HR, 08-04-2008, nr. 03420/06
ECLI:NL:HR:2008:BC6000
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-04-2008
- Zaaknummer
03420/06
- LJN
BC6000
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC6000, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC6000
ECLI:NL:HR:2008:BC6000, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑04‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC6000
- Vindplaatsen
Conclusie 08‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht. Namens de Voorzitter van het Hof is aan de raadsman toegezegd dat het aanhoudingsverzoek door het Hof zou worden gehonoreerd en dat de zaak voor onbepaalde tijd zou worden aangehouden. Dit bregnt mee dat verdachte ervan mocht uitgaan dat de zaak niet inhoudelijk zou worden behandeld die dag. Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van haar recht om bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Gelet op art. 6.1 EVRM dient verdachte de mogelijkheid te hebben om haar zaak alsnog in h.b. in haar tegenwoordigheid te doen behandelen.
Nr. 03420/06
Mr Machielse
Zitting 12 februari 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage, enkelvoudige kamer, heeft bij arrest van 11 juli 2006 verdachte voor "Als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" bij verstek veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 480,-, subsidiair negen dagen hechtenis. Voorts is haar de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen ontzegd voor de duur van vier maanden.
2. Mr. L.P.H. de Milliano, advocaat te Katwijk, heeft tijdig cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Om aan de bespreking van het middel toe te kunnen komen, dient eerst de vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep bevestigend te worden beantwoord. In dit kader merk ik het volgende op.
3.2. Blijkens de akte van uitreiking heeft verdachte de dagvaarding in hoger beroep op 5 mei 2006 in persoon betekend gekregen. Dat brengt met zich dat het op de dag van de zitting uitgesproken arrest veertien dagen na 11 juli 2006 onherroepelijk is geworden. Tegen het arrest is echter eerst op 26 oktober 2006 beroep in cassatie ingesteld.
Nu de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel van openbare orde zijn, betekent overschrijding van die termijn in de regel dat verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.(1)
3.3. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juli 2006 staat, voor zover hier van belang, het volgende aangetekend:
"De verdachte, gedagvaard als:
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte en beveelt dat de behandeling buiten haar aanwezigheid wordt voortgezet.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van:
-een faxbericht van de raadsman mr. L.P.H. de Miliano (AM: Milliano) aan de advocaat-generaal;
ingekomen d.d. 30 mei 2006 met het verzoek tot intrekking van de onderhavige dagvaarding;
-een brief van de raadsman mr. L.P.H. de Miliano (AM: Milliano);
ingekomen d.d. 6 juli 2006 met het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak en tevens gelijktijdige behandeling met parketnummer 09-712162-05;
-een schriftelijk stuk betreffende correspondentie tussen ressortsparket en de voorzitter met daarop kennelijk de aantekeningen van de voorzitter:
a: d.d. 2/6 aanhouding onbep. tijd toegezegd;
b: bellen en vragen of er geen kantoorgenoot is die de zaak (enkelvoudige kantonzaak) zou kunnen overnemen;
c: als dat echt niet kan mag je aanhouding toezeggen: de dagvaarding wordt niet ingetrokken, maar de zaak wordt op de zitting aangehouden;
(...)
De advocaat-generaal voert hierna het woord en leest zijn schriftelijke vordering voor.
(...)
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het hof terstond uitspraak."
3.4. De in het proces-verbaal van de terechtzitting bedoelde stukken bevinden zich in het dossier.
Gelet op de mededelingen namens de voorzitter gedaan, is de verdediging op het verkeerde been gezet. Zij heeft erop mogen vertrouwen dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep zou worden aangehouden en dat een oproeping voor een nadere zitting aan haar zou worden toegezonden.(2) Het te laat aanwenden van het rechtsmiddel in deze zaak is daarmee verontschuldigbaar.(3)
