruggedraaid worden. Het moest een sneetje zijn, maar hun wilde het halve gezicht eraf hakken met een mes.” [F.] en [Z.] verkleden zich in de [A-bar] en [F.] gooit later die nacht zijn vuile kleding weg op het Centraal Station in Rotterdam.
i. Uit de opgevraagde historische verkeersgegevens van de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte], [B.] en [F.] volgt onder meer zij op 29 januari 2013 om respectievelijk 18:19:18 uur, 18:56:03 uur en 18:46:41 uur gebruik hebben gemaakt van een zendmast gelegen aan de Nieuwe Binnenweg 33 te Rotterdam. Deze zendmast heeft de [A-bar] aan de [E-straat] 28 te Rotterdam onder zijn bereik. Vervolgens maakt [verdachte] tussen 19:58:33 uur en 20:03:52 uur gebruik van de zendmast aan de Wassenaarseweg 220 te Den Haag. Deze zendmast heeft de woning van [verdachte] aan de [A-straat] te Den Haag onder zijn bereik. [B.] en [F.] maken om respectievelijk 20:02:30 uur en 20:28:18 uur gebruik van een zendmast aan de Elandstraat 92 te Den Haag. [B.] straalt hierna om 20:26:45 uur aan op de Wassenaarseweg 220 te Den Haag. Om respectievelijk 21:00:16 uur en 21:04:20 uur maken [B.] en [verdachte] gebruik van een zendmast aan de Lange Vijverberg 20 te Den Haag. Deze zendmast heeft de bioscoop Pathé aan de Grote Marktstraat te Den Haag onder zijn bereik. Tot slot maakt [verdachte] om 00:46:46 uur weer gebruik van de zendmast aan de Nieuwe Binnenweg 33 te Rotterdam.
j. Bij [slachtoffer C] zijn twee snijwonden in de rechterwang geconstateerd van respectievelijk 9 en 10 centimeter, alsmede drie snijwonden aan de rechterzijde van zijn hals van respectievelijk 7, 6 en 5,5 centimeter. Ook is bij [slachtoffer C] een bloeduitstorting onder zijn linkeroog vastgesteld. De uitgevoerde steek- en snijbewegingen hadden een groot risico op ernstig letsel cq. fataal verloop. De letsels in het gelaat en de hals zijn opgeleverd door een scherprandig voorwerp zoals een mes. De bloeduitstorting is opgeleverd door stomp botsend cq. samendrukkend geweld zoals bijvoorbeeld slaan of stompen.
Medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het initiatief voor de gebeurtenissen op 29 januari 2013 bij de tuindeur van de familie van [slachtoffer D] van [verdachte] is uitgegaan. De reden dat [verdachte] anderen inschakelt om naar de [C-straat] te gaan en zich daar niet zelf vertoont hangt wellicht samen met het op 28 januari 2013 met inspecteur [verbalisant 3] gevoerde gesprek. [verdachte] vertelt bij het eerste bezoek aan de [A-bar] in Rotterdam wie aangepakt moet worden, wat daarvoor de redenen zijn (de vader wil de relatie van [verdachte] met [dochter X] niet en de vader en/of [dochter X] praten met de CIE). Hij toont een foto en zegt dat het beoogde slachtoffer tussen 22:00 uur en 23:00 uur de hond uitlaat. Hij doet dit zodat [F.] en [Z.] weten wanneer en op welke plaats zij jegens deze man geweld moeten gebruiken. Hij zegt dat de telefoons van [F.] en [Z.] daar niet aanwezig mogen zijn. Hij belooft compensatie (geld) en spreekt af dat hij de anderen later die avond weer ontmoet in de [A-bar] in Rotterdam. Aldus presenteert hij een zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan dat ziet op het later die avond overeenkomstig dat plan gepleegde geweld. Bovendien maakt hij een afspraak om later te horen hoe het is afgelopen. Dit gesprek vindt later die avond daadwerkelijk plaats. [F.] en [Z.] vertellen dan wat er is gebeurd en kleden zich om. Aldus is zodanig bewust en nauw samengewerkt door [verdachte], [F.] en [Z.] bij het plegen van dit feit dat zij naar het oordeel van het hof als medeplegers dienen te worden aangemerkt. Het hof acht de intellectuele bijdrage van [verdachte] van zodanig gewicht, dat de omstandigheid dat [verdachte] die bewuste avond niet in Scheveningen aanwezig is geweest niet aan een bewezenverklaring van medeplegen in de weg staat (HR 2.12.2014, NJ 2015/390).
