Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/2115 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013
Artikel 74 Investeringen in irrigatie
Geldend
Geldend vanaf 07-12-2021
- Bronpublicatie:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2115)
- Inwerkingtreding
07-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2115)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Agrarisch recht (V)
Milieurecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
Bestuursrecht algemeen / Subsidie
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen in irrigatie in nieuwe en bestaande geïrrigeerde gebieden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 73 en onderhavig artikel.
2.
Investeringen in irrigatie worden alleen gesteund indien de betrokken lidstaat de Commissie een stroomgebiedsbeheersplan als bepaald in Richtlijn 2000/60/EG heeft toegestuurd, voor het gehele gebied waarin de investering moet worden uitgevoerd en voor elk ander gebied waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben. De maatregelen van het stroomgebiedsbeheersplan die overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en die relevant zijn voor de landbouwsector, worden in het betrokken programma van maatregelen omschreven.
3.
Watermeters waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, moeten aanwezig zijn of worden geïnstalleerd als onderdeel van de investering.
4.
De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen ter verbetering van bestaande irrigatie-installaties of bestaande irrigatie-infrastructuuronderdelen, indien:
- a)
vooraf wordt geoordeeld dat ze gezien de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur tot waterbesparingen kunnen leiden;
- b)
ze gevolgen hebben voor oppervlaktewater- of grondwaterlichamen waarvan in het desbetreffende stroomgebiedbeheerplan de toestand om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid als minder dan goed is aangemerkt, en het watergebruik daadwerkelijk is verminderd en aldus in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG zal bijdragen tot het bereiken van een goede toestand van deze waterlichamen.
De lidstaten nemen als subsidiabiliteitsvoorwaarde percentages in hun strategische GLB-plannen op voor potentiële waterbesparingen en daadwerkelijke vermindering van het watergebruik, overeenkomstig artikel 104, punt d). Deze waterbesparingen weerspiegelen de in de stroomgebiedbeheerplannen vastgestelde behoeften die voortvloeien uit Richtlijn 2000/60/EG genoemd in bijlage XIII bij deze verordening.
Geen van de in dit lid vermelde voorwaarden is van toepassing op investeringen in een bestaande installatie met enkel effect op de energie-efficiëntie, of op investeringen voor het aanleggen van een reservoir of op investeringen in het gebruik van teruggewonnen water dat geen gevolgen heeft voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam.
5.
De lidstaten kunnen steun toekennen voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening indien de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (1).
6.
De lidstaten kunnen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam indien:
- a)
in het betrokken stroomgebiedbeheerplan de toestand van het waterlichaam niet als minder dan god is aangemerkt om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, en
- b)
uit een milieueffectanalyse blijkt dat de investering niet tot significante negatieve milieueffecten zal leiden; die analyse van de milieueffecten wordt uitgevoerd of goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven.
7.
De lidstaten mogen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir ten behoeve van irrigatie indien deze geen significant negatief milieueffect hebben.
8.
De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal:
- a)
80 % van de subsidiabele kosten voor investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van lid 4;
- b)
100 % van de subsidiabele kosten voor investeringen ten behoeve van irrigatie in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf;
- c)
65 % van de subsidiabele kosten voor overige investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf.
Voetnoten
Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).