HR, 27-01-2009, nr. 07/10870 B
ECLI:NL:HR:2009:BG6151
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-01-2009
- Zaaknummer
07/10870 B
- LJN
BG6151
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG6151, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG6151
ECLI:NL:HR:2009:BG6151, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑01‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG6151
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2009/79
Conclusie 27‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Beslag. Art. 134.1 Sv. De beschikking van de R-C houdt als - klaarblijkelijk tijdens een doorzoeking ter inbeslagneming a.b.i. art. 110 Sv genomen - beslissing in om "de ongeordende stapel papieren mee te nemen naar het kabinet om daar te bezien wat wel en niet voor beslag vatbaar is". Aangenomen moet worden dat die papieren aldus - met het oog op het in art. 94.1 Sv bedoelde aan de dag brengen van de waarheid in te stellen onderzoek - aan de feitelijke macht van de beslagene/klager zijn onttrokken en in de macht van de R-C zijn gekomen. Gelet daarop getuigt het oordeel van de Rb dat geen sprake is van een inbeslagneming a.b.i. art. 134 Sv, van een onjuiste rechtsopvatting.
Nr. 07/10870 B
Mr. Vellinga
Zitting: 2 december 2008
Conclusie inzake:
[Klager]
1. De Rechtbank te Haarlem heeft bij beschikking van 4 juli 2007 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in de bestreden beschikking bedoelde stukken.
2. Namens de klager heeft mr. A. Wladimiroff, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank klager ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat van inbeslagneming in de zin van art. 134 Sv (nog) geen sprake was.
4. Voorafgaand aan de bespreking van het middel merk ik op dat navraag mijnerzijds bij de desbetreffende R-C heeft geleerd dat de inbeslaggenomen stukken inmiddels deels zijn teruggegeven. Voor zover het cassatieberoep stukken betreft die zijn teruggegeven kan klager daarin niet worden ontvangen.(1)
5. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Blijkens haar beschikking van 27 april 2007 heeft de rechter-commissaris tijdens de doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] de beslissing genomen om een daar aangetroffen ongeordende stapel papieren mee te nemen naar het kabinet teneinde daar te beoordelen wat wel en wat niet voor beslag vatbaar zou zijn. Vervolgens heeft zij een deel van die stukken in beslaggenomen en ten aanzien van de overige stukken, hierna: de stukken, heeft zij bepaald dat deze aan klager ter hand gesteld dienden te worden.
Tegen dit laatste onderdeel van die beslissing heeft de officier van justitie zich verzet, in die zin dat hij in hoger beroep is gekomen bij de meervoudige raadkamer van deze rechtbank van de beslissing van de rechter-commissaris om de stukken niet in beslag te nemen. Hij vorderde daarbij dat de stukken alsnog in beslag zouden worden genomen en aan de politie ter hand gesteld.
Bij beschikking van 23 mei 2007 heeft de rechtbank in meervoudige raadkamer het beroep gegrond verklaard, de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en laatstgenoemde opgedragen de stukken te onderwerpen aan een onderzoek aan de hand van het door de rechtbank in haar beschikking geformuleerde criterium. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek dienen, aldus de rechtbank in die beschikking, de desbetreffende pagina's weer in handen van verdachte te worden gesteld dan wel conform de vordering van de officier van justitie in beslag te worden genomen opdat zij later in handen kunnen worden gesteld van het onderzoeksteam.
Intussen dienen de stukken bewaard te worden op het kabinet van de rechter-commissaris, teneinde een eventueel beroep in cassatie van de officier van justitie of een beklag van de zijde van klager als bedoeld in artikel 552a Wetboek van Strafvordering niet illusoir te doen zijn.
Blijkens het namens klager ingediende klaagschrift en de toelichting daarop tijdens de behandeling in raadkamer, is klager van mening dat de stukken geacht moeten worden ten behoeve van strafvordering in beslag genomen te zijn, nu de rechter-commissaris deze feitelijk onder zich heeft genomen en zij deze dient te onderzoeken. Klager ziet in de laatste alinea van de beschikking van 23 mei 2007 steun voor dit standpunt.(2)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag prematuur is omdat op dit moment (nog) geen sprake is van inbeslagneming van de stukken.
De rechtbank overweegt dat uit de beschikking van de rechter-commissaris noch uit de beschikking van de rechtbank van 23 mei 2007 en evenmin uit de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de stukken afgeleid kan worden dat deze op enig moment in beslag zijn genomen als bedoeld in de definitiebepaling van artikel 134 Wetboek van Strafvordering, waarop klager zich beroept. De rechter-commissaris heeft diverse stukken onder zich genomen, maar alleen om te bezien of deze voor beslag vatbaar zijn. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat de rechter-commissaris dit onderzoek ten aanzien van de stukken opnieuw dient te verrichten, aan de hand van een door haar aangereikte maatstaf. Het doel van dit onderzoek was en bleef derhalve de beoordeling of de stukken, of een gedeelte daarvan, vatbaar zijn voor de door de officier van justitie gevorderde inbeslagneming.