Opzet
Gegeven de omstandigheden waaronder de mishandeling van [slachtoffer D] zou moeten plaatsvinden (in januari in het donker ’s avonds tussen 22.00 en 23.00 uur), de omstandigheid dat [verdachte] niet zelf ter plaatse is geweest om het beoogde slachtoffer te identificeren terwijl [F.] en [Z.] het beoogde slachtoffer niet kennen, en de zeer beperkte gegevens die [verdachte] aan [F.] en [Z.] verschaft over de uiterlijke kenmerken van het beoogde slachtoffer (in feite het tonen op zijn smartphone van een foto afkomstig van Facebook en het impliciete gegeven dat het gaat om een man qua leeftijd oud genoeg om vader van een dochter van ongeveer 20 jaar te zijn) is het hof van oordeel dat [verdachte], [F.] en [Z.] bewust de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid van de [C-straat] bevond slachtoffer zou kunnen worden van de mishandeling, dat zij zich hiervan bewust waren en dit hebben aanvaard. (HR 29.4.1997, NJ 1997, 654 en HR 14.10.2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1396).
Alleen [verdachte] en [F.] verklaren dat [F.] op enig moment in het gesprek op 29 januari 2013 heeft aangegeven [slachtoffer D] te kennen. Zij verklaren dit echter pas op een moment dat zij het hele dossier hebben kunnen bestuderen en de beperkingen niet meer van kracht waren. Daartegenover staat dat [dochter Y] op 17 juni 2014 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij weet wie [F.] is, dat zij hem nooit sprak en dat hij naar haar weten niet bij haar thuis is geweest. En ook [slachtoffer D] heeft op 14 januari 2014 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [F.] niet kent van naam of gezicht en dat deze ook nog nooit bij hem thuis is geweest. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat identificatie van het beoogde slachtoffer door [F.] voorzien was in het tussen [verdachte], [F.] en [Z.] besproken plan.
[Z.] verklaart over het geweld zoals dat is besproken in het gesprek in de [A-bar]: “Die man moest kapot. Die moest klappen krijgen. Er is niets gezegd over wapens. “Hij (hof: [verdachte]) heeft niets gezegd over steken. (…) Hij zei gewoon dat de man kapot geslagen moest worden.” Het hof leidt hieruit af wat betreft de aard van de geweldshandelingen in het eerste gesprek in de [A-bar] gesproken is over het kapot maken/kapot slaan/klappen krijgen van het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof bestond er op dat moment bij [verdachte], [F.] en [Z.] in ieder geval in globale zin opzet op het gebruik van geweld jegens het slachtoffer.
Feitelijk is het slachtoffer door [F.] onder meer gesneden met een mes of een scherp voorwerp in zijn gezicht en hals. [Z.] heeft het slachtoffer hierna meermalen geslagen. Naar het oordeel van het hof heeft tussen het daadwerkelijk jegens [slachtoffer C] uitgeoefende geweld en het geweld zoals gepland een zodanig verband bestaan dat het door het mes veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van deze geweldsuitoefening niet alleen aan [F.], maar ook aan [verdachte] en [Z.] kan worden toegerekend (HR 20.2.2007, NJ 2007, 263). Het hof is derhalve van oordeel dat [verdachte] en [Z.] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. In de zaak van [F.] acht het hof bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. [F.] is immers degene geweest die het slachtoffer met een mes of scherp voorwerp in de hals en het gelaat heeft gesneden en aldus potentieel fataal letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Voorbedachte raad
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof eveneens bewezen dat [verdachte] en [Z.] hebben gehandeld met voorbedachte raad. Zij hebben immers enkele uren voor de geweldsuitoefening op [slachtoffer C] met elkaar overlegd en hebben besproken wie, waar en wanneer kapot moest worden gemaakt en klappen moest krijgen, waarna ieder van hen nog ruim voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen geweldsuitoefening na te denken zich daarvan rekenschap te geven.
