HR, 15-04-2008, nr. 03433/06 E
ECLI:NL:PHR:2008:BC9412, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-04-2008
- Zaaknummer
03433/06 E
- LJN
BC9412
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC9412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑04‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9412
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1065, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2008:BC9412, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑04‑2008
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1065
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC9412
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bewijs opzettelijk medeplegen. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander (A B.V.) opzettelijk in strijd met een viertal voorschriften van een aan zijn medepleger verleende vergunning heeft gedragen. Daaruit volgt dat i.c. ook het opzet van verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm op het overtreden van die vergunningsvoorschriften gericht moet zijn geweest. Dat opzet kan echter niet zonder meer uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, terwijl de door het Hof in de nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheid dat verdachte “zich had moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen A B.V. overeenkomstig de vergunning, met bijbehorende voorschriften, was vergund” het oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, evenmin kan dragen.
15 april 2008
Strafkamer
nr. 03433/06 E
RR/AW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 10 oktober 2006, nummer 20/006127-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 november 2004 - de verdachte ter zake van "medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. M.L. Groeneveld, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof, dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 21 augustus 2003 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl aan [A] B.V. door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helmond bij besluit van 24 november 1998 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op het perceel [a-straat 1], kadastraal bekend [plaats], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers
- werden, terwijl zich een onvoorziene gebeurtenis had voorgedaan waardoor hinderveroorzakende stoffen buiten de inrichting waren gekomen, niet onmiddellijk maatregelen getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen te beperken en werd hiervan niet terstond kennis gegeven aan het bevoegd gezag en de gemeentelijke brandweer en
- werden mankementen en lekkages welke schade of hinder voor de omgeving tot gevolg hadden, niet zo snel mogelijk ongedaan gemaakt en
- geschiedde het pompen van producten in of uit een tank niet zoveel mogelijk zonder lekken of morsen en werd gemorst product niet direct verwijderd en opgeslagen in een afgesloten vat of container, immers werd product overgepompt middels een slang welke lekte waardoor product in een put terecht kwam en
- werden in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater (schoonwaterriool) andere afvalwaterstromen gebracht dan vergund, immers werd in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater meststof gebracht."
3.2. De bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"AANLEIDING ONDERZOEK
Op donderdag 21 augustus 2003 was er een stank te ruiken over grote delen van de gemeente Helmond. Deze stank was afkomstig uit het rioolstelsel.
MELDING
Op donderdag 21 augustus 2003 kwam bij de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost het verzoek binnen van de Regionale Milieudienst of ze politieassistentie konden krijgen bij het bedrijf [A] gevestigd aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt: [a-straat 1]) te [plaats] alwaar zij aan de hand van stankconcentratie concludeerde dat op het afgesloten terrein mogelijk een lozing plaatsvond.
Toen ik, verbalisant, ter plaatse was is de putdeksel van het riool op de openbare weg geopend. Ik zag dat er een donkerbruine vloeistof komende uit de richting van het bedrijf [A] door het riool stroomde.
Verbalisant is het bedrijfsterrein opgegaan tezamen met:
- een ambtenaar van de Regionale Milieudienst;
- een ambtenaar van het Waterschap de Aa;
- een aantal brandweerlieden,
waarbij de poort is geopend met een loper welke de brandweer in zijn bezit had.
AANGETROFFEN SITUATIE
Bij de poort is, op het terrein van de inrichting, de putdeksel van de hoofdafsluiter van het riool geopend. Ik, [verbalisant 1], zag dat de gelijkend gekleurde en stinkende vloeistof door het riool stroomde en het bedrijfsriool verliet richting gemeentelijk riool.
De hoofdafsluiter van het riool is afgesloten en ter plekke is door [betrokkene 1] van het Waterschap de Aa in het bedrijfsriool een monstername gedaan.
Na afsluiting van de hoofdafsluiter, waardoor de lozing op het riool werd gestopt, heeft verbalisant een nader onderzoek gedaan op het terrein. Aan de noordwestzijde van de inrichting staan een 9-tal grote silo's.
Ik, verbalisant, zag dat de laatste twee ronde silo's van de rij aan de onderzijde lekten. De lekkende vloeistof liep het riool in. De silo welke was aangeduid met no. [001] vertoonde de grootste lekkage.
Ik, verbalisant, zag dat op de silo [001] twee slangen waren aangesloten waarbij één van deze slangen aan een pomp was gekoppeld, welke was aangesloten op de krukas van een vrachtauto. Vanaf deze pomp liep wederom een blauwe slang naar een andere silo, genummerd [002]. Er was verder niemand aanwezig en de pomp was uitgeschakeld. Op de vrachtauto zag ik de tekst [naam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
Ik, [verbalisant 1], zag dat de blauwe slang, waar druk op stond, op een put lag. Precies op de plek waar de slang op deze put lag, zag ik dat er in deze slang aan de onderzijde een lekkage was en dat een straal donkerbruine vloeistof in de put spoot.
Een inmiddels ter plaatse gekomen sleutelhouder deelde mij mede dat de inhoud van de betreffende silo een vloeibare meststof betrof genaamd "Gevakal".
