Einde inhoudsopgave
Besluit geruisloze terugkeer (art. 14c Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
3.7.2.2 Afstorting pensioenverplichting na overgangstijdstip
Geldend
Geldend vanaf 10-11-2018. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 02-10-2018
- Bronpublicatie:
02-10-2018, Stcrt. 2018, 62988 (uitgifte: 09-11-2018, regelingnummer: 2018/99281)
- Inwerkingtreding
10-11-2018, terugwerkend tot: 02-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-10-2018, Stcrt. 2018, 62988 (uitgifte: 09-11-2018, regelingnummer: 2018/99281)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Geruisloze terugkeer
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Inkomstenbelasting / Winst
Een verwant probleem als in het vorige onderdeel kan zich voordoen als de pensioenverplichting is overgedragen aan een nieuw opgerichte pensioen-BV, terwijl de koopsom schuldig is gebleven. De hiernavolgende twee situaties kunnen zich voordoen.
- a.
De overdracht van de pensioenverplichting heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het overgangstijdstip. De schuld aan de pensioen-BV is een schuld die kan gaan behoren tot het vermogen van de voort te zetten onderneming. In die situatie komt de schuld dan ook tot uitdrukking in het vervreemdingsvoordeel dat met toepassing van artikel 4.34, vijfde lid, Wet IB 2001 wordt berekend alsmede in de terugkeerreserve. Aan de goedkeuring van het voorgaande onderdeel wordt niet toegekomen.
- b.
De overdracht van de pensioenverplichting vindt plaats na het overgangstijdstip. De schuld aan de pensioen-BV kan dan niet tot uitdrukking zijn gekomen in het vervreemdingsvoordeel als bedoeld in artikel 4.34, vijfde lid, Wet IB 2001 en daarmee ook niet in de terugkeerreserve. Dan kan zich wel een situatie voordoen als bedoeld in het vorige onderdeel.
Het volgende voorbeeld maakt bovenstaande inzichtelijk:
Activa | 400 | Aandelenkapitaal | 20 |
Winstreserve | 80 | ||
Schulden onderneming | 200 | ||
Pensioen digra | 100 | ||
Totaal | 400 | Totaal | 400 |
Alle activa en passiva kunnen gaan behoren tot het vermogen van de onderneming die wordt voortgezet. Stille reserves zijn niet aanwezig. De berekening van de terugkeerreserve is op basis van de artikelen 3.54a en 4.34 Wet IB 2001, met inachtneming van de goedkeuring als bedoeld in onderdeel 3.7.2.1, als volgt:
Waarde van de vermogensbestanddelen waarmee de onderneming wordt voortgezet (inclusief schuld aan de pensioen BV) | 100 (=400-/-200-/-100) |
Af: Verkrijgingsprijs | 20 |
Saldo = a.b. vrijstelling | 80 |
Doorgeschoven stille reserves (vrijstelling art. 14c Wet Vpb) | nihil |
Saldo a.b. vrijstelling en doorgeschoven stille reserves | 80 |
Terugkeerreserve is 50% van 80 = 40
Deze terugkeerreserve leidt te zijner tijd tot een heffing van 20 (50% IB × 40). Dit komt overeen met de oorspronkelijke enkelvoudige aanmerkelijkbelangclaim van 25% op de winstreserve ad 80.
Zonder de toepassing van de goedkeuring van de vorige paragraaf zou het vervreemdingsvoordeel 100 hoger bedragen en daarmee de terugkeerreserve 50 hoger bedragen. Dan zou de belastingclaim na toepassing van de terugkeerregeling hoger zijn dan vóór toepassing van de terugkeerregeling.