Het onder zich nemen en houden van de stukken voor een dergelijk onderzoek, waarbij de in de artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering genoemde doeleinden niet in het geding zijn, kan niet worden beschouwd als het onder zich nemen en houden ten behoeve van de strafvordering, als bedoeld in artikel 134 van dit Wetboek."
6. Het oordeel van de Rechtbank houdt in dat nog geen sprake is van inbeslagneming in de zin van art. 134 Sv door de Rechter-Commissaris, omdat de Rechter-Commissaris de desbetreffende stukken vooralsnog slechts onder zich heeft genomen om te bezien of deze voor beslag vatbaar zijn en bij dat onderzoek de in art. 94 en 94a genoemde doeleinden niet in het geding zijn. Het onderzoek van de R-C houdt kennelijk in dat zij nagaat of de stukken gelet op art. 98 Sv inbeslaggenomen kunnen worden.(3)
7. Art. 134 lid 1 Sv luidt als volgt
"Onder inbeslagneming van eenig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering."
8. De wet stelt geen bijzondere eisen aan de wijze waarop roerende zaken in beslag worden genomen.(4) In HR 2 juni 1936, NJ 1936, 1015 overwoog de Hoge Raad dat "een "onder zich nemen" in den zin van art. 134 Sv. aanwezig is, indien de vrije beschikking over het voorwerp voor hem, onder wien het in beslag wordt genomen, wordt opgeheven en het voorwerp onder de macht van den beslagleggenden ambtenaar is gekomen".(5) Met "ten behoeve van de strafvordering" wordt in art. 134 Sv bedoeld dat de inbeslagneming van het goed de in art. 94 en/of 94a Sv genoemde doeleinden moet kunnen dienen.(6)
9. Welke andere reden de R-C in het onderhavige geval kan hebben gehad om de desbetreffende stukken in de woning aan de Hof van Zaenden onder zich te nemen dan dat zij meende dat die stukken, op het eerste gezicht, voor de strafzaak tegen klager van belang konden zijn zie ik niet in. Het beoordelen of de stukken gelet op art. 98 Sv al dan niet voor inbeslagneming in aanmerking vormt immers geen wettelijke grondslag voor inbeslagneming. Ik merk in dit verband op dat de stukken klaarblijkelijk zijn meegenomen na een doorzoeking door de R-C. Art. 110 Sv bepaalt dat een dergelijke doorzoeking plaatsvindt "ter inbeslagneming". Ik merk voorts op dat indien het onder zich nemen van de stukken door de R-C niet met het oog op de doeleinden van art. 94 en/of 94a Sv heeft plaatsgevonden, die artikelen geen bevoegdheid tot het meenemen van de stukken gaven. Op grond van welke bevoegdheid die stukken dan wel zijn meegenomen is, bij gebreke van een uitleg van de Rechtbank daaromtrent, niet duidelijk.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
12. Deze conclusie strekt ertoe dat klager niet-ontvankelijk in het cassatieberoep wordt verklaard voor zover dit is gericht tegen de reeds aan hem teruggegeven stukken, tot vernietiging van de bestreden beschikking wat betreft de overige stukken en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde in zoverre op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 18 september 2007, LJN BA7263, HR 15 april 2003, NJ 2003, 363
2 Zie voor die alinea hierna, voetnoot 3, laatste alinea.
3 Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een kopie van de beschikking van de raadkamer van de Rechtbank van 23 mei 2007. Deze beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "Naar het oordeel van de rechtbank maken afschriften van tot het strafdossier behorende stukken die van de zijde van het parket zijn verstrekt aan de raadsman van verdachte en door diens tussenkomst in handen komen van verdachte, door dit enkele verloop van zaken geen onderdeel uit van de vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt. Dat oordeel zal anders moeten luiden als en voor zover die stukken door hetzij de raadsman hetzij de verdachte zijn voorzien van vragen of opmerkingen die kennelijk zijn geplaatst in het kader van de bespreking van de zaak ter voorbereiding van de verdediging. Voor het geval in geplaatste opmerkingen van de zojuist bedoelde aard wordt verwezen naar bepaalde onderstrepingen in de tekst of andere toegevoegde kenmerken, komt aan de desbetreffende onderstrepingen of kenmerken eveneens de betekenis toe, dat deze behoren tot de beschermwaardige vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt. (...) Een beoordeling van de door de rechter-commissaris uit de woning van verdachte meegenomen afschriften van (gedeeltes van) het ten aanzien van verdachte aangelegde proces-dossier langs de zojuist aangegeven lijnen zal bij uitstek dienen te gebeuren door de rechter-commissaris; deze kan zich in geval van twijfel laten adviseren door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, die weer kan opereren in samenspraak met de desbetreffende advocaat. (...) Ten aanzien van alle te onderzoeken afschriften van stukken uit het strafdossier bepaalt de rechtbank dat deze stukken zullen worden bewaard op het kabinet van de rechter-commissaris, teneinde een eventueel beroep in cassatie van de officier van justitie of een beklag van de zijde van verdachte als bedoeld in artikel 552a Wetboek van Strafvordering niet illusoir te doen zijn."
