Hof 's-Hertogenbosch, 06-10-2017, nr. 16/03500, nr. 16/03575, nr. 16/03577
ECLI:NL:GHSHE:2017:4305, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-10-2017
- Zaaknummer
16/03500
16/03575
16/03577
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:4305, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑10‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:928
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3843, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/2538 met annotatie van
Uitspraak 06‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Omkering bewijslast. Uitnodiging, herinnering en aanmaning terecht verzonden naar het adres waarop belanghebbende stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Inspecteur heeft inkomsten uit productie en verkoop van XTC redelijk geschat door deze te bepalen op de waarde van aangetroffen hasj. Belastingrechter niet gebonden aan beslissing strafrechter in de ontnemingszaak. Boete wegens opzet.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03500, 16/03575 en 16/03577
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 juni 2016, nummers BRE 15/3796 en BRE 15/3797,
en het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2016, nummer BRE 15/3796,
in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur.
betreffende na te melden aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2012 de volgende aanslagen opgelegd en beschikkingen bekendgemaakt:
een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.526.306,
bij beschikking een boete van € 391.384,
bij beschikking belastingrente van € 17.351,
een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw) berekend naar het maximum bijdrage-inkomen van € 50.064,
bij beschikking belastingrente van € 55.
1.1.2.
De aanslagen en beschikkingen belastingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd en de boete is bij deze uitspraken verminderd tot
€ 200.000.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep betreffende de IB, de belastingrente en de boete gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar betreffende de IB, de belastingrente en de boete vernietigd, de aanslag IB verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 600.000 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boete verminderd tot € 81.000, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
1.3.
De Inspecteur heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank met kenmerk BRE 15/3796 ingesteld, bij het Hof bekend onder nummer 16/03500. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank met kenmerken BRE 15/3796 en 15/3797, bij het Hof bekend onder nummers 16/03575 en 16/03577. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van het beroep met kenmerk 16/03575 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
1.5.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met kenmerk BRE 15/3796. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord. Het Hof zal het incidenteel hoger beroep van belanghebbende als nader verweer in diens hoger beroep aanmerken.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 september 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , advocaat te [plaats 1] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] , de heer [C] en de heer [D] .
1.7.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [E] (hierna: de echtgenote). Zij hebben samen vijf kinderen. Belanghebbende stond volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] 22 te [woonplaats] ; dit is de woning van zijn moeder. De echtgenote en de kinderen stonden volgens het GBA ingeschreven op het adres [adres 1] 24 te [woonplaats] ,
2.2.
Op 13 januari 2012 heeft in een loods aan [adres 2] 7 te [plaats 2] (hierna: loods [00] ), een inkijkoperatie plaatsgevonden. Deze loods werd gehuurd door [F] , als hoofdhuurder, en door belanghebbende, als medehuurder. De loods was opgedeeld in drie delen. Bij de inkijk in de loods zijn goederen aangetroffen en gefotografeerd. Op 13 januari 2012 is vastgesteld dat een deel van de aangetroffen goederen, waaronder een tabletteermachine, gebruikt kan worden bij de productie van synthetische drugs. Tevens is op de tabletteermachine poeder aangetroffen die positief testte op de aanwezigheid van methyleendioxymethamfetamine (MDMA).
2.3.1.
Op 28 maart 2012 heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “ [G] ” een doorzoeking plaatsgevonden onder andere op het adres [adres 1] 22 te
[woonplaats] , het adres [adres 1] 24 te [woonplaats] en in loods [00] .
2.3.2.
Op het adres [adres 1] 22 zijn onder meer 5 plastic zakken met in totaal 4.847 XTC-pillen en enkele doorzichtige zakken met gripzakjes (sealzakken) aangetroffen.
2.3.3.
Voor zover hier van belang is op het adres [adres 1] 24 in een loze, verborgen, ruimte in de schuur 312 kg hasj en in de slaapkamer 4,52 kg hasj, in totaal 316,52 kg, aangetroffen en in beslag genomen. In de slaapkamer is verder in een sierhaard een tas met meerdere bundels met biljetten van 20 euro, in totaal € 5.000, aangetroffen en in beslag genomen. In de woning is daarnaast een witte hoekbank, een salontafel en onderdelen van een Audi in beslag genomen.
2.3.4.