Conclusie
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de verweren zoals hierboven onder III en IV staan weergegeven, worden verworpen en dat het hof het onder 6 meer subsidiair impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht. Gelet hierop behoeft het verweer zoals dat is samengevat onder V geen bespreking.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 6 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad.
Het onder 7 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging om een ander door beloften te bewegen om het misdrijf mishandeling te begaan.
Het onder 8 en 13 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 9 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 10 bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 11 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders [F.] en [Z.] schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad. De mededaders zijn op initiatief en aanwijzing van de verdachte naar de woning van [slachtoffer D en diens dochter X] gegaan en hebben daar een vriend van de familie, die daar toevallig aanwezig was, zwaar lichamelijk letsel toegebracht door deze meermalen met een scherp voorwerp in het gezicht en de hals te steken dan wel te snijden. Aldus hebben de verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer nog altijd de psychische en lichamelijke gevolgen ondervindt van hetgeen hem toen is aangedaan. Bovendien worden door feiten als de onderhavige de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Voorts heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer D], de vader van zijn ex-vriendin, te laten mishandelen. Hij deed dit omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn ex-vriendin en haar familie over hem hadden gesproken met de CIE.
De verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer H], te weten de oom van zijn ex-vriendin, nadat deze op eigen initiatief en eigen wijze heeft geprobeerd de ontstane problemen met de verdachte op te lossen. Gelet op het hiervoor bewezen verklaarde en jegens de familie gerichte geweldsincident, kan het niet anders dan dat de bedreiging voor het slachtoffer zeer beangstigend moet zijn geweest.
Verder heeft verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreiging, mishandeling met voorbedachte raad en wederrechtelijke vrijheidsberoving [slachtoffer A]. Er was sprake van een conflict tussen de verdachte en/of de medeverdachten en [slachtoffer A], waarna de verdachte [slachtoffer A] naar zijn woning heeft gelokt. Daar is [slachtoffer A] bedreigd met een vuurwapen, geslagen en tegen zijn wil vastgehouden. Aldus is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer A] en op zijn persoonlijke vrijheid.
Tevens heeft de verdachte tijdens een burenruzie samen met zijn zwager openlijk en in vereniging geweld gepleegd tegen diens buren en hen ook bedreigd door met vuurwapen in de lucht te schieten.
Ten slotte zijn onder de verdachte een grote hoeveelheid munitie, alsmede een hoeveelheid versnijdingsmiddelen in beslag genomen. Dergelijke feiten versterken de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Het bezit van een vuurwapen en munitie verlaagt de drempel tot het gebruik daarvan, zoals ook in dit geval is gebleken.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2017, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat alleen het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de bewezenverklaarde feiten.
Het hof constateert echter dat zowel de berechting in eerste aanleg als de berechting in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De totale overschrijding bedraagt in totaal circa vijftien maanden. Het hof zal deze termijnoverschrijding verdisconteren door in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en twee maanden een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden op te leggen.
Beslag
De in inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals staan vermeld onder parketnummer 09/827019-13 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 10 en 11 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de voorwerpen die staan vermeld onder parketnummer 09/767122-13 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer A]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.100,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1,
2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor hoofdelijke toewijzing tot het bedrag van € 1500,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer B]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer B] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.514,84.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer C]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer C] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 37.767,81.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 37.767,81. Voor zover bij brief van 17 januari 2017 namens de benadeelde partij is verzocht om de vordering als verbeterd te beschouwen voor wat betreft de post EMDR therapie (de nota’s van [bedrijf A]), in die zin dat deze post alsnog dient te worden vermeerderd met de btw-bedragen die op de nota’s van [bedrijf A] staan vermeld, overweegt het hof overeenkomstig artikel 421, derde lid, Sv dat de benadeelde partij zich slechts binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 35.831,75 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 12.387,25 aan materiële schade is geleden (bestaande uit de posten kleding ad € 597,60; medische kosten ad € 11.447,65; reiskosten ad € 130,-; en overige kosten ad € 212,-). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 meer subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen. De vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente:
over een bedrag van € 1.140,00 met ingang van 29 januari 2013 (betreffende de schadeposten kleding, dermatix, steristrips, reiskosten ziekenhuis en overige kosten);
over een bedrag van € 1.218,75 met ingang van 31 maart 2013 (betreffende de schadepost EMDR therapie);
over een bedrag van € 1.028,50 met ingang van 4 november 2013 (betreffende de schadepost therapie Breng de Vreugt in je leven);
over een bedrag van € 9.000,00 met ingang van de dag dat de verdachte dit bedrag verschuldigd wordt (betreffende de schadepost offerte littekencorrectie),