ACTIE VRIJDAG 22 AUGUSTUS 2003
Op vrijdag 22 augustus 2003 is het riool binnen de inrichting leeggepompt. De hoofdafsluiter bleef afgesloten. Bij inspectie van de lekkende silo [001] bleek daar nog 1,5 meter vloeistof in te staan.
De opdracht is gegeven om de silo [003], welke ook lekte, over te pompen naar een lekdichte silo.
De inhoud van silo [003] bleek 2500 m3 Gevakal te zijn."
b. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"[A] B.V. heeft als een van haar activiteiten het verhuren van silo's welke op het bedrijfsterrein staan. In de periode 18 augustus 2003 tot en met 21 augustus 2003 waren een tweetal silo's verhuurd aan [verdachte], [b-straat 1] te [vestigingsplaats] (het hof begrijpt: verdachte).
Deze B.V. gebruikte de silo's voor opslag van de vloeibare meststof Gevakal.
Op maandag 18 augustus 2003 hebben personeelsleden geconstateerd dat de tanks aan het "zweten" waren, waarbij aan de onderzijde een geringe hoeveelheid Gevakal lekte. De silo [001] "zweette" het ergst.
Ik heb op maandag (het hof begrijpt: maandag 18 augustus 2003) meteen [betrokkene 3] gebeld van [verdachte]. Personeel van hun (het hof begrijpt: personeel van verdachte) zijn nog dezelfde dag begonnen om de Gevakal over te pompen naar een andere silo. Met dit overpompen zijn ze (het hof begrijpt: personeel van verdachte) ongeveer 1 week bezig geweest.
Het betrof zo'n grote hoeveelheid dat het probleem niet meteen kon worden opgelost. Het heeft een week geduurd voordat de "zwetende" silo helemaal was overgepompt naar een andere silo."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben directeur van [verdachte] uit [vestigingsplaats]. Mijn bedrijf huurt opslagsilo's bij [A] B.V. uit [plaats].
Ik kan me herinneren dat ik ben gebeld door een medewerker van [A] uit [plaats]. Er is mij medegedeeld dat er problemen waren met de opslag van het product Gevakal. Gevakal is een meststof. Ik heb vervolgens opdracht gegeven aan een medewerker van mij om daar met een bedrijfsvoertuig naar toe te gaan om het product over te pompen."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [betrokkene 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 21 augustus 2003 werd ik, [betrokkene 1], buitengewoon opsporingsambtenaar bij waterschap de Aa, gebeld door een medewerker van zuivering Aarle Rixtel van waterschap de Aa.
Deze deelde mij mede dat er vermoedelijk een illegale lozing op de riolering plaatsvond vanaf het terrein van [A] te [plaats]. Deze lozing veroorzaakte veel stankoverlast.
Constateringen
Omstreeks 20.00 uur was ik ter plaatse bij de poort van het terrein van [A].
Uit een eerder bezoek aan het bedrijf wist ik dat er een hoofdafsluiter van het rioolstelsel aanwezig was. Ter plaatse heb ik de rioolput open gemaakt en een monster in tweevoud genomen van de vloeistof die in het riool aanwezig was. De vloeistof was donkerbruin van kleur, een dikke zeer vetachtige substantie.
Vervolgens ben ik verder het terrein opgegaan. Ik zag dat uit de achterste tanks aan de rechterkant van het bedrijventerrein een vloeistof lekte soortgelijk aan de vloeistof die ik voor in de rioolput op het terrein heb aangetroffen. Ik zag een pompinstallatie die op dat moment niet in werking was. Ter plaatse waar de vloeistof uit de tank lekte zag ik dat deze vloeistof in het riool liep.
Op 22 augustus 2003 omstreeks 8.15 uur was ik op het terrein van [A]. Een personeelslid van [B] vertelde mij dat vanaf 18 augustus 2003 met de overpompwerkzaamheden begonnen was."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ten tijde van de controle stond er druk op de blauwe slang. Het gat in de slang had de grootte van circa 2 tot 3 mm, waardoor een straal met kracht het riool inspoot. De lekkage was aan de onderkant van de slang en lag precies boven de rioolput. Tezamen met de lekkende silo's, hetgeen door partijen "zweten" is genaamd, kwam de vloeistof zodoende in het riool terecht."
f. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben toezichthouder voor de gemeente. Ik herinner me het voorval op 21 augustus 2003.
Ik ben op 21 augustus 2003 tweemaal bij het terrein van [A] B.V. aan de [a-straat 1] te [plaats] geweest. De eerste keer was rond 17.00 uur. Er was in de gemeente Helmond melding gekomen van een enorme stankoverlast. De oorzaak van die stank was mij toen nog niet bekend. Ik ben daarom in de omgeving van Helmond gaan rondrijden en ik kwam bij het terrein van [A] B.V. aan de [a-straat 1] uit. Bij mijn komst was de poort van het terrein nog open. Ik heb niemand gezien op dat moment, ook geen portier van het terrein.
Ik heb toen aan de voorzijde van het terrein een rioolput geopend. Ik zag daar een bruine vloeistof in het riool lopen. Ik meende dat deze vloeistof Gevakal was. Ik heb daarom een monster van deze vloeistof genomen en ben hiermee naar het waterschap gereden.