Op het adres [adres 2] 7 te [plaats 2] zijn op 28 maart 2012 een granuleermachine, een compressor, 250 gram licht blauw poeder in een plastic zak, twee tabletten, gebroken tabletten, microcellulose, kleurstoffen en magnesiumstearaat in beslag genomen. Op de granuleermachine, een stekkerdoos en een lampenkap is poeder aangetroffen, dat door het NFI is geanalyseerd als MDMA. Tevens zijn mondkapjes in beslag genomen. In het “Bewijsmiddelenoverzicht MDMA [belanghebbende] ”, dat tot de stukken van het geding behoort, is ten aanzien van deze mondkapjes het volgende vermeld:
“Tijdens de doorzoeking in de loods aan [adres 2] te [plaats 2] zijn tevens mondkapjes in beslag genomen. Het mondkapje dat onder de buddyscooter bij het afval is gevonden betreft amo.h7.1.5. De bemonstering is genummerd [nummer 1] . In het rapport van het NFI van 5 oktober 2012 (p.249 map proces-verbaal technisch onderzoek) staat beschreven dat het celmateriaal in de bemonstering [nummer 1] afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNS-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Het NFI heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de aangetroffen mondkapjes. In dit rapport staat dat de roze plekken aangetroffen op alle drie de mondkapjes niet willekeurig zijn verdeeld per mondkapje. Aan de binnenzijde, op die plekken waar het mondkapje bij het dragen normaliter contact maakt met de huid en in het gebied bij de neus is het vilt roze van kleur. De roze plekken geven de indruk dat het een verkleuring betreft veroorzaakt door een kleurstof die in het materiaal is getrokken. Een dergelijke kleurende stof is aangetroffen in het roze MDMA bevattende poeder. Het feit dat de roze plekken op de specifieke plaatsen op de mondkapjes zijn aangetroffen is veel waarschijnlijker onder de hypothese dat de vervuiling is ontstaan bij het dragen van de mondkapjes, dan onder de hypothese dat de roze plekken zijn ontstaan door willekeurige bevuiling, doordat er poeder op de mondkapjes is gevallen.”
2.4.
Medewerkers van de Groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) hebben verklaard dat de voor het tabletteren van MDMA benodigde grondstoffen alle zijn aangetroffen in de loods, evenals hele en gebroken tabletten die MDMA bevatten. De lege sealzakken zijn, aldus de verklaring van de medewerkers van LFO, vermoedelijk gebruikt voor de aanvoer van pure MDMA.
2.5.
Belanghebbende is op 28 maart 2012 aangehouden en uiteindelijk in hoger beroep op18 december 2015 door Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch , zaaknummer [nummer 2] , veroordeeld ter zake van, kort gezegd:
in de periode van 11 januari 2012 tot en met 28 maart 2012 bewerken en verwerken van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA;
het op 28 maart 2012 te [plaats 2] aanwezig hebben van een materiaal bevattende MDMA;
in de periode van 11 januari 2012 tot en met 28 maart 2012 voorbereiden van het bewerken en verwerken van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad bestemd tot het plegen van die feiten;
op 28 maart 2012 aanwezig hebben van hasjiesj;
het op 28 maart 2012 voorhanden hebben van wapens en munitie;
tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden. Belanghebbende heeft daartegen cassatieberoep ingesteld.
2.6.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brieven op 28 februari 2013 uitgenodigd, op 30 mei 2013 herinnerd en op 9 juli 2013 aangemaand om aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2012 (hierna: de aangifte IB 2012) te doen.
2.7.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB 2012 ingediend. Met dagtekening 29 oktober 2013 heeft de Inspecteur zijn voornemen met betrekking tot de ambtshalve op te leggen onderhavige aanslagen over het jaar 2012 meegedeeld. Daarbij is ook het voornemen van de Inspecteur om een vergrijpboete op te leggen meegedeeld.
2.8.
De aanslag IB en de aanslag Zvw zijn met dagtekening 12 februari 2014 opgelegd. Daarbij is uitgegaan van een geschat resultaat uit overige werkzaamheden van
€ 1.526.306, dat als volgt is opgebouwd:
Hasj | 312 kg à € 4.850 | € 1.513.200 |
Contant geld | € 5.000 | |
XTC-pillen | € 3.170 | |
Hoekbank, salontafel en onderdelen Audi | Geschatte waarde | € 4.936 |
Totaal | € 1.526.306 |
2.9.
