Geanonimiseerd door kantonrechter.
Rb. Gelderland, 04-11-2020, nr. 8274065
ECLI:NL:RBGEL:2020:5890
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
04-11-2020
- Zaaknummer
8274065
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:5890, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 04‑11‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-1323
PR-Updates.nl PR-2020-0192
Uitspraak 04‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Slapend dienstverband. Werknemer verzocht om eindafrekening en een dag voor zijn pensionering verzocht zijn gemachtigde om de transitievergoeding. In de gegeven omstandigheden informatieplicht voor werkgever. Strijd met norm van goed werkgeverschap.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8274065 \ CV EXPL 20-847 \ 498
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M.T.A. Lamers (FNV) te Deventer
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. Y. Baake (Koninklijke Metaalunie) te Nieuwegein
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 februari 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van 26 augustus 2020 aan de zijde van [gedaagde] met een productie;
- de brief van 28 september 2020 aan de zijde van [eiser] met een productie;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van partijen het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Vervolgens heeft de kantonrechter partijen medegedeeld dat vonnis zal worden gewezen.
2. De feiten
2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 1 januari 2000 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van logistiek medewerker. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 2.345,43 bruto per maand te vermeerderen met een persoonlijke toeslag van € 121,64 vakantietoeslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 19 november 2019, in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door [eiser] .
2.2.
Op 19 december 2016 is [eiser] als gevolg van ziekte uitgevallen. Met ingang van 17 december 2018 is aan hem een WGA-uitkering toegekend ten bedrage van
€ 1.903,57 bruto per maand.
2.3.
Bij brief van 22 november 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer geschreven:
“Wij hebben de bevestiging van het UWV […] ontvangen inzake […] de door het UWV toegekende loongerelateerde WGA-uitkering per 17 december 2018.
Op basis van het arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV vastgesteld dat u ‘arbeidsongeschikt bent bevonden voor het eigen werk binnen [gedaagde] (in de hele omvang van alle taken) en dat er tevens binnen [gedaagde] geen passende mogelijkheden voor u aanwezig zijn.’
Sinds 19 december 2016 bent u arbeidsongeschikt voor uw huidige functie binnen [gedaagde] (in de hele omvang van de taken). Dit betekent ook dat per 17 december 2018 (104 weken) de wettelijke loonbetaling door [gedaagde] zal stoppen en dat er vanaf deze datum ook geen pensioen- en vakantierechten meer worden opgebouwd.
Het is allereerst altijd voor een medewerker een uiterst vervelende zaak als arbeidsongeschiktheid je overkomt. Ook voor een bedrijf is het vervelend als dan toch uiteindelijk de situatie eindigt met arbeidsongeschiktheid van een werknemer.
Wij wensen u veel sterkte en succes toe en danken uw dit moment voor uw persoonlijke inspanningen en bijdragen aan [gedaagde] .
[…]”
2.4.
Op 19 maart 2019 schrijft [gedaagde] aan [eiser] :
“Naar aanleiding van uw mondelinge vraag wanneer er een eindafrekening komt van uw dienstverband met [gedaagde] kan ik u als volgt berichten:
De eindafrekening wordt opgemaakt wanneer u uit dienst treedt. Aangezien u uw arbeidscontract nog niet heeft opgezegd, dat had gekund per de datum van 17-12-2018, (dag einde loonverplichting door [gedaagde] en start WIA uitkering) wordt uw arbeidscontract automatisch slapend tot de dag van uw officiële pensioenleeftijd.
Uw vakantiegeld opbouw van 01-07-2018 tot en met 16-12-2018 wordt regulier uitbetaald in de maand juni 2019. Indien u uw contract met [gedaagde] eerder wenst te beëindigen, dan zal de eindafrekening direct plaatsvinden.
Mochten er nog vragen zijn dan hoor ik die graag.
[…].”
2.5.
Op 11 november 2019 heeft [eiser] een intakeformulier ingevuld en ingediend bij zijn gemachtigde, het FNV, met het verzoek om hulp met betrekking tot de beslissing van de Hoge Raad inzake slapende dienstverbanden. Daarop heeft hij per abuis ingevuld dat hij op 19 december 2019 met pensioen zou gaan in plaats van per 19 november 2019.
2.6.
Bij zowel per e-mail (14.23 uur) als per post aan [gedaagde] gezonden schrijven van 18 november 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gewezen op de uitspraak van 8 november 2019 van de Hoge Raad inzake slapende dienstverbanden en [gedaagde] verzocht “om tot beëindiging van het dienstverband over te gaan en wel met ingang van heden, 18 november 2019”. Daarbij heeft de gemachtigde erop gewezen dat een ontslagvergunning bij het UWV niet vereist is, dat wat haar cliënt betreft beëindiging door middel van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid mogelijk is als de wettelijke transitievergoeding wordt voldaan en een correcte eindafrekening plaatsvindt. De gemachtigde wijst er in het schrijven voorts op dat [gedaagde] op grond van de uitspraak van de Hoge Raad op grond van goed werkgeverschap verplicht is om in te stemmen met voornoemd voorstel. De gemachtigde maakt namens [eiser] aanspraak op een transitievergoeding ten bedrage van € 43.068,- bruto en verzoekt zo spoedig mogelijk te vernemen, doch uiterlijk op 25 november 2019.