Nadat het waterschap dit monster had bekeken is er actie ondernomen en ben ik samen met een politieambtenaar en een beëdigd monsternemer van het waterschap naar het terrein gegaan.
Dit betrof dezelfde avond omstreeks 22.10 uur en dit was dus de tweede keer dat ik bij het terrein van [A] B.V kwam. Toen wij bij het terrein arriveerden was de poort van het terrein op slot. De brandweer was bezig om het riool door te spoelen.
De volgende dag ben ik naar het terrein gegaan en toen zijn er door ons ballonnen in het riool geplaatst, zodat de lekkende vloeistof niet verder kon en vervolgens kon worden weggepompt."
g. de verklaring van de getuige [verbalisant 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik herinner me het voorval op 21 augustus 2003 op het perceel [a-straat 1] te [plaats]. Op enig moment is er een melding van stankoverlast binnengekomen. Ik ben toen opgroepen om naar de locatie [a-straat 1] te [plaats] te gaan. Toen ik daar arriveerde was de brandweer reeds aanwezig. Op dat moment waren er geen medewerkers van [A] B.V. of van verdachte. De eigenaar van het perceel is toen geïnformeerd over de lekkage. Toen ik arriveerde was de poort van het terrein open.
Er werd geconstateerd dat twee silo's aan de achterzijde van het terrein lekten. Toen wij bij de twee lekkende silo's aankwamen zagen wij dat er vloeistof in het riool liep.
Tevens heb ik gezien dat er twee slangen aan de lekkende opslagsilo [001] waren gekoppeld en dat er slangen gekoppeld waren aan op een vrachtwagen van verdachte aangesloten pomp.
Bij mijn aankomst op het terrein heb ik het putdeksel bij de hoofdafsluiter van het riool geopend. Ik zag toen dat een gekleurde en stinkende bruine vloeistof door het riool stroomde en dat deze het bedrijfsriool verliet richting het gemeentelijk riool waarmee voor mij de vermoedelijke oorzaak bekend was. Ik zag dat de hoofdafsluiter van het terrein open stond. Ik heb na mijn constatering de hoofdafsluiter dichtgedraaid. Hierdoor was het bedrijfsriool afgesloten van het gemeentelijk riool.
Ik heb zelf gezien dat de opslagsilo's lekten. Ook heb ik gezien dat er vanaf de pomp aan de vrachtwagen van verdachte een blauwe slang liep richting een andere silo. Ik zag dat op de blauwe slang druk stond. Ik zag dat de blauwe slang op een put lag en dat de blauwe slang bol stond. Ik zag tevens dat de blauwe slang lek was. Ik heb op enig moment de blauwe slang vastgepakt om in de put van het riool te kijken. Toen ik de blauwe slang vastpakte zag ik twee gaatjes in de slang. Ik zag dat uit die twee gaatjes bruine vloeistof in de rioolput spoot. Precies op het punt waar de blauwe slang op de put lag lekten de twee gaatjes bruine vloeistof. De vloeistof spoot uit de blauwe slang.
Ik ben degene geweest die de hoofdafsluiter van het riool heeft dichtgedraaid. Hierdoor was het bedrijfsriool afgesloten van het gemeentelijk riool. De lekkende vloeistof kon het openbaar riool niet meer inlopen.
Ik heb zelf gezien dat de blauwe slang aan een pomp was gekoppeld. Er stond druk op de blauwe slang. Ik heb de blauwe slang vastgepakt en van het putdeksel van het riool weggeduwd. Ik zag toen twee gaatjes. Er spoot bruine vloeistof uit de twee gaatjes. De straal van de vloeistof was bij het uiteinde van de straal ongeveer 10 centimeter in omtrek."
h. een geschrift, zijnde de bijlage 1, behorende bij de vergunning Wet milieubeheer [A] Helmond van 27 november 1997, bij besluit van 24 november 1998 door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helmond verleend, onder meer inhoudende:
"BIJLAGE 1
Voorschriften behorende tot een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een op- en overslag- en recyclingbedrijf, gelegen [a-straat 1], [plaats], één en ander volgens tekening en bescheiden gedateerd 18 december 1997 en gemerkt [004].
1. ALGEMEEN
1.1. DIVERSEN
1.1.1. De vergunninghouder is verplicht de in de inrichting werkzame personen te instrueren over de voor hen van toepassing zijnde vergunningvoorschriften.
1.1.12. Indien zich een onvoorziene gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld een bedrijfsstoring heeft voorgedaan of zich voordoet, waardoor giftige, gevaarlijke en/of hinderveroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen komen, moeten onmiddellijk maatregelen worden getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen te beperken c.q. aan het gevaar een einde te maken. Van een en ander moet terstond kennis worden gegeven aan het bevoegd gezag en zonodig de gemeentelijke brandweer. Het toezichthoudend personeel moet hierover zijn gevoordoet, waardoor giftige, gevaarlijke en/of hinderveroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen komen, moeten onmiddellijk maatregelen worden getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen te beperken c.q. aan het gevaar een einde te maken. Van een en ander moet terstond kennis worden gegeven aan het bevoegd gezag en zonodig de gemeentelijke brandweer. Het toezichthoudend personeel moet hierover zijn geïnstrueerd.
