In het citaat heb ik de voetnoten kortheidshalve weggelaten.
HR, 01-12-2015, nr. 15/00872
ECLI:NL:HR:2015:3442
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-12-2015
- Zaaknummer
15/00872
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3442, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2328, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:534, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:2328, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3442, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
1 december 2015
Strafkamer
nr. S 15/00872
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 januari 2014, nummer 21/003941-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015.
Conclusie 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/00872 Zitting: 6 oktober 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 28 januari 2014 verdachte wegens 1 primair “opzettelijke benadeling van de gezondheid, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaren, met bijzondere voorwaarden zoals in het arrest omschreven, met het bevel dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens verdachte heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat te Stadskanaal, twee middelen van cassatie voorgesteld. Alvorens ik toekom aan de bespreking van de middelen zal ik eerst de bewezenverklaring en de overwegingen van het Hof met betrekking tot de vaststaande feiten, de beoordeling van het eerste feit en het opzet weergeven.
3. Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 1 maart 2011 tot en met 22 september 2011, in de gemeente Groningen en in de gemeente Noordenveld, als natuurgenezer, (beroepshalve of bedrijfsmatig handelend), opzettelijk de gezondheid van een persoon, te weten [slachtoffer] heeft benadeeld door (wetende dat zij een grote invloed op die [slachtoffer] had) met dat opzet:
- (meermalen) aan die [slachtoffer] heeft medegedeeld:
- dat zij door het plakken van energiepleisters (een energiekorrel met een stukje leukoplast) op een arm het zenuwstelsel activeert en schoonmaakt en dat het effect van dat plakken van die (energie) korrels is dat het afval er van binnen naar buiten uitgaat en dat door het volgen van deze behandelmethode "Blijf op je pad" uiteindelijk de onsterfelijkheid kern worden bereikt
en/of
- dat braken en wonden (ontstekingen) en/of diarree en loszittende tanden en terugtrekkend tandvlees, horen bij de behandelmethode "Blijf op je pad"
en/of
- dat zij zich geen zorgen hoefde te maken ten aanzien van het braken en wonden (ontstekingen) en diarree en loszittende tanden en terugtrekkend tandvlees, en dat deze verschijnselen niet erg waren en dat zij door moest gaan met plakken en dat deze verschijnselen kwamen door een "vastloper" en dat zij nog even moest volhouden en dat zij "op het pad” moest blijven, derhalve door moest gaan met het plakken van (energie)korrels (op weg naar onsterfelijkheid) en
- die [slachtoffer] niet heeft aangeraden zich onder behandeling te stellen van en/of haar niet heeft (door) verwezen naar haar huisarts, waardoor die [slachtoffer] de benodigde (reguliere) zorg is onthouden en valse hoop is gegeven en onvolledig is geïnformeerd, en
- heeft nagelaten ten behoeve van die [slachtoffer] de reguliere medische zorg (in ieder geval de huisarts) in te schakelen of te alarmeren en geen (reguliere) diagnose is gesteld en geen "evidence" based behandeling heeft plaatsgevonden bij die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] aan een uiteindelijke systemische infectie en ontsteking is overleden.”
4. Met betrekking tot de vaststaande feiten, de beoordeling van het eerste feit en het opzet heeft het Hof het volgende overwogen1.:
“Vaststaande feiten
Het hof kan zich verenigen met het door de rechtbank in haar vonnis weergegeven feitencomplex en zal bij beoordeling van de zaak van die feiten uit gaan. De bronnen die ten grondslag liggen aan deze uiteenzetting worden weergegeven in voetnoten. Deze bronnen fungeren enkel als bewijsmiddel in strafvorderlijke zin indien en voor zover zij in een eventueel later op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen als dragend en redengevend voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het hof verenigt zich met de onderstaande cursief weergegeven weergave van de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier kunnen worden afgeleid en door de rechtbank in haar vonnis zijn vermeld:
“Het slachtoffer, [slachtoffer] , is medio 2005 in contact gekomen met verdachte in verband met de behandeling van haar kat, Spike. Verdachte had op dat moment een praktijk voor klassieke homeopathie en runde tevens een dierenpension. Spike was door de dierenarts opgegeven, maar knapte op nadat hij een korrelbehandeling van verdachte had ondergaan. Hierdoor kreeg [slachtoffer] vertrouwen in verdachte; het was een teken voor haar dat de behandeling van verdachte werkte.
Medio 2009 is [slachtoffer] zelf ook onder behandeling gegaan bij verdachte. Verdachte had zich inmiddels uit laten schrijven bij de Nederlandse Vereniging voor Klassieke Homeopathie en had haar praktijk in Een omgedoopt tot praktijk voor natuurgeneeskunde.
De behandeling die [slachtoffer] onderging heette “Blijf op je pad” en bestond uit het plakken van energiekorrels op de linkerarm waardoor het zenuwstelsel wordt geactiveerd en schoongemaakt. Het effect van de korrels is, volgens verdachte, dat het afval dat in het lichaam is opgehoopt, eruit komt. Door constante celvernieuwing kan uiteindelijk de onsterfelijkheid worden bereikt. Verdachte heeft deze behandelmethode ontwikkeld en probeerde deze naar eigen zeggen wetenschappelijk te onderbouwen. [slachtoffer] volgde deze behandeling aanvankelijk omdat ze wilde afvallen en meer energie wilden hebben. Concrete gezondheidsklachten had ze op dat moment niet.
