In deze zaak is eerder beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:539, werd het bestreden arrest van het hof van 5 juli 2013 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en werd de zaak teruggewezen naar het hof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
HR, 11-07-2017, nr. 15/04949
ECLI:NL:HR:2017:1289
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
15/04949
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1289, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:612, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:612, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1289, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Verwijzing naar eerdere veroordeling t.z.v. strafbare feiten en art. 359.6 Sv. HR: art. 81.1 RO. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:539.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/04949
IV/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2015, nummer 23/001235-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 13‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Verwijzing naar eerdere veroordeling t.z.v. strafbare feiten en art. 359.6 Sv. HR: art. 81.1 RO. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:539.
Nr. 15/04949 Zitting: 13 juni 2017 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 15 oktober 2015 door het hof Amsterdam1.wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de bewaring gelast van in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.2.
3. Het middel komt met drie deelklachten op tegen de strafmotivering.
4. Het hof heeft de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken zijn feiten die voor de benadeelden veel schade veroorzaken. Bovendien maken dergelijke misdrijven een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Ook veroorzaken deze delicten bij de slachtoffers gevoelens van angst en meer in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2015 is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op het feit dat uit het vernoemde Uittreksel Justitiële Documentatie alsook uit de informatie van de advocaat-generaal ter zitting volgt dat de verdachte recentelijk bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 4 maart 2015 is veroordeeld tot een straf waarbij hem tevens bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, ziet het hof thans geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan de straf te verbinden.
In hetgeen de raadsvrouw omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding van voornoemde straf af te wijken.”
5. Ten eerste klaagt het middel dat de strafmotivering van het hof niet (voldoende) begrijpelijk is, omdat het hof heeft overwogen dat blijkens het uittreksel justitiële documentatie verdachte “eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk [is] veroordeeld”, terwijl uit het bedoelde uittreksel niet kan worden afgeleid dat verdachte voorafgaand aan hetgeen in de onderhavige zaak ten laste van hem bewezen is verklaard eerder ter zake van strafbare feiten meermalen onherroepelijk was veroordeeld.
6. De steller van het middel gaat er vanuit dat het hof heeft overwogen dat er reeds op de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit (31 december 2011) sprake was van onherroepelijke veroordelingen, maar dat valt in de overweging van het hof niet te lezen. Het middel mist daarmee feitelijke grondslag.
7. De eerste deelklacht faalt.
8. Voorts klaagt de toelichting op het middel dat de strafmotivering door het hof onbegrijpelijk is, omdat het hof heeft overwogen dat “gelet op het feit dat uit [voornoemd] uittreksel alsook uit de informatie van de advocaat-generaal ter zitting volgt dat de verdachte recentelijk is veroordeeld tot een straf waarbij hem tevens bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, het hof thans geen aanleiding [ziet] om bijzondere voorwaarden aan de straf te verbinden”, terwijl uit voornoemd uittreksel noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof kan worden afgeleid dat aan verdachte bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 4 maart 2015 in het kader van een deels voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden zijn opgelegd.
9. In voornoemd uittreksel is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Datum beslissing: 4 maart 2015 Meervoudige strafkamer Amsterdam
Beslissing: 20 uren werkstraf subsidiair 10 dagen hechtenis, volledige tenuitvoerlegging van 23-003665-11. Bijzondere voorwaarde: overige.”
Weliswaar overweegt het hof dat verdachte is veroordeeld tot een straf waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd en is op voornoemd uittreksel enkel een bijzondere voorwaarde opgenomen, maar dat maakt de overweging van het hof niet onbegrijpelijk.
10. De tweede deelklacht faalt eveneens.
11. Tot slot klaagt het middel dat het hof ten onrechte en in strijd met de motiveringsplicht van art. 359, zesde lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven die de keuze voor de aan verdachte opgelegde vrijheidsstraf hebben bepaald en/of ten onrechte heeft nagelaten voldoende (begrijpelijk) de omstandigheden aan te geven waarop bij de vaststelling van de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van die vrijheidsstraf is gelet.
12. In het onderhavige geval is art. 359, zesde lid, Sv van toepassing omdat het hof een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd. In de strafmotivering heeft het hof overwogen dat het een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden acht in verband met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft met deze overweging tot uitdrukking gebracht dat de in de overweging vermelde bijzondere redenen voor de strafoplegging tevens van toepassing zijn op het deel van de straf dat vrijheidsontneming meebrengt.3.De strafmotivering voldoet daarmee aan de op grond van art. 359, zesde lid, Sv te stellen eisen.
13. De derde deelklacht faalt eveneens.
14. De klacht faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Afdoening met toepassing van art. 80a RO laat zich wel denken. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑06‑2017
In deze zaak treedt thans mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, op.
HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2772; HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2852; HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437.