1.5. VEILIGHEID ALGEMEEN
1.5.3. Mankementen, lekkages e.d. welke schade of hinder voor de omgeving of welke een gevaarlijke situatie tot gevolg hebben of kunnen hebben, moeten zo snel mogelijk ongedaan worden gemaakt."
3.3. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak ten aanzien van de bewezenverklaring voorts - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - nog het volgende overwogen:
"B5
Ten aanzien van het (mede-)plegen van het bewezen verklaarde feit overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn in zijn algemeenheid de navolgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.
- op 18 augustus 2003 hebben personeelsleden van [A] B.V. geconstateerd dat twee op het perceel [a-straat 1] te [plaats] staande opslagsilo's, genaamd [003] en [001] en in eigendom bij [A] B.V. bruine vloeistof zijn gaan lekken, op een manier die wordt omschreven als "zweten" van de silo's;
- [betrokkene 2], de directeur van [A] B.V., heeft hierop diezelfde dag contact opgenomen met [betrokkene 3], vertegenwoordiger van verdachte, om te melden dat (ondermeer) de opslagsilo [001], in verhuur bij verdachte, vloeistof lekte;
- verdachte noch diens medeverdachte [A] B.V. heeft dit als ongewoon voorval bij de gemeente of de brandweer gemeld;
- personeel van verdachte is/zijn op diezelfde dag, 18 augustus 2003, met een bedrijfsvoertuig van verdachte naar het terrein van [A] B.V., en met medeweten van de directeur van [A] B.V., op het perceel [a-straat 1] te [plaats] gegaan om de bruine
vloeistof over te pompen van de lekkende opslagsilo's naar een andere opslagsilo;
- de overpompwerkzaamheden door het personeel van verdachte hebben (overdag) meerdere dagen geduurd;
- op 21 augustus 2003 zijn [getuige 1], als vertegenwoordiger van de gemeente op eigen initiatief en op zoek naar de oorzaak van de stankoverlast, die al vanaf 21 augustus 2003 de omgeving hinderde, in het bijzijn van politieambtenaar [verbalisant 1], de gemeentelijke brandweer en [betrokkene 1], beëdigd monsternemer bij het Waterschap de Aa, het terrein van [A] BV. op het perceel [a-straat 1] te [plaats] opgegaan;
- verbalisant [verbalisant 1] heeft de putdeksel bij de hoofdafsluiter van het riool geopend en zag toen dat een gekleurde en stinkende vloeistof door het riool stroomde en dat deze het bedrijfsriool verliet richting gemeentelijk riool waarmee de vermoedelijke oorzaak bekend was;
- na deze constatering van verbalisant [verbalisant 1] is door hem de hoofdafsluiter van het terrein afgesloten;
- de verbalisanten hebben geconstateerd dat twee opslagsilo's lekten en dat er vloeistof in het riool liep;
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat er twee slangen aan de opslagsilo [001] waren gekoppeld en dat deze slangen liepen naar een bedrijfsvoertuig van verdachte naar een daaraan gekoppelde pomp;
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat er vanaf de pomp een blauwe slang liep richting een andere silo, opslagsilo [002];
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat de blauwe slang, waar druk op stond, op een put lag en dat de blauwe slang bol stond;
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat de blauwe slang lek was, in die zin dat hij de slang heeft vastgepakt en hij heeft gezien dat er twee kleine gaatjes in de blauwe slang zaten die bruine vloeistof lekte/spoot in de rioolput, precies op het punt waar de blauwe slang op de put lag;
- nadien, op 22 augustus 2003 is er begonnen met het schoonspoelen van het bedrijfsriool, waarbij het bedrijfsriool in de nabijheid van de betreffende lekkende opslagsilo's is gecompartimenteerd middels ballonnen.
Meer specifiek is ten aanzien van het aandeel van verdachte het navolgende gebleken.
- in de periode van 18 augustus 2003 tot en met 21 augustus 2003 huurde verdachte twee opslagsilo's van [A] B.V.;
- het terrein waarop de opslagsilo's zich bevinden is - blijkens de huurovereenkomst - voor huurder toegankelijk (tijdens werkdagen van 07.00 uur tot 17.00 uur);
- [betrokkene 2], de directeur van [A] B.V., heeft op 18 augustus 2003 contact opgenomen met de vertegenwoordiger van verdachte, om te melden dat een opslagsilo lekte, waarna verdachte diezelfde dag op het terrein van [A] B.V. en met medeweten van [betrokkene 2], directeur van [A] B.V., is begonnen met overpompen;
- verdachte heeft naar eigen zeggen overpompwerkzaamheden verricht in de uren waarop het haar was toegestaan om het terrein van [A] B.V. te betreden;
- verdachte heeft naast het overpompen gedurende de uren op werkdagen van 07.00 uur tot 17.00 uur geen andere maatregelen getroffen om de ontstane situatie te verhelpen.