Voorts schrijft de gemachtigde van [eiser] in deze brief:
“Voor het geval uw reactie uitblijft dan wel dat u onverhoopt niet wenst mee te werken aan een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden met ingang van 18 november 2019 met betaling van voornoemde transitievergoeding en een correcte eindafrekening, dan stelt cliënt u reeds nu voor alsdan aansprakelijk voor de schade die hij dientengevolge lijdt […]”
2.7.
Een medewerkster van [gedaagde] (mede) belast met personeelszaken, heeft deze brief per e-mail op 18 november 2019, om 14.23 uur ontvangen in haar mailbox en daags daarna gelezen. [gedaagde] heeft de brief per post ontvangen op 19 november 2019.
2.8.
Bij brief van 22 november 2019 heeft [gedaagde] gereageerd en de gemachtigde van [eiser] bericht dat medewerking aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is nu de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 12 lid 2 van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf reeds is geëindigd met ingang van 19 november 2019.
[gedaagde] merkt daarbij nog op dat [eiser] niet eerder een verzoek heeft gedaan om het dienstverband te beëindigen, maar alleen heeft geïnformeerd naar de eindafrekening.
2.9.
[gedaagde] heeft begin 2019 aan een directe collega van [eiser] , welke collega eveneens langer dat twee jaar arbeidsongeschikt was en voor wie evenmin re-integratiemogelijkheden bij [gedaagde] bestonden, op diens verzoek afgesproken mee te zullen werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder uitbetaling van de transitievergoeding, zulks indachtig de - toen nog op handen zijnde - compensatieregeling.
2.10.
Op 17 maart 2020 heeft de directeur/eigenaar van [gedaagde] , desgevraagd, ter zake de afspraken gemaakt met deze werknemer, aan de gemachtigde van deze werknemer, ook de gemachtigde van [eiser] , het volgende geschreven:
“Ik refereer naar uw brief van 5 maart 2020 gericht aan mw [naam] aangaande onze medewerker [naam andere werknemer1.]. Helaas heeft mevrouw [naam] aan uw verzoek, om voor 16 maart te antwoorden, niet kunnen voldoen. Mevrouw [naam] is al enkele weken ziek. Mijn verontschuldigingen daarvoor.
Ik kan u wel alvast informeren dat wij onze afspraak met [naam andere werknemer] nakomen.
Zoals u bekend is de loondoorbetalingsperiode geëindigd op 13-09-2018.
Ergens begin 2019 heeft [naam andere werknemer] mondeling aan Mw. [naam] en ondergetekende gevraagd of [gedaagde] mee wilde werken om het arbeidscontract te laten beëindigen met wederzijds goedvinden met uitbetaling van de transitievergoeding. [Naam andere werknemer] wist ook te vertellen dat die vergoeding per 1-4-2020 door het UWV zou worden gecompenseerd. [gedaagde] heeft [naam andere werknemer] gemeld dat zij daaraan mee wilde werken, doch niet gelijk omdat [gedaagde] dan dat bedrag zou moeten voorschieten en de cashflow dat niet toestond. Wij hebben toen afgesproken dat hij tegen 1-4-2020 (wanneer het UWV hiervoor ingericht is) hierop zou terugkomen bij [gedaagde] en dat het dan geregeld gaat worden.
Intussen heb ik onze jurist verzocht een vaststellingsovereenkomst op te stellen.
Wij zullen onze medewerker [naam andere werknemer] uitnodigen om een en ander te bespreken."
3. De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert, samengevat weergegeven, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 43.068,- bruto, te voldoen binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag waarop dit bedrag verschuldigd is, een bedrag van € 1.205,- (exclusief btw) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat dit bedrag verschuldigd is, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] concludeert primair tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en subsidiair, indien [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van enige schadevergoeding, om een veroordeling tot betaling in termijnen en om het bedrag aan te merken als transitievergoeding, zodat [gedaagde] kan onderzoeken of die betaling voor compensatie door het UWV in aanmerking kan komen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het dienstverband van [eiser] , nadat hij twee jaar als gevolg van arbeidsongeschiktheid ziek was geweest en er geen re-integratiemogelijkheden meer bij [gedaagde] bestonden, kwalificeerde als wat een slapend dienstverband wordt genoemd.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, samengevat weergegeven, ten grondslag dat [gedaagde] zonder enig gerechtvaardigd belang de inhoudsloos geworden arbeidsovereenkomst in stand heeft gehouden en niet heeft meegewerkt aan beëindiging van het dienstverband onder betaling van (een bedrag gelijk aan) de wettelijke transitievergoeding, ook niet nadat [eiser] daar om heeft verzocht en een voorstel daartoe heeft gedaan. [gedaagde] heeft door haar weigering gehandeld in strijd met de norm van goed werkgeverschap. [gedaagde] is daarom, aldus [eiser] , schadeplichtig geworden. De schade bedraagt de hoogte van de transitievergoeding waar [eiser] recht op zou hebben gehad als [gedaagde] wel had meegewerkt aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van [eiser] , te weten € 43.068,- bruto.