telkens tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ter zake hiervan niet-ontvankelijk is in de vordering en deze in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 6 meer subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 13.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten welke de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 25.387,25 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C], vermeerderd met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer D] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 14.140,09.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is het binnen het kader van dit strafgeding moeilijk te bepalen in hoeverre de opgegeven schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 7 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde. Daartoe overweegt het hof dat de gevorderde schade verband houdt met het verblijf van de familie van [slachtoffer D] in een safe house. Na 29 januari 2013 verbleef aanvankelijk alleen [dochter X] elders. Na de bemoeienis en interventie van [slachtoffer H] moesten ook de overige leden van de familie van [slachtoffer D] elders, in een safe-house, gaan verblijven. Dit gegeven roept dermate complexe vragen op dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer F]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer F] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het onder 9 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.891,76.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.291,76 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 9 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade ad € 1.600,- is het hof is van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen in hoeverre de geleden immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 9 bewezen verklaarde, nu dit feit heeft plaatsgevonden in het kader van een burenruzie waaraan ook de benadeelde partij heeft deelgenomen. De behandeling van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade levert derhalve een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk is in de vordering schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer F]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.291,76 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer F], vermeerderd met de wettelijke rente.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 2010 onder parketnummer 09-757767-10 is de verdachte veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36f, 46a, 47, 57, 63, 141, 282, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 12 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6 meer subsidiair,
7 impliciet meer subsidiair, 8, 9, 10, 11 en 13 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 6 meer subsidiair,
7 impliciet meer subsidiair, 8, 9, 10, 11 en 13 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
Pistool, Beretta 9 mm met patroonhouder;
- -
Patronen 9 mm (10 stuks);
- -
971,6 gram witte substantie bevattende Fenacetine en Lidocaine;
- -
111 stuks munitie (2 patronen 9 mm Luger, 108 patronen 9 mm FB, 1 patroon IMI 380 Auto).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
Simkaart Vodafone;
- -
USB geheugenstick (Atlantis The Palm, Dubai);
- -
USB geheugenstick (Atlantis The Palm, Dubai);
- -
Mobiele telefoon (Nokia 6303);
- -
Mobiele telefoon (Samsung GT-E1150i);
- -
Smartphone (iPhone 4);
- -
Mobiele telefoon (Nokia 1208);
- -
Mini cassetteband (analoog);
- -
Doos van mobiele telefoon (Nokia 101);
- -
Laptop (Apple);
- -
Simkaart T-Mobile;
- -
USB geheugenstick (TDK);
- -
Mini laptop (Samsung);.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer A] ter zake van het onder 1, 2, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer A], ter zake van het onder 1, 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding en voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer B] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer C] ter zake van het onder 6 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 25.387,25 (vijfentwintigduizend driehonderdzevenentachtig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 12.387,25 (twaalfduizend driehonderdzevenentachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 13.000,- (dertienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 8.473,- (achtduizend vierhonderddrieënzeventig euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer C], ter zake van het onder 6 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 25.387,25 (vijfentwintigduizend driehonderdzevenentachtig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 12.387,25 (twaalfduizend driehonderdzevenentachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 13.000,00 (dertienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 161 (honderdeenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding en voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 1.140,00 met ingang van 29 januari 2013;
- -
over een bedrag van € 1.218,75 met ingang van 31 maart 2013;
- -
over een bedrag van € 1.028,50 met ingang van 4 november 2013;
- over een bedrag van € 9.000,00 met ingang van de dag dat de verdachte dit bedrag verschuldigd wordt,
telkens tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding en voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer D] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer F]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer F] ter zake van het onder
9 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.291,76 (duizend tweehonderdeenennegentig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer F], ter zake van het onder 9 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.291,76 (duizend tweehonderdeenennegentig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding en voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 2010, parketnummer 09-757767-10, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.H.W.E. Schmitz, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. J.H. Wesselink, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2017.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑03‑2017
Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag van 3 juni 2013, ZD Steek, bijlage AH, p. 143-175.