4 HR 22 juni 2004, LJN AO9125, ro. 3.4.
5 Vennix, Boef en Beslag, De strafvorderlijk inbeslagneming van voorwerpen, p. 57, schrijf over "onder zich nemen" als bedoeld in art. 134 Sv: "Het gaat om een handeling waardoor de beslagene de vrije beschikking over het voorwerp verliest en het voorwerp in de macht van de beslaglegger komt."
6 Vennix, a.w., p. 61, schrijft onder verwijzing naar wetgeschiedenis en HR 6 april 1936, NJ 1936, 813, m.nt. WP: "Het begrip strafvordering in artikel 134 lid 1 omvat de doelen (gronden) waarvoor artikel 94 en 94a inbeslagneming van een voorwerp toelaat."
Uitspraak 27‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Beslag. Art. 134.1 Sv. De beschikking van de R-C houdt als - klaarblijkelijk tijdens een doorzoeking ter inbeslagneming a.b.i. art. 110 Sv genomen - beslissing in om "de ongeordende stapel papieren mee te nemen naar het kabinet om daar te bezien wat wel en niet voor beslag vatbaar is". Aangenomen moet worden dat die papieren aldus - met het oog op het in art. 94.1 Sv bedoelde aan de dag brengen van de waarheid in te stellen onderzoek - aan de feitelijke macht van de beslagene/klager zijn onttrokken en in de macht van de R-C zijn gekomen. Gelet daarop getuigt het oordeel van de Rb dat geen sprake is van een inbeslagneming a.b.i. art. 134 Sv, van een onjuiste rechtsopvatting.
27 januari 2009
Strafkamer
nr. 07/10870 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 4 juli 2007, nummer RK 07/716, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Het Schouw" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A. Wladimiroff, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de reeds aan hem teruggegeven stukken, dat de bestreden beschikking wat betreft de overige stukken wordt vernietigd en dat de zaak wordt teruggewezen naar de Rechtbank teneinde in zoverre op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift strekkende tot opheffing van het door de Rechter-Commissaris gelegde beslag op gedeelten van kopieën van het procesdossier van de klager, met last tot teruggave van deze stukken aan de klager. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat een aantal stukken inmiddels is teruggegeven aan de klager. Dit betekent dat de klager wat betreft die stukken geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen de beschikking van de Rechtbank, zodat hij daarin in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens beklag, althans die beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1. Bij de stukken bevindt zich een beschikking van de Rechter-Commissaris van 27 april 2007. Deze beschikking houdt het volgende in:
"Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] hebben opsporingsambtenaren in een vuilniszak een ongeordende grote stapel papieren aangetroffen. In deze stapel bevonden zich kennelijk brieven afkomstig van de advocaat van verdachte en kennelijk delen uit het procesdossier.
De officier van justitie had verzocht in beslag te nemen het procesdossier in deze zaak als dat in de woning zou worden aangetroffen.
De rechter-commissaris heeft tijdens de zoeking besloten tot de maatregel de ongeordende stapel papieren mee te nemen naar het kabinet om daar te bezien wat wel en niet voor beslag vatbaar is.
Aangenomen moet worden dat het procesdossier dat in de woning van verdachte is aangetroffen, aan hem is toegezonden door zijn advocaat.
Tot de vertrouwelijke correspondentie behoren en onder de geheimhoudingsplicht vallen brieven en andere schriftelijke stukken die door of aan de geheimhouder zijn geschreven. Indien deze bij de cliënt thuis worden aangetroffen, betekent dat niet dat zij niet onder de geheimhoudingsplicht vallen.
In de ongeordende stapel papieren heeft de rechter-commissaris aangetroffen:
- (deels gevulde) enveloppen van raadsman aan cliënt;
- brieven van raadsman aan cliënt;
- kopieën van gedeelten van het procesdossier;
- en enkele losse andere papieren.
Beslist:
- In beslag te nemen de enkele losse andere papieren als hierboven genoemd en deze ter hand te stellen aan de opsporingsambtenaren;
- Aan verdachte ter hand te stellen de (deels gevulde) enveloppen van raadsman aan cliënt, brieven van raadsman aan cliënt, kopieën van gedeelten van het procesdossier."