[slachtoffer] had een grote afkeer van de reguliere geneeskunde en stelde huisartsbezoeken altijd zo lang mogelijk uit. In 2010 heeft zij voor het laatst een reguliere arts bezocht, te weten de tandarts voor het trekken van een kies. Sinds zij onder behandeling stond bij verdachte ging zij helemaal niet meer naar de huisarts. Hoewel een aantal (oud) patiënten van verdachte aangeven dat verdachte geen punt maakte van het feit dat haar patiënten ook een reguliere arts bezochten, geven anderen aan dat verdachte hier openlijk haar afkeer over uitsprak, het afraadde en het in sommige gevallen zelfs verbood. Tegen [slachtoffer] heeft verdachte onder meer gezegd dat artsen en specialisten door het kwik in hun hersenen niet meer te bereiken zijn.
[slachtoffer] was zelf heilig overtuigd van de werking van de korrels. Een ieder die iets verkeerds zei over de korrels werd door [slachtoffer] afgestoten, waardoor haar wereld steeds kleiner werd. Verdachte werd een heel belangrijk persoon in het leven van [slachtoffer] . [slachtoffer] luisterde naar verdachte en had veel vertrouwen in haar. In de laatste maanden van haar leven nam [slachtoffer] alleen nog maar adviezen aan van verdachte. Andere mensen om haar heen geloofde ze niet meer.
Begin 2011 begint [slachtoffer] gezondheidsklachten te krijgen. Op 4 maart 2011 mailt [slachtoffer] naar verdachte dat zij last heeft van haar knie en nauwelijks een stap kan verzetten. Ze vraagt verdachte om advies. In de daaropvolgende maanden stelt [slachtoffer] verschillende gezondheidsklachten aan de orde bij verdachte. Verdachte vertelt haar onder andere dat zij door moet gaan met plakken, dat de klachten betekenen dat de torsies/het afval haar lichaam uitgaan, dat de pijn en de klachten bij de behandeling horen en dat ze nu een ‘vastloper’’ heeft.
In augustus 2011 kreeg [slachtoffer] een wond bij haar anus. Verdachte had voorspeld dat ze een dergelijke wond zou krijgen nu dit onderdeel uit zou maken van het opschoningproces. [slachtoffer] was daarom trots op haar wond.
Op 16 augustus 2011 stuurt [slachtoffer] wederom een e-mail aan verdachte dat zij ‘ongelooflijke pijn’ heeft aan haar anus en haar mond, dat haar tandvlees omhoog is geschoven en zij het idee heeft dat haar tanden los zitten. Ze ervaart stekende pijnen en zweetbuien en vraagt aan verdachte of dat erbij hoort. Verdachte geeft aan dat het er allemaal bij hoort.
Zes dagen later, op 22 augustus 2011, schrijft [slachtoffer] in een e-mail aan verdachte dat ze echt op is en niet meer kan. Ze schrijft dat er roodbruine, stinkende rommel uit de wond bij haar anus komt en dat elke stap die ze zet door merg en been gaat. De laatste dagen is ze niet buiten geweest en heeft ze alleen maar op bed gelegen. Al haar tanden zitten los, haar tandvlees is opgekropen en de rechterkant van haar gezicht is opgezet. [slachtoffer] is de wanhoop nabij en vraagt verdachte om advies.
Een week voor haar overlijden vertelt [slachtoffer] aan verdachte dat zij steeds meer last heeft van zwarte diarree en braakneigingen. [slachtoffer] geeft aan dat het net lijkt alsof ze een chemo heeft gehad. Ze had nog altijd last van haar anus, haar tanden en ontstekingsverschijnselen in haar liezen. Verdachte vertelt haar dat iedereen op het pad hier last van heeft en dat het er allemaal bij hoort.
Ook [betrokkene 1] , de moeder van [slachtoffer] , geeft verdachte te kennen dat [slachtoffer] er helemaal doorheen zit en dat zij zich erg veel zorgen maakt om [slachtoffer] . Verdachte schrijft aan moeder dat de rommel uit het lichaam van [slachtoffer] komt, hetgeen positief is. Verdachte geeft aan dat ze in het weekend bij [slachtoffer] langs zal gaan en dat zij met [slachtoffer] heeft besproken dat [betrokkene 3], de partner van [slachtoffer] , dan niet aanwezig zal zijn om discussie omtrent de behandelmethode te voorkomen.
Op 16 september 2011 mailt verdachte aan [betrokkene 2] dat zij de volgende dag naar Groningen zal gaan om een roedelmens te bezoeken die ernstig ziek is; ze heeft slokdarm en darmkanker. Dit heeft verdachte echter niet tegen [slachtoffer] gezegd. Tegen [slachtoffer] zegt ze dat er sprake was van omzettingprocessen van kwik.
Op 17 september 2011 komt verdachte bij [slachtoffer] op huisbezoek. [betrokkene 1] is ook aanwezig om de deur voor verdachte te openen, aangezien [slachtoffer] op bed ligt en de trap niet af kan lopen, terwijl [betrokkene 3] op verzoek van verdachte niet aanwezig is. Verdachte gaat naar boven om bij [slachtoffer] te kijken. Ze adviseert [slachtoffer] om een koolblad op haar wond te leggen en om door te gaan met plakken. Ze vertelt [slachtoffer] dat het een proces is waar ze doorheen moet en dat het er allemaal bij hoort. Verdachte heeft haar niet geadviseerd om de huisarts te raadplegen.