B6
Uit de hiervoor onder B5 gerelateerde feiten en omstandigheden, waaronder in het bijzonder de feitelijke werkzaamheden die verdachte heeft verricht nadat zij op de hoogte was gesteld van het feit dat de bij verdachte in huur zijnde opslagsilo's lekten, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof afdoende dat verdachte zich op 21 augustus 2003 tezamen en in vereniging met [A] B.V. opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan de aan [A] B.V. verleende milieuvergunning, waarbij het hof voorop stelt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet ziet op het ontstaan van de lekkage, doch op - kort samengevat - het niet treffen van adequate maatregelen nadat de lekkage is ontstaan.
B7
In dit verband overweegt het hof voorts dat het exploiteren van een onderneming met een omvang als die van verdachte in de regel gepaard gaat met het opslaan en vervoeren van (soms zeer) grote hoeveelheden meststoffen. Onder die omstandigheden had verdachte als professionele speler in de meststoffenbranche een verantwoordelijkheid voor de meststoffen, waarover overigens geen discussie bestaat dat deze aan verdachte toebehoorden, teneinde deze meststoffen op een voor het milieu veilige wijze op te slaan en in de inrichting opgeslagen te houden. In die hoedanigheid had verdachte zich ook moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen [A] B.V. overeenkomstig de vergunning, met de bijbehorende voorschriften, was vergund, inclusief de meldingsplicht van een ongewoon voorval aan de bevoegde autoriteiten."
3.4. In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het Hof voorts - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - nog het volgende overwogen:
"b. Een onvoorziene gebeurtenis en het treffen van maatregelen
Het hof is van oordeel dat er, gelet op de aard, ernst en de omvang van de lekkages, sprake was een "onvoorziene gebeurtenis" in de zin van voorschrift 1.1.12 verbonden aan de vergunning van 24 november 1998. Naar het oordeel van het hof heeft noch verdachte, noch haar medeverdachte toen onmiddellijk (adequate) maatregelen getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen ervan, waaronder stankoverlast, te beperken. Zo heeft noch verdachte, noch haar medeverdachte onmiddellijk de hoofdafsluiter dicht doen draaien en heeft zij, noch haar medeverdachte, onmiddellijk het bedrijfsriool in de nabijheid van de lekkende opslagsilo's gecompartimenteerd middels ballonnen.
c. Een onvoorziene gebeurtenis en het terstond kennisgeven ervan aan het bevoegd gezag en de gemeentelijke brandweer
Uit de feiten en omstandigheden waaruit onder meer blijkt dat het bevoegd gezag (eerst) naar aanleiding van een melding van stankoverlast op zoek is gegaan naar de oorzaak van de stankoverlast en toen op 21 augustus 2003 uitkwam bij de locatie [a-straat 1] te [plaats], waar de onvoorziene gebeurtenis, zoals bedoeld onder b, enige dagen hiervoor d.d. 18 augustus 2003 had plaatsgevonden, leidt het hof af dat verdachte, noch haar medeverdachte terstond kennis heeft gegeven aan het bevoegde gezag van deze onvoorziene gebeurtenis. Uit het feit dat toen pas ook de brandweer ter plaatse kwam leidt het hof af dat ook de brandweer hiervan niet terstond in kennis is gesteld.
d. Zo snel mogelijk ongedaan maken van mankementen en lekkages
Het hof stelt vast dat er door verdachte niet zo snel als mogelijk de Gevakal van de lekkende silo's is overgepompt naar een niet lekkende opslagsilo. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat er op 21 augustus 2003 in de avond niemand op het terrein [a-straat 1] aanwezig was en dat de pomp was uitgeschakeld. De getuige [getuige 1] die eerder, aan het einde van de middag, op het terrein aanwezig was, heeft geconstateerd dat de poort open was, maar dat hij niemand heeft gezien. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat verdachte en/of haar medeverdachte zo snel mogelijk de mankementen en lekkages, welke schade of hinder voor de omgeving tot gevolg hadden, ongedaan heeft gemaakt."
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring wat betreft het bewezenverklaarde opzettelijk medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander ([A] B.V.) opzettelijk in strijd met een viertal voorschriften van een aan zijn medepleger verleende vergunning heeft gedragen. Daaruit volgt dat in dit geval ook het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm op het overtreden van die vergunningsvoorschriften gericht moet zijn geweest. Dat opzet kan echter niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, terwijl de door het Hof in de nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheid dat de verdachte "zich had moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen [A] B.V. overeenkomstig de vergunning, met bijbehorende voorschriften, was vergund" het oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, evenmin kan dragen.
4.3. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 april 2008.
Conclusie 15‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bewijs opzettelijk medeplegen. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander (A B.V.) opzettelijk in strijd met een viertal voorschriften van een aan zijn medepleger verleende vergunning heeft gedragen. Daaruit volgt dat i.c. ook het opzet van verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm op het overtreden van die vergunningsvoorschriften gericht moet zijn geweest. Dat opzet kan echter niet zonder meer uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, terwijl de door het Hof in de nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheid dat verdachte “zich had moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen A B.V. overeenkomstig de vergunning, met bijbehorende voorschriften, was vergund” het oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, evenmin kan dragen.
Nr. 03433/06
Zitting: 19 februari 2008
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een geldboete van € 2000,--.