De aangifte IB 2012 is op 15 februari 2014 alsnog door belanghebbende ingediend. Deze aangifte is door de Inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslagen. Op de bezwaren van belanghebbende is beslist in de uitspraken op bezwaar zoals vermeld in 1.1.2.
2.10.
Op 1 december 2014 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. In het hoorverslag is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“1. Aanwezig waren [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) (…).
2. 2. Gemachtigde
De heer [A] , gemachtigde van belanghebbende, was, (…), niet bij het hoorgesprek aanwezig.
(…)
6. Standpunt belanghebbende
Het standpunt van belanghebbende kan als volgt worden weergegeven:
312 kilogram hasj: deze was niet van hem, werd alleen maar voor een derde in bewaring gehouden, belanghebbende geeft aan “als ik handelaar was en als ik 1,5 miljoen zou hebben was ik al lang weg geweest”. De partij hasj was verstopt achter een muur. Belanghebbende kreeg hiervoor een vergoeding van € 300 per maand;
4.847 XTC pillen: hiertegen is hoger beroep ingesteld;
contant geldbedrag van € 5.000: dit geld bedrag behoort toe aan belanghebbende;
hoekbank en salontafel: zijn niet van belanghebbende maar van mevrouw [E] ;
onderdelen Audi Q7: deze behoren toe aan de heer [H] .
(…)”
2.11.
Op 28 november 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant de vordering van de Officier van Justitie tot ontneming van belanghebbende van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk toegewezen en belanghebbende veroordeeld tot betaling van € 21.546. Ter zake van 312 kg hasj, die was aangetroffen in de schuur op het adres [adres 1] 24, heeft de Rechtbank overwogen dat het in de wereld van de hasjhandel niet ongebruikelijk is dat gebruik wordt gemaakt van stashplekken voor de opslag van hasj en heeft de verklaring van belanghebbende dat hij de hasj voor een ander in bewaring had, niet onaannemelijk geacht.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de onderhavige aanslagen terecht met omkering en verzwaring van de bewijslast opgelegd?
2. Bij bevestigende beantwoording van vraag 1: berusten de aanslagen op een redelijke schatting van de inkomsten van belanghebbende in het onderhavige jaar?
3. Is de boete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vernietiging van de boete- en belastingrentebeschikking en vermindering van de aanslagen tot nihil. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, doch een en ander enkel voor wat betreft de boete, en tot vermindering van de boete tot € 180.000.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Verzoek tot aanhouding
4.1.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht om de onderhavige zaken aan te houden totdat de Hoge Raad heeft beslist op het cassatieberoep van belanghebbende, gericht tegen het arrest van de Strafkamer van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en totdat het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch in hoger beroep heeft beslist op het vonnis van de ontnemingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant. Het Hof wijst dit verzoek af, nu voor de vraag of een feit geacht kan worden te zijn bewezen in het strafrecht andere maatstaven gelden, dan in het belastingrecht. Hieruit volgt dat de belastingrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter over de vraag of een bepaald feit vaststaat, zelfs al is dit oordeel gebaseerd op hetzelfde bewijsmateriaal als in de strafzaak voorhanden was, zodat geen noodzaak bestaat om de uitkomsten van de strafzaak (in cassatie) en van de ontnemingszaak (in hoger beroep) af te wachten.
Omkering bewijslast
4.2.
Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) moet indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.3.
Vast staat dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend vóór de vaststelling van de aanslagen. Belanghebbende heeft derhalve niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de AWR gedaan, tenzij belanghebbende niet op juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte (vgl. HR 14 april 2017, nr. 16/05276, ECLI:NL:HR:2017:675). Het ligt op de weg van de Inspecteur aannemelijk te maken dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op het adres van de belanghebbende is ontvangen of aangeboden dan wel de belanghebbende anderszins heeft bereikt, waarbij de Inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending van de uitnodiging naar het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
4.4.
Belanghebbende heeft niet bestreden dat de uitnodiging, herinnering en aanmaning zijn verzonden naar het adres [adres 1] 22 te [woonplaats] , alwaar hij in de GBA stond ingeschreven, maar stelt dat hij zowel ten tijde van de verzending van de uitnodiging als van de herinnering en de aanmaning in een penitentiaire inrichting (PI) verbleef en ook daar ingeschreven had moeten worden. Hij stelt dat zijn toenmalige raadsman verzuimd heeft voor hem de post af te handelen.