Dezelfde avond stuurt [betrokkene 1] een mail naar verdachte omdat zij zich nog altijd ernstige zorgen maakt om de ontstekingen in het lichaam van [slachtoffer] en het feit dat zij al drie weken niet heeft gegeten. Verdachte geeft aan dat [betrokkene 1] zich geen zorgen hoeft te maken, dat het opruimingsproces bezig is en dat een mens een hele poos zonder eten kan.
Op 22 september 2011 omstreeks 21:30 uur gaat [betrokkene 3] naar de woning van [slachtoffer] . Hij vindt haar op de tweede verdieping, bewusteloos op het toilet. Hij ziet dat er veel bloed in het toilet ligt. Zowel [betrokkene 3] als het ambulancepersoneel proberen [slachtoffer] te reanimeren, maar het mag niet baten. De GGD-arts wil geen verklaring van natuurlijke dood afgeven, gezien de omstandigheden. Uit de lijkschouw blijkt dat [slachtoffer] haar gezondheid zwaar heeft verwaarloosd en dat zij, gezien haar algehele slechte toestand, al geruime tijd ernstig ziek was. Uit de gerechtelijke sectie blijkt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van systemische infectie en ontsteking. [slachtoffer] had twee grote wonden op haar billen en bilnaad welke beide waren ontstoken. Microbiologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er twee infectie veroorzakende bacteriën zijn aangetroffen in zowel deze beide wonden als in de bloedsomloop.
Ten gevolge van de systemische infectie en ontsteking is er een multi-orgaanfalen opgetreden die het overlijden zonder meer verklaart. Een dergelijke infectie en ontsteking kan dodelijk verlopen indien onbehandeld. Het toxicologische onderzoek van de korrels leverde wisselende resultaten op. In één korrel werden tramadol en sucrose aangetoond. Verder werden geen toxicologisch relevante stoffen aangetoond.”
Beoordeling van het eerste feit
Het hof stelt voorop dat verdachte voorheen jarenlang werkzaam is geweest als gediplomeerd homeopaat en aldus ingeschreven stond bij de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging voor de Klassieke Homeopathie. Voorafgaand aan de behandeling van [slachtoffer] had zij zich uitgeschreven aldus haar verklaring ter zitting van het hof vanwege een verschil van inzicht omtrent het al dan niet inschakelen van reguliere medische zorg. Verdachtes methode van behandeling “Blijf op je pad” verdraagt zich niet met reguliere medische behandeling, aldus verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer] vanuit haar nadien opgezette praktijk voor Natuurgeneeskunde behandeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij [slachtoffer] behandelde als natuurgenezeres.
De gezondheid van [slachtoffer] is gedurende de behandeling van verdachte in 2011 achteruit gegaan. Verdachte heeft hierover ter zitting onder meer verklaard dat zij wist dat [slachtoffer] ontstekingen in haar lichaam had. In de kaak en (een niet door haar bekeken wond) in de bilnaad van [slachtoffer] . Verdachte heeft daar met [slachtoffer] over gesproken, heeft haar geadviseerd, van voedingsadviezen voorzien, gemasseerd en met het plakken van korrels behandeld in het kader van de door haar uitgedachte methode van “Blijf op je pad”.
Het hof leidt uit het dossier af dat verdachte bekend was met het feit dat [slachtoffer] ernstig ziek was.
[slachtoffer] was immers het roedelmens over wie verdachte mailde met [betrokkene 2] op 16 september 2011 dat ernstig ziek was en slokdarm- en darmkanker zou hebben. Op 17 september, een aantal dagen voorafgaand aan het overlijden, bezocht verdachte [slachtoffer] op verzoek van laatstgenoemde. [slachtoffer] had verdachte, zo verklaart verdachte tegenover politie, per mail een schreeuw om hulp gedaan. [slachtoffer] vertelde verdachte dat zij zwart braaksel overgaf en last had van zwarte diarree. Verdachte nam, aldus haar verklaring ter zitting van het hof, tijdens het huisbezoek waar dat [slachtoffer] er niet goed uitzag. Tegenover de politie heeft zij hierover verklaard dat zij tijdens haar bezoek aan [slachtoffer] zag dat [slachtoffer] in bed lag en dat haar gezondheid niet goed was. Dat [slachtoffer] ontstekingsverschijnselen in de liezen had en haar tandvlees. Dat [slachtoffer] met koorts op bed lag, de trap niet afkwam, niet kon lopen vanwege die plekken in de liezen en haar rectum.
Uit het voorgaande volgt dat de ernst van de ziekteverschijnselen voor verdachte kenbaar was en dat verdachte daar ook mee bekend was. Vast is komen te staan dat [slachtoffer] in die periode geen reguliere (huis)arts heeft geraadpleegd. Verdachte heeft over haar behandeling in de gegeven situatie tegenover politie verklaard dat zij [slachtoffer] “gewoon heeft geadviseerd om door te gaan met plakken en uitgelegd dat dat het proces is”. Ter zitting van het hof heeft verdachte dit advies jegens [slachtoffer] bevestigd. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van het hof [slachtoffer] onvolledig en onjuist geadviseerd.
Zoals hierboven weergegeven kan uit de lijkschouw blijken dat [slachtoffer] haar gezondheid zwaar heeft verwaarloosd en dat zij, gezien haar algehele slechte toestand, al geruime tijd ernstig ziek was. Uit de gerechtelijke sectie blijkt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van systemische infectie en ontsteking. [slachtoffer] had twee grote wonden op haar billen en bilnaad welke beide waren ontstoken. Microbiologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er twee infectie veroorzakende bacteriën zijn aangetroffen in zowel deze beide wonden als in de bloedsomloop. Ten gevolge van de systemische infectie en ontsteking is er een multi-orgaanfalen opgetreden die het overlijden zonder meer verklaart. Een dergelijke infectie en ontsteking kan dodelijk verlopen indien onbehandeld.
