Hof 's-Hertogenbosch, 08-05-2007, nr. 20-004144-04
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4575, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-05-2007
- Zaaknummer
20-004144-04
- LJN
BA4575
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4575, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑05‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BF3310, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BF3310
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑05‑2007
Inhoudsindicatie
art. 289 Sr: 12 jaar voor moord op koerier eethuis in Eindhoven. Medeplegen; voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar samen met zijn mededader het plan had opgevat om het slachtoffer te bedreigen, waarbij flinke klappen zouden kunnen vallen, maar dat hij niet wist dat zijn mededader een vuurwapen bij zich had. Verdachte wist wel dat zijn mededader een vuurwapen in huis had, had hem wel eens met een vuurwapen zien schieten en onderkende het gevaar van het gebruik van vuurwapens. Nu hij, met deze wetenschap, op het moment dat hij zag dat zijn mededader een vuurwapen op het slachtoffer richtte, zich niet van deze – voor hem nieuwe – situatie heeft gedistantieerd, maar naar het slachtoffer is toegelopen en hem de draagtas uit handen heeft getrokken, is er, gelet ook op de overige omstandigheden, sprake van een voortgaande samenwerking en uitvoering als vorenomschreven, waarbij verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het vuurwapen zou worden gebruikt met dodelijke afloop. (zie ook BA 4574)
Parketnummer: 20-004144-04
Uitspraak : 8 mei 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-039119-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen GSM-toestel.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2004 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogels in (de richting van) het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 maart 2004 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
- Op 15 maart 2004 om 23.56 uur wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte] met het verzoek om naar Eindhoven te komen voor iets belangrijks. Het heeft betrekking op [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is de zus van [verdachte] en de schoonzus van [medeverdachte].
Er wordt een afspraak gemaakt dat [verdachte] op 16 maart 2004 om 19.00 uur bij
[medeverdachte] thuis ([adres]) zal komen.
- Op 16 maart 2004 omstreeks 19.00 uur arriveert [verdachte] in een bij hem in gebruik zijnde auto, een blauwe Nissan, bij de woning van [medeverdachte].
- In de woning wordt kort gesproken over een relatie tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer], waarvan [verdachte] tot op dat moment niet op de hoogte was.
- Vervolgens vertrekken [medeverdachte] en [verdachte] met de auto van [verdachte], die wordt bestuurd door [medeverdachte], naar [eethuis A] te Eindhoven alwaar het gesprek wordt voortgezet.
[medeverdachte] vertelt tegen [verdachte] onder andere dat hij [slachtoffer] in aanwezigheid van [betrokkene 1] heeft aangesproken over hun relatie, hem daarbij de huid heeft volgescholden en dat hij op 15 maart 2004, nadat hij had gezien dat [slachtoffer] reed in de [straatnaam] (de straat waar [betrokkene 1] toen woonde), hem heeft achtervolgd.
Voorts komt [medeverdachte] met het plan om [slachtoffer] bang te gaan maken. Dat bang maken zou inhouden het bedreigen van [slachtoffer] met woorden en hem desnoods (flinke) klappen geven. [medeverdachte] vraagt [verdachte] hem daarbij te helpen, waarmee [verdachte] instemt.
Beiden zijn boos over de ontstane situatie.
- In de tijdspanne die volgt zijn [verdachte] en [medeverdachte] nog in de woning van [medeverdachte] geweest , rijden zij langs de woning en het eethuis ([eethuis B] aan de [adres eethuis]) van [slachtoffer] , wordt een vluchtroute verkend , getankt en wordt een loktelefoontje geplaatst bij [eethuis B].
Die telefonische bestelling vindt plaats om 21.48 uur met het verzoek de bestelling af te leveren op de Bessenvlinderstraat [huisnummer] te Eindhoven . Het plan om [slachtoffer] op deze wijze naar een afgelegen plek te lokken wordt door [medeverdachte] onderweg voorgesteld aan [verdachte], die daarmee instemt .
