HR, 28-10-2008, nr. S 01729/07
ECLI:NL:PHR:2008:BE9805
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-10-2008
- Zaaknummer
S 01729/07
- LJN
BE9805
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BE9805, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑10‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9805
ECLI:NL:PHR:2008:BE9805, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9805
- Wetingang
art. 358 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2008/448
Uitspraak 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft in de verwerping van het verweer van verdachte dat zijn Europese rechten zijn geschonden tot uitdrukking gebracht dat hetgeen verdachte heeft aangevoerd niet kan gelden als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer a.b.i. art. 358.3 Sv. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet omtrent art. 6 EVRM, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Daaraan doet niet af dat het Hof het verzoek van verdachte om een in de Engelse taal gesteld document waarin hij zijn verdediging had verwoord in het dossier te voegen, heeft afgewezen. Verdachte is immers wel in de gelegenheid geweest om zijn verweer mondeling en m.b.v. een tolk voor te dragen, zodat hij zijn in art. 6 EVRM gewaarborgde verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
28 oktober 2008
Strafkamer
nr. S 01729/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 2006, nummer 22/004352-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van een ter terechtzitting gevoerd verweer.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"Door het hof in de gelegenheid gesteld overlegt de verdachte stukken inhoudende zijn bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg.
De advocaat-generaal maakt bezwaar tegen gebruik van deze stukken, naar zijn oordeel zijn ze niet bruikbaar doordat ze in de Engelse taal zijn opgemaakt en niet vertaald zijn.
De voorzitter en advocaat-generaal overhandigen de stukken aan de verdachte.
(...)
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat de auto niet verzekerd was en dat ik geen woning heb. Ik gebruikte de auto alleen om in te slapen, ik weet dat de auto verzekerd moet zijn. Ik weet dat de Nederlandse wet dit verbiedt maar mijn Europese rechten zijn belangrijker dan de Nederlandse wet. Ik ben niet in overtreding want Europees recht gaat boven Nederlands recht, alles staat in de documenten die u net teruggeeft. Het Nederlandse rechtssysteem is de oorzaak dat ik failliet ben.
Ik heb geen baan in Nederland en ik mag Nederland niet uit door deze zaak. Ik heb geen geld en ik leef van liefdadigheid. Ik kan onmogelijk een geldboete betalen. Ik kan niet begrijpen dat het document niet aangenomen wordt, daar staan al mijn argumenten in voor mijn verdediging. Ik kan het document niet laten vertalen, daar heb ik geen geld voor. Sinds 12 oktober 2004 zijn mij maar weinig mogelijkheden geboden antwoorden te geven.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor na zijn reactie gegeven te hebben op het verweer van de verdachte. De advocaat-generaal acht het verweer van de verdachte, dat Europees recht boven Nederlands recht gaat, vaag en onduidelijk."
3.3. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Verweer van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep -zakelijk en verkort weergegeven- het verweer gevoerd dat zijn rechten zijn geschonden nu er onvoldoende rekening is gehouden met het Europese recht. Verdachte voert hierbij aan dat zijn Europese rechten belangrijker zouden zijn dan de Nederlandse wet, daar Nederlandse recht onder Europees recht staat.
De consequentie zou hiervan moeten zijn, aldus de verdachte, dat hij niet in overtreding is geweest en er derhalve een vrijspraak zou moeten volgen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel, overeenkomstig het oordeel van de advocaat-generaal, dat het door de verdachte gevoerde verweer onvoldoende duidelijk en aannemelijk is geworden."
3.4. Met zijn oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer onvoldoende duidelijk en aannemelijk is geworden, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat hetgeen de verdachte heeft aangevoerd niet kan gelden als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer als bedoeld in art. 358, derde lid, Sv. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet omtrent art. 6 EVRM, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Daaraan doet niet af dat het Hof het verzoek van de verdachte om een in de Engelse taal gesteld document waarin hij zijn verdediging had verwoord, in het dossier te voegen, heeft afgewezen. De verdachte is immers wel in de gelegenheid geweest om zijn verweer mondeling en met behulp van een tolk voor te dragen, zodat hij zijn in art. 6 EVRM gewaarborgde verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
3.5. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 oktober 2008.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft in de verwerping van het verweer van verdachte dat zijn Europese rechten zijn geschonden tot uitdrukking gebracht dat hetgeen verdachte heeft aangevoerd niet kan gelden als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer a.b.i. art. 358.3 Sv. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet omtrent art. 6 EVRM, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Daaraan doet niet af dat het Hof het verzoek van verdachte om een in de Engelse taal gesteld document waarin hij zijn verdediging had verwoord in het dossier te voegen, heeft afgewezen. Verdachte is immers wel in de gelegenheid geweest om zijn verweer mondeling en m.b.v. een tolk voor te dragen, zodat hij zijn in art. 6 EVRM gewaarborgde verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Nr. 01729/07
Mr. Schipper
Zitting: 26 augustus 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 17 november 2006 de verdachte ter zake van 'als bezitter een motorrijtuig op een weg laten staan zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand gehouden', veroordeeld tot een geldboete van € 385,-, te vervangen door 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
2. De verdachte heeft persoonlijk cassatie ingesteld. Mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het bestreden arrest niet de inhoud van de tenlastelegging en de bewezenverklaring bevat.