4.5.
Nu niet in geschil is dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning naar het adres zijn verzonden, alwaar belanghebbende op dat moment ingeschreven stond in de GBA, zijn deze naar het juiste adres verzonden. Dat belanghebbende ook op het adres van de PI had moeten worden ingeschreven – hetgeen overigens zoals de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft beaamd, geen automatisme is – en dat het in het geval van belanghebbende is nagelaten, kan de Inspecteur niet worden tegengeworpen. Dat belanghebbendes toenmalige raadsman nagelaten heeft de post voor belanghebbende af te handelen, komt voor belanghebbendes risico.
4.6.
Gelet op het voorgaande is belanghebbende op juiste wijze uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte, maar heeft hij die aangifte niet ingediend vóór de vaststelling van de aanslagen. Belanghebbende heeft gelet hierop niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 27e van de AWR, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.7.
De Rechtbank heeft overwogen:
“4.2.1. Nu sprake is van omkering van de bewijslast, rust op belanghebbende de last overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Belanghebbende heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat:
zijn levensstijl niet in de lijn ligt van het vermeende vermogen van € 1.500.000;
de aangetroffen hoeveelheid hasj niet van hem is maar hij door een (niet bij name genoemde) derde gedwongen is om de (grote hoeveelheid) hasj op te slaan en hij deze niet zelf ingekocht heeft;
hij het contante geldbedrag van € 5.000 in bewaring had voor derden;
hij niet verantwoordelijk is voor de aangetroffen MDMA tijdens de doorzoeking in loods [00] ;
de 4.847 XTC-pillen niet van hem waren, maar dat hij deze in loods [00] had gevonden in het gedeelte dat hij onderverhuurde en dat hij deze meegenomen heeft om te voorkomen dat hij daarmee in verband zou worden gebracht.
4.2.2.
Belanghebbende is, met hetgeen hij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank, niet erin geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn dan wel dat het belastbaar inkomen uit werk en woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft zijn blote stellingen niet met bewijzen gestaafd. De enkele verklaring van belanghebbende is, in het licht van de betwisting daarvan door de inspecteur, daartoe onvoldoende.”
Het Hof acht dit oordeel van de Rechtbank juist en sluit zich daarbij aan.
4.8.
De Inspecteur is er bij de schatting van het inkomen van belanghebbende van uitgegaan dat belanghebbende betrokken is geweest bij de productie en verkoop van XTC-pillen en uit die activiteit inkomen heeft genoten. Het Hof acht, gelet op de stukken van het geding, in het bijzonder de inhoud van de door de Inspecteur overgelegde processen-verbaal uit het strafdossier en de bij de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant in de strafzaak van belanghebbende gevoegde Bewijsmiddelenoverzichten, aannemelijk dat belanghebbende betrokken is geweest bij de productie van XTC-pillen. Het Hof acht aannemelijk dat deze XTC-pillen werden geproduceerd voor verkoop daarvan en dat die activiteit tot positieve resultaten heeft geleid. De Inspecteur heeft daarom bij de schatting van het inkomen van belanghebbende in redelijkheid tot uitgangspunt kunnen nemen dat belanghebbende inkomen heeft genoten uit de productie en verkoop van XTC-pillen, welk inkomen hij besteed heeft aan de aankoop van de aangetroffen hasj. De Inspecteur heeft voorts in redelijkheid bij de schatting van dat inkomen kunnen uitgaan van de inkoopwaarde van de in en bij de woning van belanghebbende aangetroffen hasj met een gewicht van 312 kg, XTC-pillen en andere vermogensbestanddelen, omdat deze vermogensbestanddelen door belanghebbende niet kunnen zijn aangeschaft uit zichtbare inkomsten.
4.9.