Met de rechtbank overweegt het hof dat het uitblijven van reguliere medische behandeling en zorg in de gegeven omstandigheden onnodig en ernstig nadeel voor de gezondheid van [slachtoffer] heeft bewerkstelligd.
Het hof kan zich verenigen met de navolgende cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank.
“Nu vast staat dat de gezondheid van [slachtoffer] ernstig is benadeeld door het uitblijven van reguliere geneeskundige zorg, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of verdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Voor de beantwoording van die vraag is om te beginnen van belang of verdachte een zorgplicht had jegens [slachtoffer] en zo ja, wat de omvang van die zorgplicht is geweest.
Aangezien verdachte in haar hoedanigheid van natuurgeneeskundige in contact stond met [slachtoffer] , zal het bestaan van een eventuele zorgplicht dienen te worden beoordeeld aan de hand van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg (Wet BIG) en de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 1 lid 2 van de Wet BIG en artikel 7:446 BW is bepaald dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (mede) worden verstaan alle verrichtingen, het onderzoeken en het geven van raad daaronder mede begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet enkel het geloof in de heilzame werking van korrels met [slachtoffer] heeft gedeeld. Verdachte heeft daarnaast [slachtoffer] veelvuldig adviezen gegeven met betrekking tot haar gezondheidstoestand, heeft haar de korrels verstrekt en heeft een huisbezoek afgelegd toen [slachtoffer] er heel slecht aan toe was. Dit alles leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte jegens [slachtoffer] handelingen heeft verricht op het gebied van de geneeskunst. Daar komt bij dat verdachte de enige was die [slachtoffer] vertrouwde en dat zij ook de enige was die in het jaar 2011 in een geneeskundige behandelingsrelatie tot [slachtoffer] stond.
De vraag is welke zorgplicht een dergelijke behandelingsrelatie in het leven roept. Gezien het feit dat verdachte niet in het BlG-register stond geregistreerd, is de zorgplicht omschreven in artikel 40 Wet BIG niet op haar van toepassing. De Wgbo is echter wel op verdachte van toepassing. Deze regeling heeft immers betrekking op een ieder die geneeskundige handelingen verricht in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf, ongeacht of de persoon in een register is ingeschreven.
Een hulpverlener in de zin van de Wgbo heeft op grond van art. 7:448 BW een informatie plicht. De hulpverlener dient de patiënt onder meer in te lichten over de behandeling, de ontwikkelingen omtrent het onderzoek en de gezondheidstoestand van de patiënt. Ook dient de hulpverlener informatie te verschaffen omtrent zijn kennen en kunnen en de grenzen daarvan. Daarbij is met name van belang dat de hulpverlener zich bij het verschaffen van informatie moet laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijs dient te weten ten aanzien van de behandeling, de verwachte gevolgen en risico ’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt en andere behandelingen die in aanmerking komen. Alleen indien een patiënt voldoende is ingelicht over de grenzen van het kennen en kunnen van de hulpverlener, kan de patiënt een wel afgewogen keuze maken om al dan niet naar een andere hulpverlener te gaan. Gezien de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen verdachte en [slachtoffer] , heeft de op verdachte rustende zorgplicht aldus (mede) bestaan uit deze informatie plicht.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of verdachte de op haar rustende zorgplicht jegens [slachtoffer] heeft geschonden. Verdachte had op grond van art. 7:448 BW de verplichting om [slachtoffer] in te lichten over haar gezondheidstoestand. De gezondheidsklachten die [slachtoffer] vanaf 2011 kreeg, waaronder een opgezette knie, pijn in de kuiten, een wond bij haar anus, opgeschoven tandvlees, loszittende tanden, werden door verdachte alle bestempeld als onderdeel van haar behandeling. Verdachte heeft steeds tegen [slachtoffer] gezegd dat deze klachten/verschijnselen betekenden, dat de behandeling aansloeg, dat het er allemaal bij hoorde en dat [slachtoffer] zich geen zorgen moest maken. In een e-mail aan [betrokkene 2] d.d. 16 september 2011 schrijft verdachte echter dat [slachtoffer] ernstig ziek is, dat zij slokdarm- en darmkanker heeft. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat zij dit niet aan [slachtoffer] heeft verteld, maar [slachtoffer] voorhield dat de klachten die zij had werden veroorzaakt door omzettingsprocessen van het kwik in haar lichaam. Verdachte heeft [slachtoffer] - daargelaten de onjuistheid van de door haar gestelde “diagnose” slokdarm- en darmkanker - derhalve onvolledig ingelicht over haar gezondheidstoestand en zodoende de op haar rustende zorgplicht geschonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte tekort is geschoten in haar verplichting informatie te verschaffen over de grenzen van haar kunnen en kennen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte consequent heeft volgehouden dat alle gezondheidsklachten die [slachtoffer] ervoer, onderdeel uitmaakten van ‘het pad’ en dat [slachtoffer] positief moest blijven omdat de klachten betekenden dat de methode van verdachte aansloeg. Verdachte heeft nooit aan [slachtoffer] te kennen gegeven dat zij, zoals door de verdediging aangevoerd, wegens gebrek aan medische kennis niet in staat was om de gezondheidsklachten van [slachtoffer] te beoordelen. Integendeel, door voortdurend te vertellen dat zij de klachten allemaal herkende, heeft zij de indruk gewekt dat zij wel degelijk in staat was om te beoordelen of er eventueel andere medische hulp noodzakelijk zou zijn. Verdachte heeft [slachtoffer] echter geen enkele keer geadviseerd om een huisarts te raadplegen, zelfs niet toen [slachtoffer] in haar e-mail van 22 augustus 2011 aangaf dat ze het echt niet meer zag zitten en ook niet toen verdachte op 17 september 2011 bij [slachtoffer] op huisbezoek ging en met eigen ogen heeft kunnen zien hoe [slachtoffer] er aan toe was. Door de wijze waarop verdachte haar weerstand tegen reguliere medici etaleerde, heeft zij juist ingespeeld op [slachtoffers] angst voor de reguliere geneeskunde en [slachtoffer] gesterkt in haar opvatting dat een bezoek aan de huisarts niet noodzakelijk was. Door [slachtoffer] onvoldoende informatie te verschaffen over de grenzen van haar kunnen en kennen en (het benadrukken van het belang van) een verwijzing naar de huisarts achterwege te laten, is de verdachte haar het oordeel van de rechtbank eveneens ernstig tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht jegens [slachtoffer] .”