4. In het middel wordt er terecht op gewezen dat het Hof in het arrest heeft opgenomen dat het wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlage die van dit arrest deel uitmaakt, maar dat aan het arrest geen bijlage is gehecht. Wel bevindt zich bij de stukken een aantekening mondeling arrest dat op deze zaak betrekking heeft. Daarin zijn de pleegdatum en de pleegplaats aangegeven. Bij de stukken bevindt zich eveneens de aan de verdachte in persoon uitgereikte dagvaarding. In onderling verband beschouwd, blijkt uit een en ander dat het Hof door verwijzing naar de tenlastelegging ten laste van verdachte bewezen heeft verklaard dat hij op 8 maart 2005 te 's-Gravenhage als bezitter in de zin van artikel 2 lid 2 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen van een motorrijtuig (auto), met het kenteken [00-AA-BB], dat motorrijtuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Junostraat heeft doen rijden of laten staan of heeft toegelaten dat daarmede op die weg werd gereden of gestaan, zonder dat hij voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig genoemde Wet had gesloten en in stand gehouden.
5. Ik acht de verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad door het ontbreken van de tenlastelegging en bewezenverklaring in het arrest. De Hoge Raad kan het verzuim herstellen door een fotokopie van de tenlastelegging aan te hechten.(1) Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden.
6. Het tweede middel klaagt onder meer over schending van art. 6 EVRM in verband met de weigering door het Hof kennis te nemen van de inhoud van schriftelijke stukken die verdachte ter terechtzitting wilde overleggen.
7. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting en het arrest van het Hof blijkt dat verdachte heeft geprobeerd in de Engelse taal gestelde schriftelijk stukken over te leggen die zijn bezwaren bevatten tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis waarbij hij bij verstek is veroordeeld. Uit het proces-verbaal kan worden opgemaakt dat de in Groot-Brittannië geboren verdachte de Nederlandse taal niet althans onvoldoende machtig was. Ter terechtzitting was een tolk in de Engelse taal aanwezig die al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen heeft vertolkt.
8. Met betrekking tot de hiervoor bedoelde stukken, houdt het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 november 2006 het volgende in:
'Door het hof in de gelegenheid gesteld overlegt de verdachte stukken inhoudende zijn bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg.
De advocaat-generaal maakt bezwaar tegen gebruik van deze stukken, naar zijn oordeel zijn ze niet bruikbaar doordat ze in de Engels taal zijn opgemaakt en niet vertaald zijn.
De voorzitter en advocaat-generaal overhandigen de stukken aan de verdachte. [...]
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat de auto niet verzekerd was en dat ik geen woning heb. Ik gebruikte de auto alleen om in te slapen, ik weet dat de auto verzekerd moet zijn. Ik weet dat de Nederlandse wet dit verbiedt maar mijn Europese rechten zijn belangrijker dan de Nederlandse wet. Ik ben niet in overtreding want Europees recht gaat boven Nederlands recht, alles staat in de documenten die u net teruggeeft. [...]
Ik kan niet begrijpen dat het document niet aangenomen wordt, daar staan al mijn argumenten in voor mijn verdediging. Ik kan het document niet laten vertalen, daar heb ik geen geld voor. Sinds 12 oktober 2004 zijn mij maar weinig mogelijkheden geboden antwoorden te geven. [...]
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor na zijn reactie gegeven te hebben op het verweer van de verdachte. De advocaat-generaal acht het verweer van de verdachte, dat Europees recht boven Nederlands recht gaat, vaag en onduidelijk.'
9. In het arrest van het Hof wordt in verband met hetgeen door de verdachte is aangevoerd, het volgende overwogen:
'Het hof is van oordeel, overeenkomstig het oordeel van de advocaat-generaal, dat het door de verdachte gevoerde verweer onvoldoende duidelijk en aannemelijk is geworden.'
10. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces vereist dat het Hof ten minste een beperkt onderzoek had moeten doen naar de inhoud van het verweer zoals dat kon blijken uit de door de verdachte overgelegde stukken.