De stelling van belanghebbende dat de hoekbank, de salontafel, de onderdelen van de Audi, de zakken met in totaal 4.847 XTC-pillen en de hasj slechts door hem in bewaring werden gehouden voor derden, is door hem niet onderbouwd. Belanghebbende heeft ook niet zodanige verklaringen afgegeven voor het bezit van deze goederen dat de Inspecteur de waarde van deze goederen in redelijkheid niet tot het inkomen van belanghebbende heeft kunnen rekenen. In het dossier zijn voorts geen aanwijzingen te vinden dat de inkoopwaarde van de aangetroffen hasj onmogelijk in de periode 11 januari 2012 tot en met 28 maart 2012 met de productie en verkoop van XTC verdiend kon worden. De door belanghebbende geponeerde, niet nader onderbouwde stelling, dat in een zo korte periode onmogelijk een dergelijk groot bedrag kan zijn verdiend, acht het Hof niet aannemelijk. Het Hof acht het derhalve niet onredelijk om de inkoopwaarde van de hasj als inkomen in het jaar 2012 in aanmerking te nemen. Aan het oordeel van de ontnemingskamer van de Rechtbank, die aannemelijk heeft geacht dat de hasj door belanghebbende in bewaring werd gehouden voor derden, is het Hof niet gebonden.
4.10.
De Inspecteur heeft de waarde van de hasj geschat op in totaal € 1.513.200 en is daarbij uitgegaan van een inkoopwaarde van € 4.850 per kilo, welke inkoopwaarde niet is bestreden door belanghebbende. Belanghebbende heeft ook overigens geen stellingen ingenomen op grond waarvan moet worden geoordeeld, dat de waarde van de aangetroffen hasj op een te hoog bedrag is bepaald en het Hof heeft ook anderszins geen aanwijzingen dat de inkoopwaarde van hasj in 2012 minder bedroeg dan € 4.850 per kilo. Aangezien de Inspecteur uitgegaan is van slechts 312 kg, terwijl er 316,52 kg hasj is aangetroffen, is zijn schatting eerder te laag dan te hoog.
4.11.
Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting van het Hof nadrukkelijk verklaard dat belanghebbende niet betrokken is geweest bij de productie en verkoop van XTC-pillen en daarom uit die productie en verkoop geen inkomen heeft genoten en dus ook geen kosten ter zake heeft gemaakt. Enkel voor het geval het Hof van oordeel is dat belanghebbende inkomen heeft genoten uit de productie en verkoop van XTC, heeft belanghebbende aangegeven een overzicht van gemaakte kosten in het geding te willen brengen, welk overzicht echter – aldus belanghebbendes gemachtigde – alleen maar kan berusten op algemeenheden omdat in werkelijkheid geen kosten zijn gemaakt.
Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbendes gemachtigde aldus dat hij geen bewijs zal leveren van een stelling, maar slechts een berekening wenst in te dienen van kosten die in een situatie als deze theoretisch gemaakt hadden kunnen zijn. Nu belanghebbende met dit aanbod naar het oordeel van het Hof niet kan bewijzen dát kosten zijn gemaakt - dat wordt immers bestreden door belanghebbende – en derhalve niet kan bewijzen dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld, is het Hof van oordeel dat het belang van een doelmatige procesgang en afdoening van de zaak binnen redelijke termijn prevaleert boven het belang van belanghebbende een theoretisch kostenoverzicht in te mogen dienen. Daarbij komt dat belanghebbende reeds in eerdere fasen van de procedure al hetgeen kon inbrengen, wat zijn standpunt zou onderbouwen en derhalve ook een kostenoverzicht. Belanghebbende heeft dat nagelaten. Het Hof wijst het voorwaardelijk bewijsaanbod van belanghebbende gelet op het voorgaande af.
4.12.
De Inspecteur heeft gelet op al het voorgaande de aanslag IB in redelijkheid kunnen vaststellen op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van€ 1.526.306. In zoverre is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. Het Hof ziet, anders dan de Rechtbank, geen redenen om het belastbaar inkomen uit werk en woning te verlagen naar € 600.000 omdat onaannemelijk zou zijn dat belanghebbende de door de Inspecteur berekende XTC-inkomsten in zo’n korte periode zou hebben kunnen genereren.
Boete
4.13.
Op grond van artikel 67d, lid 1, van de AWR kan de Inspecteur een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid van dat artikel omschreven grondslag voor de boete, indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bedraagt de boete bij opzet in beginsel 50% en kan de Inspecteur rekening houden met straf verminderende en straf vermeerderende omstandigheden.
4.14.