2. Namens verdachte hebben mrs. F.G.L. van Ardenne en M.L. Groeneveld, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. De aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv is op 4 april 2007 in persoon betekend aan de bestuurder van [verdachte] In de brief aan de raadsman, mr. Van Ardenne, van 10 april 2007 staat vermeld dat de aanzegging ex. art. 435 lid 1 Sv op 10 april 2007(1) is betekend (en dat binnen zestig dagen na die datum een schriftuur moet zijn ingediend). De vermelding van de datum van 10 april 2007 in de brief aan de raadsman is dus kennelijk een vergissing. Nu de raadsman als gevolg van namens de griffier van de Hoge Raad verstrekte onjuiste informatie van een onjuiste datum van betekening van de aanzegging is uitgegaan, dient de schriftuur als tijdig ingediend te worden aangemerkt.(2)
4. Het middel houdt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
5. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 21 augustus 2003 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl aan [A] B.V. door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helmond bij besluit van 24 november 1998 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op het perceel [a-straat 1], kadastraal bekend [plaats], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich, opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers
- werden, terwijl zich een onvoorziene gebeurtenis had voorgedaan waardoor hinderveroorzakende stoffen buiten de inrichting waren gekomen, niet onmiddellijk maatregelen getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen te beperken en werd hiervan niet terstond kennis gegeven aan het bevoegd gezag en de gemeentelijke brandweer en
- werden mankementen en lekkages welke schade of hinder voor de omgeving tot gevolg hadden, niet zo snel mogelijk ongedaan gemaakt en
- geschiedde het pompen van producten in of uit een tank niet zoveel mogelijk zonder lekken of morsen en werd gemorst product niet direct verwijderd en opgeslagen in een afgesloten vat of container, immers werd product overgepompt middels een slang welke lekte waardoor product in een put terecht kwam en
- werden in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater (schoonwaterriool) andere afvalwaterstromen gebracht dan vergund, immers werd in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater meststof gebracht."
6. Met betrekking tot het bewijs van het medeplegen overwoog het Hof in antwoord op van de zijde van de verdachte gevoerde verweren:
"B5
Ten aanzien van het (mede-)plegen van het bewezen verklaard feit overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn in zijn algemeenheid de navolgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.
- op 18 augustus 2003 hebben personeelsleden van [A] B.V. geconstateerd dat twee op het perceel [a-straat 1] te [plaats] staande opslagsilo's, genaamd [003] en [001] en in eigendom bij [A] B.V. bruine vloeistof zijn gaan lekken, op een manier die wordt omschreven als "zweten" van de silo's;
- [betrokkene 2], de directeur van [A] B.V., heeft hierop diezelfde dag contact opgenomen met [betrokkene 3], vertegenwoordiger van verdachte, om te melden dat (ondermeer) de opslagsilo [001], in verhuur bij verdachte, vloeistof lekte;
- verdachte noch diens medeverdachte [A] B.V. heeft dit als ongewoon voorval bij de gemeente of de brandweer gemeld;
personeel van verdachte is/zijn op diezelfde dag, 18 augustus 2003, met een bedrijfsvoertuig van verdachte naar het terrein van [A] B.V., en met medeweten van de directeur van [A] B.V., op het perceel [a-straat 1] te [plaats] gegaan om de bruine vloeistof over te pompen van de lekkende opslagsilo's naar een andere opslagsilo;
- de overpompwerkzaamheden door het personeel van verdachte hebben (overdag) meerdere dagen geduurd;
- op 21 augustus 2003 zijn [getuige 1], als vertegenwoordiger van de gemeente op eigen initiatief en op zoek naar de oorzaak van de stankoverlast, die al vanaf 21 augustus 2003 de omgeving hinderde, in het bijzijn van politieambtenaar [verbalisant 1], de gemeentelijke brandweer en [betrokkene 1], beëdigd monsternemer bij het Waterschap de Aa, het terrein van [A] BV. op het perceel [a-straat 1] te [plaats] opgegaan;
- verbalisant [verbalisant 1] heeft de putdeksel bij de hoofdafsluiter van het riool geopend en zag toen dat een gekleurde en stinkende vloeistof door het riool stroomde en dat deze het bedrijfsriool verliet richting gemeentelijk riool waarmee de vermoedelijke oorzaak bekend was;
- na deze constatering van verbalisant [verbalisant 1] is door hem de hoofdafsluiter van het terrein afgesloten;
- de verbalisanten hebben geconstateerd dat twee opslagsilo's lekten en dat er vloeistof in het riool liep;
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat er twee slangen aan de opslagsilo [001] waren gekoppeld en dat deze slangen liepen naar een bedrijfsvoertuig van verdachte naar een daaraan gekoppelde pomp;
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat er vanaf de pomp een blauwe slang liep richting een andere silo, opslagsilo [003];
- de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat de blauwe slang, waar druk op stond, op een put lag en dat de blauwe slang bol stond;
de verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat de blauwe slang lek was, in die zin dat hij de slang heeft vastgepakt en hij heeft gezien dat er twee kleine gaatjes in de blauwe slang zaten die bruine vloeistof lekte/spoot in de rioolput, precies op het punt waar de blauwe slang op de put lag;
- nadien, op 22 augustus 2003 is er begonnen met het schoonspoelen van het bedrijfsriool, waarbij het bedrijfsriool in de nabijheid van de betreffende lekkende opslagsilo's is gecompartimenteerd middels ballonnen.