3.2.2. De Rechtbank heeft haar hiervoor onder 2 vermelde niet-ontvankelijkverklaring als volgt gemotiveerd:
"Blijkens haar beschikking van 27 april 2007 heeft de rechter-commissaris tijdens de doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] de beslissing genomen om een daar aangetroffen ongeordende stapel papieren mee te nemen naar het kabinet teneinde daar te beoordelen wat wel en wat niet voor beslag vatbaar zou zijn. Vervolgens heeft zij een deel van die stukken in beslaggenomen en ten aanzien van de overige stukken, hierna: de stukken, heeft zij bepaald dat deze aan klager ter hand gesteld dienden te worden.
Tegen dit laatste onderdeel van die beslissing heeft de officier van justitie zich verzet, in die zin dat hij in hoger beroep is gekomen bij de meervoudige raadkamer van deze rechtbank van de beslissing van de rechter-commissaris om de stukken niet in beslag te nemen. Hij vorderde daarbij dat de stukken alsnog in beslag zouden worden genomen en aan de politie ter hand gesteld.
Bij beschikking van 23 mei 2007 heeft de rechtbank in meervoudige raadkamer het beroep gegrond verklaard, de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en laatstgenoemde opgedragen de stukken te onderwerpen aan een onderzoek aan de hand van het door de rechtbank in haar beschikking geformuleerde criterium. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek dienen, aldus de rechtbank in die beschikking, de desbetreffende pagina's weer in handen van verdachte te worden gesteld dan wel conform de vordering van de officier van justitie in beslag te worden genomen opdat zij later in handen kunnen worden gesteld van het onderzoeksteam.
Intussen dienen de stukken bewaard te worden op het kabinet van de rechter-commissaris, teneinde een eventueel beroep in cassatie van de officier van justitie of een beklag van de zijde van klager als bedoeld in artikel 552a Wetboek van Strafvordering niet illusoir te doen zijn.
Blijkens het namens klager ingediende klaagschrift en de toelichting daarop tijdens de behandeling in raadkamer, is klager van mening dat de stukken geacht moeten worden ten behoeve van strafvordering in beslag genomen te zijn, nu de rechter-commissaris deze feitelijk onder zich heeft genomen en zij deze dient te onderzoeken. (...).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag prematuur is omdat op dit moment (nog) geen sprake is van inbeslagneming van de stukken.
De rechtbank overweegt dat uit de beschikking van de rechter-commissaris noch uit de beschikking van de rechtbank van 23 mei 2007 en evenmin uit de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de stukken afgeleid kan worden dat deze op enig moment in beslag zijn genomen als bedoeld in de definitiebepaling van artikel 134 Wetboek van Strafvordering, waarop klager zich beroept. De rechter-commissaris heeft diverse stukken onder zich genomen, maar alleen om te bezien of deze voor beslag vatbaar zijn. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat de rechter-commissaris dit onderzoek ten aanzien van de stukken opnieuw dient te verrichten, aan de hand van een door haar aangereikte maatstaf. Het doel van dit onderzoek was en bleef derhalve de beoordeling of de stukken, of een gedeelte daarvan, vatbaar zijn voor de door de officier van justitie gevorderde
inbeslagneming.
Het onder zich nemen en houden van de stukken voor een dergelijk onderzoek, waarbij de in de artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering genoemde doeleinden niet in het geding zijn, kan niet worden beschouwd als het onder zich nemen en houden ten behoeve van de strafvordering, als bedoeld in artikel 134 van dit Wetboek."
3.3. Art. 134, eerste lid, Sv luidt als volgt:
"Onder inbeslagneming van eenig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering."
3.4. De beschikking van de Rechter-Commissaris houdt als - klaarblijkelijk tijdens een doorzoeking ter inbeslagneming als bedoeld in art. 110 Sv genomen - beslissing in om "de ongeordende stapel papieren mee te nemen naar het kabinet om daar te bezien wat wel en niet voor beslag vatbaar is". Aangenomen moet worden dat die papieren aldus - met het oog op het in art. 94, eerste lid, Sv bedoelde aan de dag brengen van de waarheid in te stellen onderzoek - aan de feitelijke macht van de beslagene/klager zijn onttrokken en in de macht van de Rechter-Commissaris zijn gekomen. Gelet daarop getuigt het oordeel van de Rechtbank dat geen sprake is van een inbeslagneming als bedoeld in art. 134 Sv, van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover het de inmiddels aan hem teruggegeven stukken betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige;
verwijst de zaak in zoverre naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009.
Mr. Splinter-van Kan is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.