Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 1:54b [Oprichting college van toezichthouders]
Geldend
Geldend vanaf 19-10-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 463 (uitgifte: 12-10-2021, kamerstukken: 35783)
- Inwerkingtreding
19-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2021, Stb. 2021, 478 (uitgifte: 18-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een bank, beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, financiële holding of op een gemengde financiële holding met zetel in Nederland, dan wel op een Nederlandse EU-moederbank, een Nederlandse financiële EU-moederholding of een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding, niet zijnde een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep, met een dochteronderneming die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, richt zij een college van toezichthouders op om de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 1:93a en 3:278b, te vergemakkelijken, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, en om te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende instanties van andere lidstaten.
2.
Onverminderd het eerste lid richt de Nederlandsche Bank, indien zij toezicht houdt op een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland die in andere lidstaten uitsluitend daar gelegen bijkantoren heeft waarvan ten minste een als significant is aangemerkt, in samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van de lidstaten waar een significant bijkantoor is gelegen, een college van toezichthouders op om de samenwerking, bedoeld in de artikelen 1:51 en 1:51d, te vergemakkelijken.
3.
De Nederlandsche Bank beslist welke betrokken toezichthoudende instanties deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college van toezichthouders.
4.
De Nederlandsche Bank houdt bij haar beslissing, bedoeld in het derde lid, rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor de betrokken toezichthoudende instanties en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten en met de verplichtingen op grond van artikel 1:51d.
5.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank, bedoeld in het tweede lid, stelt zij, met inachtneming van afdeling 1.5.1, de Europese Bankenautoriteit in kennis van de toezichtactiviteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de toezichtactiviteiten in noodsituaties, en deelt de Europese Bankenautoriteit alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taken van de Nederlandsche Bank binnen het college van toezichthouders.