HR, 25-11-2008, nr. S 07/13529
ECLI:NL:PHR:2008:BF3310, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-11-2008
- Zaaknummer
S 07/13529
- LJN
BF3310
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF3310, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑11‑2008; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4575, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF3310
ECLI:NL:PHR:2008:BF3310, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF3310
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4575
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Zaak hangt samen met 07/10212. Conclusie AG: het Hof heeft op juiste en niet onbegrijpelijke wijze geoordeeld dat sprake is van medeplegen van moord. HR: 81 RO.
25 november 2008
Strafkamer
nr. S 07/13529
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2007, nummer 20/004144-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 21 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 25 november 2008.
Conclusie 25‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Zaak hangt samen met 07/10212. Conclusie AG: het Hof heeft op juiste en niet onbegrijpelijke wijze geoordeeld dat sprake is van medeplegen van moord. HR: 81 RO.
Nr. 07/13529
Mr Jörg
Zitting 23 september 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verzoeker wegens medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. Een inbeslaggenomen telefoon is verbeurd verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Deze zaak hangt samen met de zaak 07/10212 in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
3. Het middel klaagt erover dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake is van medeplegen van moord.
4. Bewezen is verklaard dat:
"hij op 16 maart 2004 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
5. In een nadere bewijsoverweging heeft het hof als volgt overwogen:
"De raadsman van [verdachte] heeft aangevoerd dat [verdachte] niet kan worden aangemerkt als medepleger van de moord. Het opzet van [verdachte] was immers slechts gericht op het bedreigen en eventueel mishandelen van [slachtoffer] en [verdachte] wist niet dat [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had. Derhalve was er geen sprake van een gemeenschappelijke planvorming noch van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het doden van [slachtoffer]. Evenmin is in dat kader enige uitvoeringshandeling door [verdachte] verricht, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer om na te melden redenen.
I. [Verdachte] en [medeverdachte] waren kwaad op het slachtoffer en hebben het plan opgevat om het slachtoffer naar een afgelegen plek te lokken. [Verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verzocht mee te helpen met het bang maken van het slachtoffer, waarbij flinke klappen zouden kunnen vallen. [Verdachte] heeft hiermee ingestemd. Het was voor [verdachte] dan ook duidelijk dat het verzoek van [medeverdachte] een strekking had die zeer wel fors gewelddadig handelen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] zou kunnen meebrengen. Uit het tijdsverloop en uit de handelingen die [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens hebben verricht (het verkennen van de vluchtroute, het meenemen van mutsen en handschoenen, het plaatsen van de lokbestelling) blijkt dat [verdachte] tot aan het moment dat het slachtoffer op de Bessenvlinderlaan arriveerde in dat opzicht reeds bewust en nauw op basis van gemeenschappelijke planvorming met [medeverdachte] samenwerkte en uitvoeringshandelingen verrichtte.
II. Kort nadat het slachtoffer op de Bessenvlinderlaan aan kwam en zonder dat [verdachte] of [medeverdachte] met hem in gesprek zijn gegaan is het slachtoffer door [medeverdachte] neergeschoten. [Medeverdachte] had het vuurwapen dat hij daarvoor gebruikte kennelijk tevoren bij zich gestoken. Uit deze omstandigheden in combinatie met de aard van de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen en de wijze waarop deze verwondingen zijn toegebracht (waarbij het hof er van uit gaat dat [medeverdachte] eerst op een afstand van enkele passen twee keer op het slachtoffer heeft geschoten, vervolgens naar het slachtoffer is toegelopen en de overige zeven schoten van zeer nabij heeft gelost, waaronder drie schoten in het hoofd van het slachtoffer) volgt dat [medeverdachte] hierbij niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat zijn daad het gevolg is van een enige tijd te voren genomen besluit en dat [medeverdachte] in het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dit levert op kalm beraad en rustig overleg ten aanzien van [medeverdachte] zoals is bewezen verklaard.
III. [Verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] het vuurwapen bij zich had. Hij wist wel dat [medeverdachte] een vuurwapen in huis had en heeft hem wel eens met een vuurwapen zien schieten. Voorts onderkende [verdachte] het gevaar van het gebruik van vuurwapens. Naar eigen zeggen wist hij dat, als er wapens in het spel zijn, ze gebruikt kunnen worden. Nu [verdachte], met deze wetenschap, op het moment dat hij zag dat [medeverdachte] een vuurwapen op het slachtoffer richtte, zich niet van deze - voor hem nieuwe - situatie heeft gedistantieerd, maar naar het slachtoffer is toegelopen en hem de draagtas uit handen heeft getrokken, is er, gelet ook op de overige omstandigheden genoemd onder I, sprake van een voortgaande samenwerking en uitvoering als vorenomschreven, waarbij verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het vuurwapen zou worden gebruikt met dodelijke afloop. Verder leidt het hof hieruit af dat [verdachte] tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen daarvan heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dit levert op kalm beraad en rustig overleg als bewezenverklaard ten aanzien van [verdachte]. Een en ander vindt bevestiging in de omstandigheid dat de schoten in twee series hebben plaatsgevonden en voorts nog in de omstandigheid dat [verdachte] zich na het schieten niet om het slachtoffer heeft bekommerd, maar met [medeverdachte] is gevlucht. Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
6. Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking. Die samenwerking kan stilzwijgend geschieden dan wel worden afgeleid uit de omstandigheid dat iemand zich niet distantieert van een situatie. Voorts kunnen ook gedragingen en uitlatingen na afloop van het feit bijdragen aan het bewijs van de bewuste en nauwe samenwerking (De Hullu, Materieel Strafrecht, 3e, p. 422). Uiteraard worden gedragingen van een medeverdachte waarmee een verdachte geen rekening heeft gehouden en ook niet behoefde te houden niet op zijn conto geschreven. Zie het in de toelichting op het middel genoemde arrest van Uw Raad van 26 oktober 2004, NJ 2004, 682. Het komt echter wel aan op de nuances. In de aangehaalde zaak was het ook de bedoeling om het slachtoffer een lesje te leren - naar aanleiding van een belediging - en was rekening gehouden met een escalatie. De verdachte had op een ontmoeting tussen beide partijen aangestuurd. De verdachte wist dat zijn medeverdachte een vuurwapen bij zich had.