4.1. Ik kom toe aan bespreking van het middel, dat natuurlijk verband houdt met de hierboven weergegeven gang van zaken.
4.2. Het middel houdt als eerste klacht in dat er tegen verdachte geen verstek had mogen worden verleend.
De stelling dat geen verstek mag worden verleend in het geval dat op voorhand om aanhouding is gevraagd en deze is toegezegd vindt geen steun in het recht. Immers, na de verstekverlening kan het onderzoek nog steeds worden geschorst om verdachte de gelegenheid te bieden ter terechtzitting aanwezig te zijn. In vergelijkbare gevallen casseert Uw Raad niet omdat ten onrechte verstek was verleend, maar omdat bij het daarna inhoudelijk behandelen en afdoen van de zaak, gelet op de toezeggingen, sprake is van een motiveringsgebrek.(4) Voor zover het middel klaagt over het ten onrechte verlenen van verstek, moet het falen: de dagvaarding is niet nietig en er was kennelijk geen behoefte aan een bevel tot medebrenging van de verdachte.
4.3. Het middel beroept zich ook op schending van het aanwezigheidsrecht. Het hof had ervan uit dienen te gaan dat verdachte, althans haar raadsman, ter terechtzitting aanwezig had willen zijn gelet op het feit dat de raadsman om uitstel van de behandeling had gevraagd.(5)
4.4. Nadat verdachte op 5 mei 2006 de dagvaarding om ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen in persoon betekend heeft gekregen, heeft haar raadsman bij schrijven van 30 mei 2006 in verband met zijn vakantie verzocht een nieuwe datum te bepalen voor de behandeling van de zaak. Blijkens de aantekeningen op een formulier dat aan de voorzitter van de strafkamer is voorgelegd, mocht de medewerkster van de strafgriffie, als er geen kantoorgenoot van de raadsman kon optreden, namens de voorzitter de toezegging doen dat de zaak zal worden aangehouden. Op 2 juli 2006, toen de medewerkster kennelijk van de raadsman heeft begrepen dat er geen kantoorgenoot kon optreden op 11 juli 2006, is deze toezegging aan de raadsman gedaan. Ter terechtzitting van 11 juli 2006 is de zaak bij verstek behandeld en afgedaan. Klaarblijkelijk is op 11 juli 2006 de gedane toezegging (alsmede dat zich een raadsman had gesteld) geheel over het hoofd gezien.
4.5. Op grond van de onder 4.4 vermelde omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van haar recht om bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Bij deze stand van zaken is het oordeel van het hof, dat zonder de aanwezigheid van verdachte (en de raadsman) de zaak inhoudelijk kon worden behandelen en afgedaan zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Gelet op art. 6, eerste lid, EVRM dient de verdachte de mogelijkheid te hebben om haar zaak alsnog in hoger beroep in haar tegenwoordigheid te doen behandelen.(6)
5. Het middel is terecht voorgesteld. Een andere grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Bijv. HR 20 december 1994, NJ 1995, 253; HR 21 juni 2005, LJN AT4371; HR 10 oktober 2006, LJN AX8680 en HR 23 januari 2007, LJN AZ3592.
2 Vgl. nog HR 4 mei 2004, LJN AO5706.
3 Dit ligt anders als de raadsman op zijn verzoek om aanhouding geen toezegging heeft gekregen. Immers, verzoeken om aanhouding worden ter terechtzitting gedaan en daarop wordt ter terechtzitting beslist, omdat een dergelijke beslissing niet buiten de terechtzitting kán worden genomen. Een raadsman doet er in dat geval goed aan zich toch naar de zitting te begeven, of tijdig, in geval met een eventueel lopende termijn, inlichtingen in te winnen wat er ter zitting is besloten. Wel kan, zoals in de onderhavige casus, bij wijze van service, op voorhand worden toegezegd dat ter terechtzitting het aanhoudingsverzoek aan de orde zal komen en zal worden gehonoreerd.
4 De door de steller van het middel aangehaalde HR 16 februari 1982, NJ 1982, 381 m.nt. Van Veen (toezegging PG bij het hof). Zie voorts HR 12 april 1988, NJ 1989, 414 (toezegging PG bij het hof is niet gebleken); het eerder aangehaalde HR 27 januari 2007, LJN AZ3592 (mededeling griffie dat aanhouding zou worden gehonoreerd).