Het hof volgt de raadsman niet in het verweer dat verdachte in haar gesprek met [slachtoffer] over een kaakchirurg [slachtoffer] onder behandeling heeft willen stellen van de reguliere geneeskundige zorg. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij met [slachtoffer] over een behandeling door een kaakchirurg heeft gesproken. Dit gesprek vond volgens verdachte evenwel niet plaats met het oog op de ernst van [slachtoffers] ziekte en de benodigde reguliere medische behandeling, doch teneinde te bewerkstelligen dat [slachtoffer] - zoals bij verdachte zelf ook was gebeurd - werd bevrijd van al haar - in de opvatting van verdachte per definitie ziekmakende - gebitselementen, hetgeen de energie in het lichaam volgens verdachte sneller zou doen stromen. [slachtoffer] wees dit af. Verdachte heeft ter zitting over dit gesprek met [slachtoffer] verder nog verklaard dat zij [slachtoffer] daarheen wilde begeleiden opdat zij bij de kaakchirurg haar invloed op de in haar visie te verrichten behandeling aldaar kon uitoefenen. Het hof is van oordeel dat aldus niet aannemelijk is geworden dat verdachte [slachtoffer] heeft willen voorzien van de noodzakelijke medische zorg. Verdachte heeft [slachtoffer] (ook) op dit gebied onjuist geïnformeerd en geadviseerd. Het verweer wordt verworpen.
Het hof kan zich vervolgens verenigen met de navolgende cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank.
“Voor het bewijs van benadeling van de gezondheid is voorts vereist dat er een causaal verband is tussen de grove schending van de zorgplicht en de benadeling van de gezondheid van [slachtoffer] , welke benadeling heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel en uiteindelijk de dood. Bij de beoordeling van deze vraag is het van belang in hoeverre de verdachte (beslissende) invloed op [slachtoffer] heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende het jaar 2011 de enige was tot wie [slachtoffer] zich wendde met haar gezondheidsklachten. Zij had, met name in de laatste weken voor haar overlijden, vaak meerdere keren per dag contact met verdachte. Bovendien raakte [slachtoffer] geïsoleerd van haar familie en vrienden doordat [slachtoffer] het niet kon verdragen dat anderen zich kritisch uitlieten over de behandelmethode van verdachte. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de adviezen van verdachte een beslissende invloed hebben gehad op [slachtoffer] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat [slachtoffer] een huisarts had geraadpleegd indien verdachte het belang van een verwijzing had benadrukt en niet enkel had geadviseerd door te gaan met plakken.”
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, gezien de schending van de zorgplicht en gegeven de beslissende invloed die verdachte op [slachtoffer] had, de benadeling van de gezondheid van [slachtoffer] , uiteindelijk leidende tot haar dood, redelijkerwijs aan verdachte dient te worden toegerekend.
Opzet
Het hof is eveneens van oordeel dat sprake is geweest van opzet op de benadeling van [slachtoffers] gezondheid. Verdachte hanteerde een niet-wetenschappelijk onderbouwde behandelmethode waarbij als uitgangspunt gold dat wordt aangesloten bij het eigen pad dat de klant wil volgen. Zij wist dat deze methode niet geaccepteerd werd door de beroepsvereniging voor homeopaten op het punt van het ontbreken van de samenwerking met de reguliere geneeskunde (zij had immers om die reden haar lidmaatschap van die vereniging opgezegd). Zij heeft [slachtoffer] niet naar een reguliere arts verwezen terwijl dit noodzakelijk was. [slachtoffer] was ernstig ziek en verdachte wist dit ook. Verdachte is ondanks de ernstige ziekteverschijnselen voortgegaan met haar behandelmethode. Door te handelen zoals verdachte jegens [slachtoffer] heeft gedaan, terwijl zij op de hoogte was van de ernst van de ziekte, heeft verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans op benadeling van [slachtoffers] gezondheid aanvaard.”
5. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, nu een behandelingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:446 BW ontbreekt.