4.3.
[eiser] heeft ter toelichting van zijn vordering gesteld dat hij begin 2019 mondeling aan [gedaagde] heeft gevraagd om een eindafrekening waarop hem door [gedaagde] is medegedeeld dat een eindafrekening pas aan de orde kan zijn als hij uit dienst treedt. Vervolgens heeft [eiser] omdat hij, ondanks zijn verzoek om een schriftelijke bevestiging daarvan, niets hoorde, opnieuw telefonisch contact gezocht met [gedaagde] . Vervolgens ontving hij de onder de feiten (r.o. 2.4) aangehaalde brief van 19 maart 2019, waarmee, zo stelt [eiser] , [gedaagde] hem onjuist heeft geïnformeerd hetgeen in strijd is met de norm van goed werkgeverschap. Vervolgens heeft zijn gemachtigde nog tijdig, te weten op 18 november 2019, [gedaagde] verzocht c.q. gesommeerd mee te werken aan beëindiging van het dienstverband onder uitbetaling van de transitievergoeding en daarbij [gedaagde] in gebreke gesteld. Nu [gedaagde] daaraan niet heeft voldaan is zij gehouden een bedrag gelijk aan de transitievergoeding bij wijze van schadevergoeding te voldoen, aldus nog steeds [eiser] .
4.4.
[gedaagde] heeft dat gemotiveerd betwist en gesteld dat zij niet verplicht was [eiser] actief te informeren over de mogelijkheden tot beëindiging van zijn (slapend) dienstverband onder uitbetaling van een transitievergoeding. Voorts dat [eiser] niet (tijdig) om beëindiging van de arbeidsovereenkomst en uitbetaling van de transitievergoeding heeft gevraagd zodat er geen grond was tot beëindiging van het dienstverband en uitbetaling van de transitievergoeding over te gaan. De e-mail van 18 november 2019, 14.23 uur, is eerst daags daarna gelezen omdat de medewerkster (HRM) die de e-mail ontving die dag niet werkte. Per post heeft [gedaagde] de brief pas op 19 november 2019 ontvangen. De arbeidsovereenksomt was toen reeds van rechtswege geëindigd doordat [eiser] de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en dus te laat. Als [eiser] (tijdig) om beëindiging van het dienstverband en uitbetaling van de transitievergoeding had verzocht had [gedaagde] zonder meer meegewerkt, aldus haar directeur tijdens de mondelinge behandeling.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat uit de Xella-uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019 geen algemene informatieplicht voor werkgevers voortvloeit die met zich brengt dat werkgevers gehouden zijn om hun werknemers met een slapend dienstverband te informeren over de mogelijkheden tot beëindiging daarvan onder uitbetaling van een transitievergoeding. Dat laat onverlet dat de strekking van deze uitspraak is dat, (mede) indachtig de invoering van de Compensatieregeling Transitievergoeding, er naar gestreefd wordt dat slapende dienstverbanden eindigen, onder uitbetaling van een transitievergoeding. Dat beëindiging vlak voor de AOW-gerechtigde leeftijd/pensioendatum van de werknemer plaatsvindt doet daaraan, aldus de Hoge Raad, niet af. Een dergelijke beëindiging kan niet alleen door opzegging maar ook door een tussen partijen te sluiten beëindigingsovereenkomst plaatsvinden. De opzegtermijn hoeft daarbij niet in acht genomen te worden.
4.6.
[gedaagde] heeft toen [eiser] nadrukkelijk vroeg om een eindafrekening en een schriftelijk (bevestiging van het) antwoord moeten begrijpen dat hij kennelijk uitging van beëindiging van het dienstverband, althans [gedaagde] had met die gedachte rekening moeten houden. Tegen die achtergrond had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat zij bij [eiser] navraag had gedaan wat hij bedoelde met de eindafrekening, althans dat zij hem een volledig en duidelijk antwoord had gegeven als het ging om de vraag wanneer van een eindafrekening sprake kon zijn. Dat heeft [gedaagde] niet alleen nagelaten, [gedaagde] heeft [eiser] onjuist, althans onvolledig geïnformeerd door bij genoemde brief van 19 maart 2019 te schrijven:
"[...] De eindafrekening wordt opgemaakt wanneer u uit dienst treedt. Aangezien u uw arbeidscontract nog niet heeft opgezegd, dat had gekund per de datum 17-12-2018, (dag einde loon verplichting door [gedaagde] en start WIA uitkering) wordt uw arbeidscontract automatisch slapend tot de dag van uw officiële pensioenleeftijd."