De bestelling wordt vanuit de auto van [verdachte] gedaan in de buurt van de flat aan de Bessenvlinderstraat door [medeverdachte] in aanwezigheid van [verdachte] . [medeverdachte] bedient zich hierbij van de telefoon van [verdachte] , waarin een simkaart wordt geplaatst afkomstig van [medeverdachte] .
Vervolgens wordt door [verdachte] en [medeverdachte] bij het huis van [slachtoffer] gecontroleerd of [slachtoffer] aanstalten maakt om de bestelling te gaan bezorgen, hetgeen het geval is.
[verdachte] en [medeverdachte] keren in de auto van [verdachte] terug naar de Pagelaan, waar de auto wordt geparkeerd nabij de plaats waar de vluchtroute uitkomt.
Vervolgens gaan [verdachte] en [medeverdachte] te voet naar de flat aan de Bessenvlinderstraat, alwaar zij de komst van [slachtoffer] verscholen afwachten. Op dat moment dragen zij mutsen en handschoenen, waarvoor [medeverdachte] heeft gezorgd.
- Als [slachtoffer] met de bestelling verschijnt wordt hij door [medeverdachte] aangeroepen.
Op dat moment kijkt [verdachte] naar [medeverdachte] die op korte afstand schuin achter hem loopt en ziet dat deze met gestrekte arm een pistool richt op [slachtoffer].
Vervolgens loopt [verdachte] naar [slachtoffer] toe en trekt een draagtas uit diens handen.
Kort hierop en zonder dat met [slachtoffer] is gesproken schiet [medeverdachte][slachtoffer] neer , van nabij, in twee series schoten, de laatste staand bij/boven de inmiddels op de grond liggende [slachtoffer] .
- [medeverdachte] steekt vervolgens het wapen achter zijn jas .
- Daarna vluchten [verdachte] en [medeverdachte], zonder zich te bekommeren om [slachtoffer], weg over de verkende vluchtroute naar de auto van [verdachte] . [verdachte], die de auto bestuurt, zet [medeverdachte] af bij diens woning, waarna hij uit Eindhoven vertrekt .
Na binnenkomst in zijn woning zegt [medeverdachte] tegen zijn echtgenote [naam] dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten, terwijl hij een vuurwapen onder zijn jas vandaan haalt en op tafel legt . Dat wapen was afkomstig uit de woning van [medeverdachte] .
- [verdachte] was, voordat hij die avond met [medeverdachte] op pad ging, op de hoogte van het feit dat [medeverdachte] een vuurwapen met munitie in huis had en heeft [medeverdachte] wel eens met een vuurwapen zien schieten .
Gelet op genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof af:
A. dat het [medeverdachte] is geweest die het slachtoffer heeft doodgeschoten;
B. dat [medeverdachte] dit met voorbedachten rade heeft gedaan;
C. dat [medeverdachte] dit in bewuste en nauwe samenwerking met [verdachte] heeft gedaan.
De raadsman van [verdachte] heeft aangevoerd dat [verdachte] niet kan worden aangemerkt als medepleger van de moord. Het opzet van [verdachte] was immers slechts gericht op het bedreigen en eventueel mishandelen van [slachtoffer] en [verdachte] wist niet dat [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had. Derhalve was er geen sprake van een gemeenschappelijke planvorming noch van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het doden van [slachtoffer]. Evenmin is in dat kader enige uitvoeringshandeling door [verdachte] verricht, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer om na te melden redenen.
I. [verdachte] en [medeverdachte] waren kwaad op het slachtoffer en hebben het plan opgevat om het slachtoffer naar een afgelegen plek te lokken. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verzocht mee te helpen met het bang maken van het slachtoffer, waarbij flinke klappen zouden kunnen vallen. [verdachte] heeft hiermee ingestemd. Het was voor [verdachte] dan ook duidelijk dat het verzoek van [medeverdachte] een strekking had die zeer wel fors gewelddadig handelen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] zou kunnen meebrengen. Uit het tijdsverloop en uit de handelingen die [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens hebben verricht (het verkennen van de vluchtroute, het meenemen van mutsen en handschoenen, het plaatsen van de lokbestelling) blijkt dat [verdachte] tot aan het moment dat het slachtoffer op de Bessenvlinderlaan arriveerde in dat opzicht reeds bewust en nauw op basis van gemeenschappelijke planvorming met [medeverdachte] samenwerkte en uitvoeringshandelingen verrichtte.