Aan belanghebbende is door de Inspecteur een vergrijpboete opgelegd van € 391.384 (50% van de verschuldigde belasting). In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de boete, rekening houdend met de omstandigheid dat de boete is vastgesteld met omkering en verzwaring van de bewijslast en met de financiële omstandigheden van belanghebbende, verminderd tot € 200.000.
4.15.
Het Hof acht aannemelijk dat in de loods, die mede door belanghebbende werd gehuurd, XTC-pillen zijn geproduceerd met de bedoeling om deze te verkopen. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat in de loods alle voor de productie van XTC benodigde grondstoffen aanwezig waren en een deel van de benodigde apparatuur. Voorts zijn in de loods een tabletteermachine, rode tabletten, gebroken tabletten, poederrestanten op verschillende voorwerpen en drie lege sealzakken aangetroffen. Belanghebbende had toegang tot de loods en tijdens het strafrechtelijk onderzoek is ook geconstateerd dat hij de loods bezocht. Op een in de loods in beslag genomen mondkapje is voorts DNA van belanghebbende aangetroffen. In aanmerking genomen de door de deskundige gegeven verklaring van het ontstaan van de roze plekken op het mondkapje, zoals geciteerd onder 2.3.4 hiervoor, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende dit mondkapje heeft gedragen tijdens de productie van XTC-pillen. Belanghebbende heeft zijn stelling dat het poeder op andere wijze op het mondkapje terecht is gekomen, niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in de loods XTC-pillen produceerde met de bedoeling om die te verkopen en dat hij met de verkoop van die tabletten inkomsten heeft gegenereerd, gelet op de bij hem aangetroffen hasj en andere vermogensbestanddelen. De verklaring van belanghebbende dat hij niet betrokken was bij de productie van XTC-pillen, acht het Hof niet geloofwaardig. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende, door het niet doen van aangifte voor de IB, de inkomsten met opzet niet heeft aangegeven met het oogmerk om belastingheffing ter zake daarvan te voorkomen, mede gelet op het illegale karakter van de activiteiten, zodat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
4.16.
Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur aan belanghebbende terecht een boete van 50% van de verschuldigde belasting opgelegd. Gelet op de omstandigheid dat de aanslag IB is opgelegd met omkering en verzwaring van de bewijslast en in aanmerking genomen de financiële omstandigheden van belanghebbende, acht het Hof een boete van € 200.000 passend en geboden.
4.17.
De Rechtbank heeft de boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn gematigd met 10%. Het hoger beroepschrift is ingediend op 19 juli 2016. Nu het Hof uitspraak doet minder dan twee jaren na binnenkomst van het hoger beroepschrift, is de redelijke termijn in hoger beroep niet overschreden.
4.18.
Gelet op al het voorgaande moet de boete worden vastgesteld op € 180.000.
Belastingrente
4.19.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke argumenten tegen de beschikking belastingrente aangevoerd. Het Hof is overigens niet gebleken dat de belastingrente onjuist zou zijn vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende is in zoverre ongegrond.
Zvw
4.20.
Op grond van het bepaalde in artikel 43, lid 1, van de Zorgverzekeringswet (tekst 2012) is het bijdrage-inkomen het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan belastbaar loon, belastbare winst uit onderneming, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
4.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bedraagt het in 4.20 gedefinieerde bijdrage-inkomen in het onderhavige jaar € 1.526.306. Nu dit bedrag hoger is dan het maximum bijdrage-inkomen van € 50.064, is de onderhavige aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke argumenten tegen die aanslag aangevoerd en het Hof is ook overigens niet gebleken dat de aanslag onjuist of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Slotsom
4.22.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep gegrond verklaren voor wat betreft de boete, de uitspraak IB van de Inspecteur vernietigen, doch enkel voor wat betreft de boete en de boete verminderen tot € 180.000.
Ten aanzien van het griffierecht
4.23.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt. Nu het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is, ziet het Hof geen redenen om te gelasten dat van de Inspecteur ter zake griffierecht wordt geheven.
Ten aanzien van de proceskosten
4.24.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof
- -
verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond;
- -
verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- -
handhaaft de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen belastingrente;
- -
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de boetebeschikking ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de boetebeschikking;
- -
vermindert de boete tot een bedrag van € 180.000.
Aldus gedaan op 6 oktober 2017 door J. Swinkels, voorzitter, A.J. Kromhout en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.