5 Dat de zaak is afgedaan zonder dat van enig onderzoek naar de afwezige raadsman is gebleken, - hij heeft zich immers gesteld en op 1 juni 2006 stukken toegezonden gekregen - zou ook een voor de hand liggende klacht in cassatie zijn, maar zelfs welwillend lezend kan ik een dergelijke klacht niet in het middel terugvinden.
6 HR 30 mei 2006, LJN AV6094.
Uitspraak 08‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht. Namens de Voorzitter van het Hof is aan de raadsman toegezegd dat het aanhoudingsverzoek door het Hof zou worden gehonoreerd en dat de zaak voor onbepaalde tijd zou worden aangehouden. Dit bregnt mee dat verdachte ervan mocht uitgaan dat de zaak niet inhoudelijk zou worden behandeld die dag. Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van haar recht om bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Gelet op art. 6.1 EVRM dient verdachte de mogelijkheid te hebben om haar zaak alsnog in h.b. in haar tegenwoordigheid te doen behandelen.
8 april 2008
Strafkamer
nr. 03420/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 11 juli 2006, nummer 22/001088-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, locatie Alphen aan den Rijn, van 6 januari 2006 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van € 480,-, subsidiair 9 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.P.H. de Milliano, advocaat te Katwijk, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel beoogt kennelijk te klagen dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ten onrechte buiten de aanwezigheid van de verdachte heeft plaatsgehad.
3.2. Tot de stukken van het geding behoren onder meer:
(i) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2006, inhoudende dat die dagvaarding op 5 mei 2006 aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
(ii) Het bestreden arrest van 11 juli 2006, inhoudende dat de verdachte bij verstek is veroordeeld.
(iii) Een fax van de raadsman van de verdachte aan de Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket te 's-Gravenhage van 30 mei 2006 inhoudende onder meer het volgende:
"Cliënte, [verdachte] heeft een dagvaarding in hoger beroep ontvangen voor 11 juli aanstaande en zij verzocht mij haar ter zitting bij te staan.
Aangezien ik dan met vakantie ben (8 t/m 22 juli) verzoek ik u deze dagvaarding in te trekken en een nieuwe datum voor de behandeling te bepalen."
(iv) Een schriftelijk stuk, bevattende handgeschreven correspondentie tussen de Voorzitter van het Hof en een medewerker van de strafgriffie van het Ressortsparket te 's-Gravenhage, inhoudende - voor zover hier van belang - het volgende:
"1) zou je kunnen bellen en vragen of er geen kantoorgenoot is die de zaak (enkelvoudige kantonzaak) zou kunnen overnemen?
2) als dat echt niet kan mag je aanhouding toezeggen: de dagvaarding wordt niet ingetrokken, maar de zaak wordt op de zitting aangehouden.
2/6 aanh. onbep. tijd toegezegd. Laten weten aan kamer."
(v) Een schrijven van de raadsman van de verdachte aan de Sector Strafzaken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juli 2006 inhoudende onder meer het volgende:
"Dank dat u ermee instemt dat wegens mijn vakantie de zitting op 11 juli a.s. niet doorgaat. Ik wacht de nieuwe zittingsdatum af.
Inmiddels heb ik van cliënte begrepen dat ook hoger beroep is ingesteld in de zaak met parketnummer 09-712162-05.
Aangezien het een gelijksoortig feit betreft, stel ik voor dat beide zaken tegelijkertijd zullen worden behandeld."
3.3. Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.2. uit de stukken is weergegeven, moet worden aangenomen dat namens de Voorzitter van het Hof aan de raadsman van de verdachte is toegezegd dat het aanhoudingsverzoek door het Hof zou worden gehonoreerd en dat de zaak voor onbepaalde tijd zou worden aangehouden. Dit brengt mee dat de verdachte ervan mocht uitgaan dat de zaak op 11 juli 2006 niet inhoudelijk zou worden behandeld.
3.4. Uit hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen volgt dat niet kan worden aangenomen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van haar recht om bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Gelet op art. 6, eerste lid, EVRM dient de verdachte de mogelijkheid te hebben om de zaak alsnog in hoger beroep in haar tegenwoordigheid te doen behandelen. Dat brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het Hof opdat zij op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 april 2008.