7. Het hof heeft het bewijs van het medeplegen afgeleid uit de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker en zijn medeverdachte hebben van te voren samen het plan om het slachtoffer [slachtoffer] een lesje te leren besproken en voorbereid. Verzoeker wist dat het met fors geweld gepaard kon gaan. Aan die gewelddadige uitvoering zou ook hij kunnen deelnemen. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat verzoeker zich op een tweetal belangrijke momenten niet heeft gedistantieerd van de situatie terwijl hij daartoe wel de mogelijkheid had.
In de eerste plaats toen bleek dat zijn medeverdachte een pistool bij zich had en dit richtte op het slachtoffer. Verzoeker is toen niet acuut met de gewelddadige onderneming gestopt maar is daarmee doorgegaan: hij leverde een actieve bijdrage door de tas uit de handen van [slachtoffer] te trekken.
In de tweede plaats heeft verzoeker zich niet van de gewelddadige onderneming gedistantieerd na de eerste serie schoten: hij heeft de tweede serie schoten, waarbij zijn medeverdachte van dichtbij het slachtoffer onder meer door het hoofd schoot, afgewacht.
Tenslotte heeft het hof betekenis toegekend aan het feit dat verzoeker zich na afloop van de schietpartij niet heeft bekommerd om het slachtoffer. Daarmee had kunnen worden uitgedrukt dat verzoeker zich niet met dàt lot van het slachtoffer kon verenigen.
8. Vergeleken met de casus uit 2004 zijn dus kenmerkende verschillen:
- dat van meet af aan het toepassen van fors geweld in de bedoeling heeft gelegen;
- dat het slachtoffer onder valse voorwendselen naar de locus delicti was gelokt, waartoe verzoeker zijn telefoon had laten gebruiken;
- dat verzoeker voortgegaan is met de voorgenomen gewelddadige onderneming ook nadat hij bij zijn mededader een vuurwapen in de hand had gezien;
- dat hij zijn mededader niet heeft weerhouden van een tweede ronde schoten; noch zich daaraan heeft onttrokken.
Uit het gezamenlijk wegvluchten naar de te voren klaar gezette auto zie ik tot slot een bevestiging van de algehele houding van verzoeker bij de voorbereiding en uitvoering van het gewelddadig treffen: "samen uit, samen thuis."
9. Voor een enigszins vergelijkbaar geval verwijs ik naar HR 4 maart 2003, LJN AF3314, een met art. 81 RO afgedane zaak. Ook deze zaak betrof het medeplegen van moord. De verdachte, die niet de schutter was, wist dat zijn medeverdachte de dood van diens halfbroer wilde wreken. Hij had het idee dat het tussen zijn medeverdachte en het slachtoffer wel eens fout zou kunnen gaan. Hij had zijn medeverdachte ooit wel met een vuurwapen gezien. Hij had gezien dat deze zijn vuurwapen schietklaar maakte in de auto waarin het slachtoffer van zijn vrijheid werd beroofd. Verdachte was over enige afstand achter het vluchtende slachtoffer aangerend; zijn medeverdachte schoot hem even later dood. Het hof had overwogen dat, zelfs toen verdachte had gezien dat zijn medeverdachte zijn pistool schietklaar maakte, hij zich niet van actief had gedistancieerd.
10. Veel andere zaken worden erdoor gekenmerkt dat de verdachte van tevoren wist dat er een wapen in het spel zou zijn. Dan is strafbaar medeplegen in aanleg aanwezig. Indien dit niet het geval is komt het erop aan of de verdachte - hoewel daartoe in de gelegenheid - een poging onderneemt om de gezamenlijke onderneming die door het onverwacht tevoorschijn brengen van een wapen door zijn medeverdachte een andere wending gaat nemen, te beëindigen of tenminste zichzelf duidelijk aan die andere wending te onttrekken. Zo hij dit niet doet, maar volhardt in de verdere uitvoering van wat hij met zijn mededader wèl heeft afgesproken, neemt hij de kwade afloop mijns inziens op de koop toe.
11. Het hof heeft derhalve op juiste en niet onbegrijpelijke wijze geoordeeld dat sprake is van medeplegen van moord. Anders dan het middel wil acht ik dus niet onder alle omstandigheden beslissend of een verdachte van te voren niet op de hoogte was van het feit dat zijn medeverdachte een wapen bij zich droeg.
12. Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Verzoeker die voorlopig is gedetineerd heeft op 21 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. Dat betekent dat de termijn van zestien maanden waarbinnen de Hoge Raad uitspraak zal doen zal worden overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
13. Andere gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden