RvdW 2023/631
OM-cassatie na vrijspraak wegens het niet voldoen aan de in art. 8 Verordening (EG) nr. 273/2004 opgenomen plicht tot informatieverstrekking door geen melding te doen van het vervoeren/ontvangen/opslaan/voorhanden hebben van grote hoeveelheden drugsprecursoren, art. 2 onder a Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Reikwijdte meldplicht ex art. 8 Verordening 273/2004. Vervolg op RvdW 2022/45 waarin HR iedere verdere beslissing heeft aangehouden omdat in samenhangende zaak RvdW 2022/46 prejudiciële vragen zijn gesteld aan HvJ EU. HvJ EU heeft begrip ‘marktdeelnemer’ a.b.i. art. 2 onder d Verordening 273/2004 zo uitgelegd dat alleen personen die betrokken zijn bij het binnen legaal kader in de handel brengen van geregistreerde stoffen, kunnen worden beschouwd als ‘marktdeelnemer’. Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in kader van illegale activiteit is betrokken bij in handel brengen van in EU geregistreerde stoffen, is daarom geen ‘marktdeelnemer’ a.b.i. art. 2 onder d Verordening 273/2004. Dit brengt mee dat voor veroordeling wegens niet naleven van meldplicht a.b.i. art. 8 lid 1 Verordening 273/2004 is vereist dat verdachte kan worden aangemerkt als ‘marktdeelnemer’. Dit te bewijzen bestanddeel kan niet worden bewezenverklaard als komt vast te staan dat verdachte in kader van illegale activiteit betrokken is bij in handel brengen van betreffende geregistreerde stoffen. Daarvan is in ieder geval sprake als verdachte m.b.t. geregistreerde stoffen gedragingen heeft verricht, die een in Opiumwet strafbaar gesteld feit opleveren. In geval dat aan verdachte zowel niet voldoen aan meldplicht als Opiumwetdelict m.b.t. dezelfde geregistreerde stoffen is tenlastegelegd, moet rechter als eerste beoordelen of Opiumwetdelict kan worden bewezenverklaard. Als dat zo is, heeft dat tot gevolg dat verdachte niet kan worden aangemerkt als ‘marktdeelnemer’. Als aan verdachte uitsluitend niet voldoen aan meldplicht is tenlastegelegd, kan bestanddeel ‘marktdeelnemer’ niet worden bewezenverklaard als komt vast te staan dat verdachte in kader van illegale activiteit betrokken is bij in de handel brengen van geregistreerde stoffen. Hof heeft vastgesteld dat verdachte, tezamen met ander, Opiumwetdelicten heeft voorbereid dan wel bevorderd, door chemicaliën, o.a. zoutzuur, aceton en zwavelzuur, te vervoeren en/of voorhanden het hebben. Zoutzuur, aceton en zwavelzuur zijn geregistreerde stoffen a.b.i. art. 2 onder a Verordening 273/2004. Dit betekent dat verdachte in kader van illegale activiteit betrokken is geweest bij in handel brengen van betreffende geregistreerde stoffen en dat verdachte daarom niet als ‘marktdeelnemer’ kan worden aangemerkt. Hof heeft verdachte dus terecht vrijgesproken van meldplicht, wat er ook zij van gronden waarop hof deze vrijspraak heeft doen steunen. Volgt verwerping. Samenhang met 20/01792 (niet gepubliceerd, art. 81 lid 1 RO), RvdW 2023/632, RvdW 2023/633, RvdW 2023/626 en 20/01858 (niet gepubliceerd, art. 81 lid 1 RO).
HR 30-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:769
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 mei 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer, T. Kooijmans
- Zaaknummer
20/01828
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:769, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑05‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:392, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2023
ECLI:NL:HR:2021:1876, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑12‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:849, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2021
Essentie
OM-cassatie na vrijspraak wegens het niet voldoen aan de in art. 8 Verordening (EG) nr. 273/2004 opgenomen plicht tot informatieverstrekking door geen melding te doen van het vervoeren/ontvangen/opslaan/voorhanden hebben van grote hoeveelheden drugsprecursoren, art. 2 onder a Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Reikwijdte meldplicht ex art. 8 Verordening 273/2004. Vervolg op RvdW 2022/45 waarin HR iedere verdere beslissing heeft aangehouden omdat in samenhangende zaak RvdW 2022/46 prejudiciële vragen zijn gesteld aan HvJ EU. HvJ EU heeft begrip ‘marktdeelnemer’ a.b.i. art. 2 onder d Verordening 273/2004 zo uitgelegd dat alleen personen die betrokken ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.