Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/6.2.2
6.2.2 Positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM: de materiële component
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. ook Lavrysen 2016.
EHRM 13 juni 1979, zaaknr. 6833/74 (Grote Kamer) (Marckx t. België). Hoewel het in deze zaak gaat om een positieve verplichtingen in het kader van de bescherming van ‘family life’, geldt deze verplichting ook in het kader van de bescherming van ‘private life’ (EHRM 4 december 2007, EHRC 2008, 13, m.nt. E. Brems, NJ 2008, 363, m.nt. E.A. Alkema, NJCM-bull. 2008, 3, p. 293, m.nt A.C. Hendriks & F.M.J. den Houdijker, par. 70 (Grote Kamer) (Dickson t. Verenigd Koninkrijk) onder 8 EVRM.
Van der Velde 2009, p. 1.
EHRM 13 juni 1979, zaaknr. 6833/74, par. 31 (Grote Kamer) (Marckx t. België). Zie ook: Van der Velde 2009, p. 1-2.
Harris e.a. 2014, p. 533.
Sanderink 2015b, onder C.5.2. (digitaal geraadpleegd) en de verwijzing naar onder meer: EHRM 16 november 2004, AB 2004, 453, m.nt. T. Barkhuysen, EHRC 2005, 12, m.nt. Janssen, NJ 2005, 344, m.nt. E. Dommering, par. 56 (Moreno Gómez t. Spanje), ter onderbouwing dat de bescherming ‘effective and practical’ dient te zijn.
Vgl. o.m.: Harris e.a. 2014, p. 533; Grabenwarter 2014, p. 219 e.v.; White & Ovey 2014, p. 338-339 (family life) en p. 365 (private life).
EHRM 16 december 2010, zaaknr. 25579/05 (Grote Kamer) (A, B en C t. Ierland).
EHRM 16 december 2010, zaaknr. 25579/05, par. 248 (Grote Kamer) (A, B en C t. Ierland).
EHRM 16 december 2010, zaaknr. 25579/05, par. 248 (Grote Kamer) (A, B en C t. Ierland).
De wisselwerking tussen de materiële en procedurele aspecten van een zaak werd ook duidelijk in de hoofdstukken 4 en 5, en in het hierna volgende hoofdstuk 7 over artikel 1 EP EVRM.
Zie ook hoofdstuk 4 en 5.
Zie opnieuw: Gerards 2011a, p. 239.
Zo is te lezen bij: White & Ovey 2014, p. 338.
EHRM 20 mei 2010, AB 2011, 1, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, par. 63-66 (Oluic t. Kroatië).
Zo illustreert de volgende zaak: EHRM 28 februari 2012, AB 2012, 314, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2012, 105, m.nt. D.G.J. Sanderink, par. 212 en 216 (Kolyadenko e.a. t. Rusland). Zie voor de feiten en de overlap tussen de materiële positieve verplichtingen onder 8 en 2 EVRM, hoofdstuk 4, paragraaf 4.2.2.
Zie Grabenwarter 2014 op p. 219 e.v. over de strafrechtelijke sanctionering van verkrachting en seksueel misbruik, waarbij met name minderjarigen en kwetsbare groepen extra moeten worden beschermd.
Gerards (Gerards 2011a, p. 239) verwijst naar: EHRM 4 december 2007, EHRC 2008, 13, m.nt. E. Brems, NJ 2008, 363, m.nt. E.A. Alkema, NJCM-bull. 2008, 3, p. 293, m.nt A.C. Hendriks & F.M.J. den Houdijker (Grote Kamer) (Dickson t. Verenigd Koninkrijk).
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 86 en in combinatie met het Handvest (artikelen 7, 8 en 35 en 37): Barkhuysen & Van Emmerik 2017, p. 103-104. EHRM 4 december 2007, EHRC 2008, 13, m.nt. E. Brems, NJ 2008, 363, m.nt. E.A. Alkema, NJCM-bull. 2008, 3, p. 293, m.nt A.C. Hendriks & F.M.J. den Houdijker, par. 70 (Grote Kamer) (Dickson t. Verenigd Koninkrijk).
Vgl.: White & Ovey 2014, p. 365; Harris e.a. 2014, p. 504.