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 14 januari 2014 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn aan het Hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
7. Bij de rechtbank heb ik namens cliënte bepleit dat er geen sprake is geweest van een behandelingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:446 BW. Zoals u heeft kunnen lezen kende mijn cliënte [slachtoffer] reeds vanaf 2009. In dat jaar is [slachtoffer] in overleg met cliënte ook begonnen met het plakken van de korrels. Bij [slachtoffer] was op dat moment verder geen enkele medische noodzaak voor welke behandeling dan ook, laat staan dat er sprake was van een situatie waarbij [slachtoffer] enige pijn ondervond dan wel op enige wijze haar medisch welzijn in gevaar leek te zijn. Wel wens ik op te merken dat uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] kennelijk eerder een slijmbeursontsteking had gehad en in het vervolg daarop niet meer naar een reguliere dokter wenste te gaan. Naast het plakken van de korrels heeft mijn cliënte de nodige voedingsadviezen aan [slachtoffer] gegeven.
8. Het moge duidelijk zijn dat er bij aanvang van het plakken van de korrels geen enkele behandelovereenkomst heeft bestaan. Hoewel mijn cliënte zoals aangegeven de stellige overtuiging heeft dat de korrels een heilzame werking op het lichaam hebben zijn de korrels niet als medicijn aan [slachtoffer] beschikbaar gesteld.
9. Eerst in het jaar 2011 krijgt [slachtoffer] blijkens het dossier de nodige medische klachten. Uit niets blijkt dat er op dat moment alsnog tussen mijn cliënte en [slachtoffer] een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling tot stand is gekomen. Dit kan dan ook niet bewezen worden verklaard. De rechtbank laat ook na deugdelijk te motiveren waar het onderscheid in de tijd is te maken ten aanzien van het ontstaan van de behandelovereenkomst. In de visie van de verdediging kan het niet zo zijn dat daar waar in de verhouding tussen cliënte en [slachtoffer] feitelijk niets is gewijzigd door het enkele ontstaan van klachten, tevens een behandelovereenkomst ontstaat.
(…)”
7. Het Hof heeft overwogen, zoals hiervoor weergegeven onder 4, dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (mede) wordt verstaan alle verrichtingen, het onderzoeken en het geven van raad daaronder mede begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen. Die omschrijving ontleent het Hof aan de ruime definitie in het BW waarbij de inhoud van de medische hulp domineert. Aan de hoedanigheid van de hulpverlener2.of aan de vorm van de overeenkomst worden hier geen nadere eisen gesteld.3.Het Hof heeft geoordeeld dat, nu verdachte het slachtoffer veelvuldig adviezen heeft gegeven met betrekking tot haar gezondheidstoestand, haar de korrels heeft verstrekt en een huisbezoek heeft afgelegd toen het slachtoffer er heel slecht aan toe was, verdachte jegens het slachtoffer handelingen heeft verricht op het gebied van de geneeskunst. Daar komt bij dat verdachte de enige was die het slachtoffer vertrouwde en dat zij ook de enige was die in het jaar 2011 in een geneeskundige behandelingsrelatie tot het slachtoffer stond. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de zorgplicht omschreven in de Wgbo op verdachte van toepassing is.
8. In voornoemde overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat er wel degelijk sprake is geweest van een behandelingsovereenkomst en voorts dat het, anders dan de steller van het middel veronderstelt, niet de aanvang van het plakken van de korrels heeft aangemerkt als de aanvang van de behandelingsovereenkomst, maar het moment dat het handelen van verdachte verder ging dan dat, namelijk vanaf het moment dat zij het slachtoffer adviezen heeft verstrekt aangaande haar gezondheidstoestand.4.Aldus ligt de (motivering van de) verwerping van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer mijns inziens, in aanmerking genomen de betekenis welke in art. 7:446, tweede lid aanhef en onder a, BW aan “handelingen op het gebied van de geneeskunst” wordt gegeven, in voldoende mate in de overwegingen van het Hof besloten. Het eerste middel faalt.
9. Voor de volledigheid merk ik nog het volgende op. De steller van het middel heeft aangevoerd dat de door verdachte verrichte activiteiten niet kunnen worden gezien als handelingen op het gebied van geneeskunst als bedoeld in art. 7:446 BW, nu de professionele geneeskunde, anders dan de behandelmethode van verdachte in het kader waarvan die activiteiten zijn verricht, niet ziet op het bereiken van onsterfelijkheid. Voor zover de steller van het middel daarmee beoogt te klagen dat het Hof het voorgaande ten onrechte niet bij de verwerping van het verweer heeft betrokken, faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag. Blijkens de ter terechtzitting van het Hof van 14 januari 2014 aan het Hof overgelegde pleitnota is zulks door de verdediging immers niet aangevoerd. Nu het middel als uitgangspunt neemt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer dat een behandelingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:446 BW ontbreekt, behoeft voornoemd (overigens onzinnig) standpunt geen inhoudelijke bespreking.
10. Het tweede middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer dat verdachte, voor zover er een behandelingsovereenkomst heeft bestaan, de op haar rustende zorgplicht, tevens inhoudende een informatieplicht, niet heeft geschonden.
11. De ter terechtzitting van het Hof van 14 januari 2014 door de raadsman overgelegde pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
10. Voor zover er al vanuit zou kunnen worden gegaan dat (in 2011) een behandelovereenkomst is ontstaan, dan blijft de vraag of mijn cliënte de op haar rustende zorgplicht welke mede bestaat uit een informatieplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van mijn cliënte is dit absoluut niet het geval.