4.7.
[gedaagde] suggereerde daarmee dat [eiser] de mogelijkheid om op te zeggen per einde wachttijd voorbij heeft laten gaan en beëindiging (pas) per pensioendatum zal (kunnen) plaatsvinden. [gedaagde] heeft [eiser] daarmee niet volledig en niet juist geïnformeerd en feitelijk ook op het verkeerde been gezet. Dit terwijl [gedaagde] blijkens de e-mail van 17 maart 2020 betreffende de beëindiging van het eveneens slapende dienstverband van een directe collega van [eiser] , indachtig de komst van de Compensatieregeling Transitievergoeding, diezelfde dagen afspraken maakte over beëindiging van het slapend dienstverband van die werknemer onder uitbetaling van een transitievergoeding. [gedaagde] was derhalve op de hoogte van de juridische discussies rondom het beëindigen van slapende dienstverbanden en de komst van de Compensatieregeling Transitievergoeding. Onder deze omstandigheden is het onjuist, althans onvolledig, informeren van [eiser] in strijd met de norm van goed werkgeverschap.
4.8.
Zo [gedaagde] [eiser] in of omstreeks maart 2019 naar aanleiding van zijn verzoek om de eindafrekening al niet deugdelijk had moeten informeren, had zij dat zeker na 8 november 2019, toen de Xella-uitspraak door de Hoge Raad werd gedaan, moeten doen. Zij had daarna contact met [eiser] moeten opnemen teneinde te verifiëren wat hij met zijn verzoek om een eindafrekening beoogde, een einde van het dienstverband met uitbetaling van de transitievergoeding of niet. Gegeven het verzoek om de eindafrekening kan het verweer van [gedaagde] dat [eiser] , anders dan zijn collega, niet expliciet om beëindiging van de arbeidsovereenkomst en uitbetaling van de transitievergoeding heeft verzocht niet slagen. Bovendien, [eiser] was met de e-mail van zijn gemachtigde van 18 november 2019, daags voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, op tijd, net op tijd. Zo [gedaagde] al niet eerder, zoals hiervoor overwogen, [eiser] juist had moeten informeren en/of contact met hem had moeten zoeken had zij zeker direct op de mail van 18 november 2019 positief moeten reageren. Dat daarin een reactie termijn was opgenomen die lag na datum pensionering, en dus na einde dienstverband van rechtswege was op zijn zachtst gezegd onhandig. [gedaagde] kan zich daar in dit concrete geval, tegen de achtergond als hiervoor geschetst, evenwel in redelijkheid niet op beroepen. Dat die e-mail van de gemachtigde van [eiser] die dag niet door [gedaagde] gelezen is komt voor haar rekening en risico. De e-mail was immers tijdig door haar ontvangen.
4.9.
De slotom is dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de norm van goed werkgeverschap en derhalve gehouden is aan [eiser] alsnog, bij wijze van schadevergoeding, een bedrag ter hoogte van de transitievergoeding, onbetwist gebleven gesteld een bedrag van € 43.068,- (bruto) te voldoen. Nu de transitievergoeding bruto had moeten worden uitgekeerd is de schade van [eiser] gelijk aan het netto-equivalent daarvan. [gedaagde] heeft verzocht om betaling in termijnen toe te staan. De kantonrechter is niet bevoegd om een betalingsregeling op te leggen. Voor het treffen van een betalingsregeling kan [gedaagde] zich wenden tot (de gemachtigde van) de [eiser] . De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 18 november 2019 nu [gedaagde] in ieder geval had moeten meewerken aan een beëindiging per uiterlijk die datum en derhalve uiterlijk per die datum de transitievergoeding verschuldigd was. [gedaagde] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
4.10.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.205,- (exclusief btw) worden eveneens toegewezen, nu voldoende gesteld en gebleken is dat deze zijn gemaakt en de hoogte overeenkomt met de daartoe geldende staffel.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter, veroordeelt [gedaagde] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te betalen: - bij wijze van schadevergoeding: het netto equivalent van € 43.068,- bruto ter zake de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot de dag der algehele voldoening; - een bedrag van € 1.205,- (exclusief btw) ter zake de buitengerechtelijke incassokosten; veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] begroot op € 99,- ter zake kosten dagvaarding, € 499,00 ter zake griffierecht en € 1.442,- ter zake salaris gemachtigde (2 punten a € 721,00); verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd. Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op | ||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑11‑2020