Meer specifiek is ten aanzien van het aandeel van verdachte het navolgende gebleken.
* in de periode van 18 augustus 2003 tot en met 21 augustus 2003 huurde verdachte twee opslagsilo's van [A] B.V.;
- het terrein waarop de opslagsilo's zich bevinden is - blijkens de huurovereenkomst - voor huurder toegankelijk (tijdens werkdagen van 07.00 uur tot 17.00 uur);
- [betrokkene 2], de directeur van [A] B.V., heeft op 18 augustus 2003 contact heeft opgenomen met de vertegenwoordiger van verdachte, om te melden dat een opslagsilo lekte, waarna verdachte diezelfde dag op het terrein van [A] B.V. en met medeweten van [betrokkene 2], directeur van [A] B.V., is begonnen met overpompen;
- verdachte heeft naar eigen zeggen overpompwerkzaamheden verricht in de uren waarop het haar was toegestaan om het terrein van [A] B.V. te betreden;
- verdachte heeft naast het overpompen gedurende de uren op werkdagen van 07.00 uur tot 17.00 uur geen andere maatregelen getroffen om de ontstane situatie te verhelpen.
B6
Uit de hiervoor onder B5 gerelateerde feiten en omstandigheden, waaronder in het bijzonder de feitelijke werkzaamheden die verdachte heeft verricht nadat zij op de hoogte was gestald van het feit dat de bij verdachte in huur zijnde opslagsilo's lekten, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof afdoende dat verdachte zich op 21 augustus 2003 tezamen en in vereniging met [A] B.V. opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan de aan [A] B.V. verleende milieuvergunning, waarbij het hof voorop stelt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet ziet op het ontstaan van de lekkage, doch op - kort samengevat - het niet treffen van adequate maatregelen nadat de lekkage is ontstaan.
B7
In dit verband overweegt het hof voorts dat het exploiteren van een onderneming met een omvang als die van verdachte in de regel gepaard gaat met het opslaan en vervoeren van (soms zeer) grote hoeveelheden meststoffen. Onder die omstandigheden had verdachte als professionele speler in de meststoffenbranche een verantwoordelijkheid voor de meststoffen, waarover overigens geen discussie bestaat dat deze aan verdachte toebehoorde, teneinde deze meststoffen op een voor het milieu veilige wijze op te slaan en in de inrichting opgeslagen te houden. In die hoedanigheid had verdachte zich ook moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen [A] B.V. overeenkomstig de vergunning, met de bijbehorende voorschriften, was vergund, inclusief de meldingsplicht van een ongewoon voorval aan de bevoegde autoriteiten."
In de aanvulling op verkorte arrest overwoog het Hof voorts:
Nadere overwegingen omtrent het bewijs
a. (...)
b. Een onvoorziene gebeurtenis en het treffen van maatregelen
Het hof is van oordeel dat er, gelet op de aard, ernst en de omvang van de lekkages, sprake was een een "onvoorziene gebeurtenis" in de zin van voorschrift 1.1.12 verbonden aan de vergunning van 24 november 1998. Naar het oordeel van het hof heeft noch verdachte, noch haar medeverdachte toen onmiddellijk (adequate) maatregelen getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen ervan, waaronder stankoverlast, te beperken. Zo heeft noch verdachte, noch haar medeverdachte onmiddellijk de hoofdafsluiter dicht doen draaien en heeft zij, noch haar medeverdachte, onmiddellijk het bedrijfsriool in de nabijheid van de lekkende opslagsilo's gecompartimenteerd middels ballonnen.
c. Een onvoorziene gebeurtenis en het terstond kennisgeven ervan aan het bevoegd gezag en de gemeentelijke brandweer
Uit de feiten en omstandigheden waaruit onder meer blijkt dat het bevoegd gezag (eerst) naar aanleiding van een melding van stankoverlast op zoek is gegaan naar de oorzaak van de stankoverlast en toen op 21 augustus 2003 uitkwam bij de locatie [a-straat 1] te [plaats], waar de onvoorziene gebeurtenis, zoals bedoeld onder b, enige dagen hiervoor d.d. 18 augustus 2003 had plaatsgevonden, leidt het hof af dat verdachte, noch haar medeverdachte terstond kennis heeft gegeven aan het bevoegde gezag van deze onvoorziene gebeurtenis. Uit het feit dat toen pas ook de brandweer ter plaatse kwam leidt het hof af dat ook de brandweer hiervan niet terstond in kennis is gesteld.
d. Zo snel mogelijk ongedaan maken van mankementen en lekkages
Het hof stelt vast dat er door verdachte niet zo snel als mogelijk de Gevakal van de lekkende silo's overgepompt naar een niet lekkende opslagsilo. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat er op 21 augustus 2003 in de avond niemand op het terrein [a-straat 1] aanwezig was en dat de pomp was uitgeschakeld. De getuige [getuige 1] die eerder, aan het einde van de middag, op het terrein aanwezig was, heeft geconstateerd dat de poort open was, maar dat hij niemand heeft gezien. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat verdachte en/of haar medeverdachte zo snel mogelijk de mankementen en lekkages, welke schade of hinder voor de omgeving tot gevolg hadden, ongedaan heeft gemaakt."
7. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat ten laste van de verdachte bewezen is verklaard het medeplegen van het opzettelijk gedragen in strijd met de voorschriften van een aan verdachtes medeverdachte [A] B.V. verstrekte vergunning, doch uit de bewijsmiddelen verdachtes opzet op handelen in strijd met die voorschriften niet kan worden afgeleid, in het bijzonder niet omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van die voorschriften.
8. Voor deelneming aan doleuze delicten zoals het onderhavige (art. 18.18 Wmb jo. 2 lid 1 WED) wordt in zijn algemeenheid geëist dat het opzet van de deelnemer is gericht op die bestanddelen waarop volgens de wet het opzet van de pleger moet zijn gericht.(3) Voor medeplegen is dat niet anders.(4) In de onderhavige bewezenverklaring komt dat ook tot uitdrukking. Daarin wordt immers van de verdachte gezegd dat zij zich "opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning".(5) Daarin verschilt de bewezenverklaring van die in HR 2 februari 1999, NJ 1999, 554, waarin juist uit de omstandigheid dat het opzet van de medepleger niet was gericht op de bewezenverklaarde gedraging voortvloeide dat er geen sprake was van een misdrijf en het opzet van de verdachte op de bewezenverklaarde gedraging niet uit de gebezigde bewijsmiddelen behoefde te kunnen worden afgeleid.
9. Het Hof overweegt dat in het bijzonder uit de feitelijke werkzaamheden die de verdachte heeft verricht nadat zij op de hoogte was gesteld van de lekkage, volgt dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met [A] B.V. opzettelijk heeft gedragen in strijd met bedoelde voorschriften. Uit die feitelijke werkzaamheden - kort gezegd bestaande in het (doen) overpompen van mest van een lekkende silo naar een andere silo - kan echter verdachtes bekendheid met die voorschriften niet worden afgeleid. Waaruit het Hof die bekendheid heeft afgeleid laat het Hof in het midden. Is het dan zo dat uit die werkzaamheden kan worden afgeleid dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij handelde in strijd met de voorschriften van de aan haar medeverdachte verleende vergunning ? Het Hof lijkt die redenering niet te hebben gevolgd. Volgens het Hof bestaat het jegens de verdachte te maken strafrechtelijk verwijt hierin dat de verdachte geen adequate maatregelen heeft getroffen toen zij op de hoogte was gesteld van de lekkage. Daarbij heeft het Hof er kennelijk het oog op dat de autoriteiten niet van de situatie op de hoogte zijn gesteld, het overpompen gepaard ging met lekkage van meststoffen en niet werd voorkomen dat deze in het openbare riool stroomden. Het Hof ziet het aan de verdachte te maken strafrechtelijk verwijt niet hierin dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de door haar genomen maatregelen niet voldeden aan de voorschriften die waren verbonden aan de aan haar medeverdachte [A] krachtens de Wet milieubeheer verstrekte vergunning. Dat verwijt ligt ook niet in het door het Hof geformuleerde strafrechtelijk verwijt besloten omdat in de formulering van het Hof de aan de vergunning verbonden voorschriften in het geheel niet aan bod komen. Op dit punt lijkt het Hof eerder aan een verwijt in de culpose sfeer te denken: het Hof overweegt dat de verdacht zich had moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen [A] B.V. overeenkomstig de vergunningen en de daarbij behorende voorschriften was vergund.
10. Het middel klaagt dus terecht dat het voor medeplegen vereiste opzet op de bewezenverklaarde gedraging, het zich gedragen in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Dit betekent dat uit de gebezigde bewijsmiddelen ook niet kan worden afgeleid bewuste samenwerking op het zich opzettelijk gedragen in strijd met die voorschriften en dus ook niet medeplegen daarvan.(6)
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Dit is de datum van dagtekening van de brief.
2 Anders HR 26 maart 2002, NJ 2002, 367, maar daarin was - anders dan hier - een herstelbrief verstuurd.
3 J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer Deventer 2006, derde druk, p. 412, 413.
4 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 47, aant. 24 (suppl. 140, oktober 2007), G. Knigge, Het opzet van de deelnemer, in Glijdende schalen. Liber amicorum J. de Hullu, onder redactie van M.S. Groenhuijsen en J.B.H.M. Simmelink, Wolf Legal Publishers 2003, p. 291-321, in het bijzonder p. 313-315, HR 6 december 2005, LJN AU2246.
5 De vraag van het boos opzet - zie onlangs nog HR 24 april 2007, LJN AZ8783, NJ 2007, 544, m. nt. YB - is hier niet aan de orde. Het gaat hier immers niet om handelen in strijd met wettelijke voorschriften, maar aan de vergunning verbonden voorschriften.
6 Vgl. HR 6 december 2005, LJN AU2246.