Zoals onder veel EVRM-rechten rusten ook onder artikel 8 EVRM positieve verplichtingen op de Staat.1 Van belang in dit kader is de zaak Marckx.2 In deze zaak werd naar Belgisch recht een onderscheid gemaakt tussen wettige en onwettige kinderen, en dit had tot gevolg dat tussen een moeder en haar dochter de familierechtelijke banden ontbraken. Dit was van invloed op hun erfrechtelijke positie.3 In de onderhavige zaak expliciteert het Hof vervolgens de positieve verplichtingen onder 8 EVRM:
‘This means, amongst other things, that when the State determines in its domestic legal system the regime applicable to certain family ties such as those between an unmarried mother and her child, it must act in a manner calculated to allow those concerned to lead a normal family life. As envisaged by Article 8, respect for family life implies in particular, in the Court’s view, the existence in domestic law of legal safeguards that render possible as from the moment of birth the child’s integration in his family [cursivering: TdJ].’4
De eerste positieve verplichting die het Hof in deze zaak formuleerde ziet dus op de verplichting om in het nationale recht te voorzien in een ‘legislative and administrative framework’.5 Met behulp van dit wettelijke en bestuurlijke kader kunnen de rechten van artikel 8 EVRM worden gerealiseerd. In de milieucontext is over deze verplichting ook nog opgemerkt dat met deze regelgeving een effectieve bescherming dient te worden geboden tegen de risico’s waarvan de overheid wist of had moeten weten.6 In de tweede plaats zien de positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM op de verplichting om maatregelen te nemen om te voorkomen dat burgers onderling inbreuk maken op elkaars rechten zoals beschermd door artikel 8 EVRM.7 De positieve verplichtingen rusten dus ook op de Staat in kwesties waarin de horizontale rechtsverhouding centraal staat. Dit zagen we eerder onder de artikelen 2 en 3 EVRM.
Nu duidelijk is welke positieve verplichtingen het Hof onder artikel 8 EVRM heeft geformuleerd, is het interessant om te kijken hoe invulling wordt gegeven aan deze verplichting en welke factoren daarbij een rol spelen.
In de Grote Kamer uitspraak in de zaak A, B en C8 heeft het Hof overwogen dat het lastig is om precies te duiden wat nu met ‘respect’ voor het privé- en familieleven wordt bedoeld in het geval van de positieve verplichtingen, vanwege de uiteenlopende praktijken en situaties in de Staten met als gevolg dat dit per zaak verschilt.9 Toch biedt het Hof wel enkele aanknopingspunten in de vorm van factoren met behulp waarvan de inhoud van de positieve verplichtingen kan worden bepaald:
‘(…) certain factors have been considered relevant for the assessment of the content of those positive obligations on States. Some factors concern the applicant: the importance of the interest at stake and whether “fundamental values” or “essential aspects” of private life are in issue; and the impact on an applicant of a discordance between the social reality and the law, the coherence of the administrative and legal practices within the domestic system being regarded as an important factor in the assessment carried out under Article 8. Some factors concern the position of the State: whether the alleged obligation is narrow and defined or broad and indeterminate; and the extent of any burden the obligation would impose on the State [cursivering: TdJ].’10
De hiervoor weergegeven factoren kunnen zowel een rol spelen bij de invulling van de materiële positieve verplichting als de procedurele positieve verplichting. Het belang dat op het spel staat en of het om essentiële aspecten van het privé leven gaat, zijn materieel van aard maar kunnen de aanwezigheid van procedurele waarborgen in het nationale recht verlangen en het belang onderstrepen.11 Bovendien hanteert het Hof hier een fair balance-test in plaats van de reasonable knowledge test onder de artikelen 2 en 3 EVRM.
De materiële positieve verplichtingen zijn divers,12 en dit maakt het lastiger om een afgebakende opsomming te geven van dit type verplichtingen.13 Een voorbeeld van een verplichting onder artikel 8 EVRM is de plicht voor de Staat om een vreemdeling toe te laten (en eventueel te laten verblijven) op het grondgebied,14 of om handhavend op te treden tegen geluidshinder.15 Ook het nemen van meer praktische maatregelen is onderdeel van de materiële positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM.16 Onder artikel 8 EVRM geldt verder, naast de plicht om bepaalde verboden gedragingen strafrechtelijk te sanctioneren,17 de (faciliterende) plicht om gedetineerden in de gelegenheid te stellen zich voort te planten.18
De toets aan de positieve verplichting van artikel 8 EVRM ziet, net als bij de negatieve onthoudingsverplichting, op een fair balance-toets tussen de conflicterende belangen. Hierbij spelen de in het tweede lid genoemde beperkingsvoorwaarden een rol.19 Onder beide type verplichtingen hebben de Staten bovendien een margin of appreciation.20