II. Kort nadat het slachtoffer op de Bessenvlinderlaan aan kwam en zonder dat [verdachte] of [medeverdachte] met hem in gesprek zijn gegaan is het slachtoffer door [medeverdachte] neergeschoten. [medeverdachte] had het vuurwapen dat hij daarvoor gebruikte kennelijk tevoren bij zich gestoken. Uit deze omstandigheden in combinatie met de aard van de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen en de wijze waarop deze verwondingen zijn toegebracht (waarbij het hof er van uit gaat dat [medeverdachte] eerst op een afstand van enkele passen twee keer op het slachtoffer heeft geschoten, vervolgens naar het slachtoffer is toegelopen en de overige zeven schoten van zeer nabij heeft gelost, waaronder drie schoten in het hoofd van het slachtoffer) volgt dat [medeverdachte] hierbij niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat zijn daad het gevolg is van een enige tijd te voren genomen besluit en dat [medeverdachte] in het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dit levert op kalm beraad en rustig overleg ten aanzien van [medeverdachte] zoals is bewezen verklaard.
III. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] het vuurwapen bij zich had. Hij wist wel dat [medeverdachte] een vuurwapen in huis had en heeft hem wel eens met een vuurwapen zien schieten. Voorts onderkende [verdachte] het gevaar van het gebruik van vuurwapens. Naar eigen zeggen wist hij dat, als er wapens in het spel zijn, ze gebruikt kunnen worden.
Nu [verdachte], met deze wetenschap, op het moment dat hij zag dat [medeverdachte] een vuurwapen op het slachtoffer richtte, zich niet van deze – voor hem nieuwe – situatie heeft gedistantieerd, maar naar het slachtoffer is toegelopen en hem de draagtas uit handen heeft getrokken, is er, gelet ook op de overige omstandigheden genoemd onder I, sprake van een voortgaande samenwerking en uitvoering als vorenomschreven, waarbij
verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het vuurwapen zou worden gebruikt met dodelijke afloop.
Verder leidt het hof hieruit af dat [verdachte] tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen daarvan heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dit levert op kalm beraad en rustig overleg als bewezenverklaard ten aanzien van [verdachte].
Een en ander vindt bevestiging in de omstandigheid dat de schoten in twee series hebben plaatsgevonden en voorts nog in de omstandigheid dat [verdachte] zich na het schieten niet om het slachtoffer heeft bekommerd, maar met [medeverdachte] is gevlucht.
Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde, te weten “medeplegen van moord”, heeft begaan. Dat uit het onderzoek ter terechtzitting geen duidelijk motief voor het doden van het slachtoffer naar voren is gekomen, doet daaraan niet af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 (oud), juncto artikel 47, eerste lid aanhef sub 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde, waarin verdachte een relevant aandeel heeft gehad, en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;
- de mate waarin het gewelddadig overlijden van het slachtoffer persoonlijk leed teweeg heeft gebracht aan diens nabestaanden, waarbij een gezin ontredderd is achtergebleven.
Het hof komt tot een lagere straf als door de advocaat-generaal gevorderd met name gezien de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en het gegeven dat het initiatief tot en de feitelijke uitvoering van het doden van [slachtoffer] bij verdachtes mededader heeft gelegen.
Het hof heeft tevens gelet op de inhoud en de conclusies in de rapporten van psychiater
J.C. Zwemstra van 22 september 2004 en psycholoog dr. B.G.T.J. ter Heine van september 2004, welke conclusies inhouden dat verdachte ten deze volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Het hof neemt deze conclusies over en maakt ze tot de zijne.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is voorbereid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 47 en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
een GSM Nokia 7250i (IMEI [nummer]).
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. A.J.M. Bark - van Gink en mr. J.H.J.M. Mertens - Steeghs,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 8 mei 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.