11. Als uitgangspunt geldt dat in het Nederlands strafproces het Nederlands de rechtstaal is. Het recht op een eerlijk proces omvat het recht voor de verdachte om daadwerkelijk aan het onderzoek ter terechtzitting deel te nemen.(2) In dit verband verbiedt het recht op een eerlijk proces dat de verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is, als gevolg van het taalverschil tot een onbegrepen onderzoeksobject verwordt. Het Duitse Bundesverfassungsgericht drukte dit als volgt uit:
'Das Recht auf ein faires Verfahren verbietet es, den der deutschen Sprache nicht hinreichend mächtigen Angekl. zu einem unverstandenen Objekt des Verfahrens herabzuwürdigen; er muss in die Lage versetzt werden, die ihn betreffenden wesentlichen Verfahrensvorgänge verstehen und sich im Verfahren verständlich machen zu können'.(3)
12. Het recht op een eerlijk proces moet in samenhang met het in art. 6 lid 3 onder e gegarandeerde recht op kosteloze bijstand door een tolk, aldus worden verstaan dat de verdachte het recht heeft zich verstaanbaar te maken in de voorgeschreven gerechtstaal. Het recht op kosteloze bijstand door een tolk wordt toegekend voor het geval waarin de verdachte de ter terechtzitting gebezigde taal niet verstaat of niet spreekt: 'cannot understand or speak the language' en 'ne comprend pas ou ne parle pas la langue' in beide authentieke versies van het EVRM. Met andere woorden: de verdachte moet in de gelegenheid worden gesteld zich verstaanbaar te maken.(4)
13. Het is nuttig het omgekeerde geval voor ogen te hebben. Dat doet zich voor indien niet door de verdachte maar door het Openbaar Ministerie een stuk zou worden ingebracht. In dat geval zou de korte inhoud ervan moeten worden vertolkt.(5) Voor door de verdachte in te brengen stukken, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, zou dat ook moeten gelden.
14. Aangenomen dient te worden dat voor het Hof het taalverschil de reden is geweest om de door verdachte overgelegde stukken niet aan te nemen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de voorzitter getracht heeft duidelijkheid te verkrijgen omtrent de essentie van het op schrift gestelde stuk. Aan de Engelstalige verdachte had gevraagd kunnen worden de strekking van het stuk mondeling weer te geven hetgeen door de aanwezige tolk vertaald had kunnen worden. Van het Hof mag ook het nodige initiatief daartoe worden verwacht.(6) Daartoe noopt het recht op hoor en wederhoor.(7) Bij deze stand van zaken kan niet blijken wat de strekking van het op schrift gestelde verweer is. Het stuk bevindt zich evenmin bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden.
15. De vraag rijst dan of tegen de hiervoor geschetste achtergrond het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces meebrengt dat het Hof (beperkt) onderzoek had moeten doen naar de inhoud van het verweer zoals dat kon blijken uit de door de verdachte overgelegde stukken. Ik meen dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
16. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats met de bijstand van een tolk in de Engelse taal, die al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, heeft vertolkt. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte te zijner verdediging niet meer heeft aangevoerd dan dat de Nederlandse wet het niet verzekerd zijn van zijn auto verbiedt maar dat zijn Europese rechten belangrijker zijn dan de Nederlandse wet alsmede dat hij niet in overtreding is omdat Europees recht gaat boven Nederlands recht. Verder heeft hij verwezen naar een door het Hof niet aangenomen document waarin al zijn argumenten voor zijn verdediging staan.
17. Ik vermag niet in te zien waarom de verdachte niet in staat was om de in de door hem overgelegde stukken vervatte argumenten kort en concreet mondeling in zijn eigen taal aan te duiden. Minst genomen had hij iets over de aard en strekking van deze argumenten kunnen onthullen. Ook had hij de inhoud van het door hem bedoelde document kunnen voorlezen. Nu de verdachte een en ander heeft nagelaten is het oordeel van het Hof dat het door de verdachte gevoerde verweer onvoldoende duidelijk en aannemelijk is geworden, niet onbegrijpelijk. Onder deze omstandigheden is er mijns inziens van schending van het recht van de verdachte op een eerlijk proces geen sprake.
18. Het middel is vruchteloos voorgesteld.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 28 mei 1996, DD 96.319.
2 Stanford tegen Verenigd Koninkrijk, EHRM 23 februari 1994, NJ 1994, 483 m.nt. G. Knigge par. 26: 'Article 6, read as whole, guarantees the right of an accused to participate effectively in a criminal trial'.
3 BVerfG Beschl., 27 augustus 2003, 2 BvR 2032/01, NStZ 2004, 161.
4 BVerfG Beschl., 17 mei 1983, 2 BvR 731/80, NJW 1983, p. 2762 op p. 2763: 'er muß in die Lage versetzt werden, die ihn betreffenden wesentlichen Verfahrensvorgänge verstehen und sich im Verfahren verständlich machen zu können.'
5 HR 16 december 1997, NJ 1998, 352 rov. 6.2.5.
6 P. van Dijk e.a. (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen-Oxford: Intersentia 2006, p. 650.
7 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 60-61; BVerfG Beschl., 17 mei 1983, 2 BvR 731/80, NJW 1983, p. 2762 op p. 2763: 'Dem entspricht die gründsätzliche Pflicht des Gerichts, die Ausführungen der Prozeßbeteiligten zur Kenntnis zu nehmen und in Erwägung zu ziehen'.