11. Naar het oordeel van de verdediging is er sprake van een tegenstrijdigheid in het oordeel van de rechtbank. Immers de rechtbank overweegt dat het feit van algemene bekendheid is dat het ziektebeeld dat zich bij [slachtoffer] voordeed bestaande uit infecties en/of ontstekingen in beginsel goed te behandelen zijn met antibiotica derhalve middels de reguliere geneeskundige zorg. Nu nergens uit blijkt dat [slachtoffer] niet over deze algemene kennis zou beschikken dient ervan uit te worden gegaan dat zij zelf ervan bewust was dat deze mogelijkheid bestond. In die zin is het in het kader van de beoordeling van de schending van de WGBO door mijn cliënte dan ook niet relevant of zij [slachtoffer] hierover heeft geïnformeerd. Immers blijkens op grond van artikel 7:448 lid 2 BW dient de hulpverlener zich bij het uitvoeren van de informatieplicht te laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijs diende te weten ten aanzien van de aard en het doel van de onderzoek, de te verwachten gevolgen en het risico daarvan voor de gezondheid, andere methode van onderzoek of behandeling en de stand van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat betreft het terrein van onderzoek of de behandeling. In samenhang met het feit dat [slachtoffer] nadrukkelijk aan mijn cliënte te kennen heeft gegeven dat zij niet behandeld wenste te worden door de reguliere medische wetenschap, het feit dat mijn cliënte [slachtoffer] wel heeft verwezen naar de kaakchirurg, het feit dat [slachtoffer] aan haar moeder in een eerder stadium te kennen had gegeven dat zij zich niet meer wenste te laten behandelen door de reguliere medische wetenschap en dit tijdens haar ziekte ook nadrukkelijk aan derden heeft bevestigd, heeft tot gevolg dat mijn cliënte in dit verband geen verwijt kan worden gemaakt. Dit is naar mijn oordeel slechts anders indien ervan uit zou dienen te worden gegaan dat mijn cliënte er bewust bij [slachtoffer] op zou hebben aangedrongen om geen gebruik te maken van de reguliere medische wetenschap dan wel een dusdanige invloed op de psyche van [slachtoffer] zou hebben uitgeoefend, dat zij in redelijkheid geen keuze meer zou kunnen maken tussen een behandeling door mijn cliënte en de reguliere medische wetenschap al dan niet gelijktijdig. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat hiervan sprake is geweest. Mijn cliënte heeft weliswaar geloof in haar methode uitgesproken echter heeft daarbij nooit de mogelijkheid van de reguliere medische wetenschap uitgesloten of afgeraden. In dit verband wijs ik ook nog op het feit dat cliënte ook ten aanzien van andere patiënten geen punt maakte van het feit dat deze patiënten ook een reguliere arts bezochten, ongeacht het feit dat mijn cliënte in sommige gevallen de scepsis over de reguliere medische wetenschap heeft uitgesproken. Voorts dient, zoals gezegd, te worden meegewogen dat blijkens het dossier [slachtoffer] door diverse andere personen is gewezen op de mogelijkheid van de reguliere medische wetenschap echter dat zij dit in volle verstand heeft afgewezen.
12. De rechtbank overweegt uiteindelijk dat tegen de door haar geschetste achtergrond zij van oordeel is dat adviezen van mijn cliënte een beslissend invloed hebben gehad op de keuzes welke [slachtoffer] heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat [slachtoffer] een huisarts had geraadpleegd indien mijn cliënte het belang van de verwijzing had benadrukt en niet enkel had geadviseerd door te gaan met plakken. Gezien de schending van de zorgplicht en gegeven de beslissende invloed die verdachte op [slachtoffer] had kan de benadeling van [slachtoffer] 's gezondheid leidende tot zwaar lichamelijk letsel en uiteindelijk haar dood volgens de rechtbank op redelijke wijze aan mijn cliënte worden toegerekend. Voor de waardering van een dergelijk oordeel dient volgens de verdediging als uitgangspunt te worden gehanteerd hetgeen de Hoge Raad in haar arrest bekend onder ECLI:NL:HR:2013:BY4859 van 12 maart 2013 heeft aangegeven:
“….. Blijkens die overwegingen heeft het hof niet aannemelijk heeft bevonden dat aard of inhoud van de door de verdachte verstrekte adviezen en bijstand of de wijze waarop die werden verleend, reeds op zichzelf beschouwd tot benadeling van de gezondheid van het slachtoffer konden leiden en/of door de artsen geboden zorg illusoir zouden maken. Dit oordeel moet aldus worden begrepen dat die adviezen en bijstand niet ertoe strekten het slachtoffer ervan te weerhouden artsen te blijven bezoeken en het slachtoffer daarvan ook niet hebben weerhouden en dat om die reden niet gezegd kan worden dat de door de verdachte verstrekte adviezen en bijstand zonder noodzaak schade aan de gezondheid van het slachtoffer hebben veroorzaakt en evenmin dat de verdachte aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 7:453 BW. In dit oordeel ligt immers besloten: 1. dat de omstandigheden dat het door de verdachte gegeven advies en bijstand vergezeld heeft doen gaan van het advies ook een arts te bezoeken waardoor -een uitzonderlijk geval daargelaten- niet snel sprake is van grove schending van op de verdachte rustende zorgplicht als een belangrijke indicatie kan worden aangemerkt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op benadeling op de gezondheid niet heeft aanvaard en voorts 2. dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer het letsel, zoals in de tenlastelegging omschreven zou oplopen niet in zodanige mate heeft verhoogd dat dat gevolg aan het handelen van de verdachte kan worden toegerekend.”
Deze overweging van het gerechtshof is door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. In het onderhavige geval staat buiten twijfel dat [slachtoffer] nadrukkelijk heeft aangegeven zowel aan haar moeder als aan mijn cliënte dat zij geen gebruik wenst te maken van de reguliere medische wetenschap. In de Wet op geneeskundige behandelingsovereenkomst ligt niet besloten dat van een zorgverlener kan worden verlangd dat in strijd met de nadrukkelijke wil van de patiënt alsnog de reguliere medische wetenschap c.q. een andere zorgverlener wordt ingeschakeld. Daarbij komt dat, zoals gezegd, [slachtoffer] zelfs het advies van mijn cliënte om naar de kaakchirurg te gaan, waarbij cliënte heeft aangegeven dat zij daar zelf goede ervaringen mee had, heeft afgeslagen. In die zin heeft mijn cliënte dan ook niet meer kunnen doen dan hetgeen zij gedaan heeft, namelijk op basis van haar kennis en vaardigheden met de nodige zorgvuldigheid [slachtoffer] ondersteunen. De overweging van de rechtbank dat dient te worden aangenomen dat [slachtoffer] een huisarts had geraadpleegd indien cliënte het belang van een verwijzing had benadrukt kan gezien vorenstaande niet zonder meer worden aangenomen. Mijn cliënte is dan ook van oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen en ik verzoek u dan ook mijn cliënte volledig vrij te spreken van al hetgeen haar ten laste is gelegd.”
12. De steller van het middel heeft, zo lees ik, aangevoerd dat, kort gezegd, het Hof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat, zoals door de verdediging in hoger beroep te berde is gebracht, het slachtoffer door de verdachte nimmer van artsen is afgehouden en dat de verdachte haar zelfs naar een arts (een kaakchirurg) heeft doorgestuurd.
13. Het Hof heeft overwogen, zoals hiervoor weergegeven onder 4, dat verdachte de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, doordat zij het slachtoffer onvolledig heeft ingelicht over haar gezondheidstoestand (verdachte heeft niet aan het slachtoffer kenbaar gemaakt dat zij ernstig ziek was, maar heeft haar voorgehouden dat haar gezondheidsklachten onderdeel waren van de behandeling, dat de klachten betekenden dat de behandeling aansloeg, dat het er allemaal bij hoorde en dat zij zich geen zorgen moest maken) en doordat zij daarnaast tekort is geschoten in haar verplichting informatie te verschaffen over de grenzen van haar kunnen en kennen (verdachte heeft nooit aan het slachtoffer te kennen gegeven dat zij wegens gebrek aan medische kennis niet in staat was haar gezondheidsklachten te beoordelen, maar heeft juist, door voortdurend te vertellen dat zij de klachten herkende, de indruk gewekt dat zij wel degelijk in staat was om te beoordelen of er eventueel andere medische hulp noodzakelijk zou zijn) en (het benadrukken van het belang van) een verwijzing naar de huisarts achterwege heeft gelaten. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in haar gesprek met het slachtoffer over een kaakchirurg het slachtoffer onder behandeling heeft willen stellen van de noodzakelijke reguliere geneeskundige zorg, nu voornoemd gesprek niet plaatsvond met het oog op de ernst van de ziekte van het slachtoffer en de benodigde reguliere behandeling, maar teneinde te bewerkstelligen dat het slachtoffer werd bevrijd van al haar – in de opvatting van verdachte per definitie ziekmakende – gebitselementen, hetgeen de energie in het lichaam volgens verdachte sneller zou doen stromen.
14. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de zorgplicht van de hulpverlener als bedoeld in art. 7:448 BW niet alleen meebrengt dat de hulpverlener de patiënt niet van de reguliere geneeskundige zorg mag afhouden, maar ook dat er voor de hulpverlener een positieve verplichting bestaat de patiënt te informeren over hetgeen deze redelijkerwijs dient te weten ten aanzien andere behandelingen die in aanmerking komen.5.In het onderhavige geval had verdachte het slachtoffer naar de huisarts dienen te verwijzen. De (motivering van de) verwerping van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer dat verdachte de op haar rustende zorgplicht, tevens inhoudende een informatieplicht, niet heeft geschonden, ligt mijns inziens, mede in aanmerking genomen het bepaalde in art. 7:448 BW, in voldoende mate in de overwegingen van het Hof besloten. Bovendien heeft het Hof daarbij het verweer dat verdachte het slachtoffer naar een kaakchirurg heeft doorgestuurd uitdrukkelijk verworpen.
15. Voor zover het middel klaagt dat het Hof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat, zoals aangevoerd door de verdediging in hoger beroep, het slachtoffer niet in een voldoende geestelijke toestand zou hebben verkeerd om haar eigen wil te bepalen, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu zulks blijkens de ter terechtzitting van het Hof van 14 januari 2014 aan het Hof overgelegde pleitnota door de verdediging niet is aangevoerd.
16. Het tweede middel faalt.
17. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑10‑2015
Vgl. voor botsingen van niet reguliere geneeskunst en het strafrecht W.L.J.M. Duijst, Gezondheidsstrafrecht, Deventer 2009, par. 8.6.
Zie Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/400 (bijgewerkt tot 1 maart 2014).
Zulks volgt bovendien uit de bewezenverklaring, zoals hiervoor weergegeven onder 3, welke inhoudt dat verdachte de gezondheid van het slachtoffer opzettelijk heeft benadeeld in de periode van 1 maart 2011 tot en met 22 september 2011. Uit de door het Hof vastgestelde feiten, zoals hiervoor weergegeven onder 4, volgt dat het slachtoffer medio 2009 korrels is gaan plakken, begin 2011 gezondheidsklachten heeft gekregen en dat verdachte het slachtoffer (in elk geval) vanaf begin maart 2011 adviezen is gaan verstrekken aangaande haar gezondheidstoestand.
Zie Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2009/413 (bijgewerkt tot 1 augustus 2009).