HR, 18-03-2008, nr. 00974/07
ECLI:NL:PHR:2008:BC6858, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-03-2008
- Zaaknummer
00974/07
- LJN
BC6858
- Vakgebied(en)
Fiscaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC6858, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑03‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC6858
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3533, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2008:BC6858, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑03‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC6858
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3533
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2007
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑03‑2008
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. KB-Lux zaak. Art. 359.2 Sv en de begrijpelijkheid van de motivering van het Hof als reactie daarop. In aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat door een bank rente pleegt te worden uitgekeerd over een (aanzienlijk) tegoed op een bankrekening, is ’s Hofs oordeel dat erop neerkomt dat niet kan worden uitgegaan van rente-inkomsten in 1994 niet zonder meer begrijpelijk. Evenmin is zonder meer begrijpelijk ’s Hofs oordeel dat na 31-01-1994 op de desbetreffende rekeningen geen geldbedragen (rentedragend) aanwezig waren nu het Hof niets concreets heeft vastgesteld omtrent de vraag of die geldbedragen na die datum verdachte nog ter beschikking stonden. Het voorgaande brengt mee dat het Hof niet in het midden had mogen laten of verdachte rekeninghouder is geweest, hetgeen door de AG bij het Hof gemotiveerd was aangevoerd.
18 maart 2008
Strafkamer
nr. 00974/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2006, nummer 20/009304-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 4 mei 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. R. de Bree, advocaat te 's-Gravenhage, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof de vrijspraak van het onder 1 en 2 aan de verdachte tenlastegelegde niet begrijpelijk heeft gemotiveerd.
3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1.
hij op of omstreeks 1 juni 1995 en/of 12 juni 1996 en/of 7 augustus 1997 en/of 7 mei 1998, althans op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in de periode van 1 juni 1995 tot en met 7 mei 1998 in de gemeente Venlo, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Venlo ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [0001]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl (respectievelijk)
- daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of
- dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij op of omstreeks 20 mei 1999 en/of 18 mei 2000, althans in de periode van 20 mei 1999 tot en met 18 mei 2000 in de gemeente Venlo, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1999 en/of 2000 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Venlo ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1999 en/of 2000 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank
Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [0001]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven."
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor en voert het woord.
Het betreft hier een door het openbaar ministerie ingesteld appel. De eerste rechter heeft verdachte vrijgesproken omdat niet voldaan zou zijn aan de minimumbewijsregel. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat dit niet juist is en dat er wel degelijk voldoende bewijs voorhanden is. Over de uitspraak van de rechtbank Utrecht d.d. 8 september 2004 (LJN AR2628) kan verschillend worden gedacht. In de onderhavige zaak is echter sprake van een specifieke omstandigheid. Er ligt een unieke identificatie. In Nederland is slechts één [naam van verdachte] woonachtig. De nationaliteit speelt in deze geen rol, omdat het slechts om ingezetenen van Nederland ging. De door verdachte afgelegde verklaring is niet gebaseerd op de microfiches. Verdachte is eerst ondervraagd en toen heeft hij verklaard dat hij geen rekening bij de kredietbank in Luxemburg had. Pas daarna zijn hem de microfiches getoond. Er is dus sprake van een door verdachte afgelegde leugenachtige verklaring, welke niet is gebaseerd op de microfiches. Het verhoor van verdachte is aangevangen zonder dat hem microfiches zijn getoond. Zijn verklaring kan dus dienen als aanvullend bewijs.
(...)
De advocaat-generaal deelt desgevraagd het volgende mede.
In casu is geen overzicht van de kredietbank Luxembourg voorhanden omtrent het verloop van de rekening met nummer [0001]. Verdachte is wel verzocht om de kredietbank aan te schrijven met het verzoek tot verstrekking van een dergelijk overzicht, maar dat heeft hij geweigerd.
(...)
De advocaat-generaal voert het woord.
De onderhavige zaak maakt deel uit van een reeks vergelijkbare zaken met betrekking tot bankrekeningen bij de Kredietbank Luxembourg. Er zijn reeds veel uitspraken van rechtbanken en hoven in Nederland bekend, maar de Hoge Raad heeft zich nog niet over deze kwestie gebogen. (...)
Het dossier bevat een tweetal afschriften van de microfiches en tonen een privérekening en een depositorekening, beide op naam van verdachte. Alle aangiften inkomstenbelasting en vermogensbelasting zijn door de belastingdienst retour ontvangen. Het benadelingsbedrag is ruim twee miljoen gulden. Dit is één van de hoogste bedragen in de zogenaamde "KB LUX" zaken.
Met een achternaam als Jansen of Bakker is iemand lastig te traceren. De microfiches bevatten namelijk alleen maar namen en geen adressen. De Kredietbank Luxembourg heeft geweigerd om de adressen te verstrekken. Dat het gaat om Nederlandse ingezetenen blijkt uit de brief van 27 oktober 2000 van de Bijzondere Belastinginspectie te Brussel. De naam [van verdachte] komt weinig voor in Nederland en de identificatie is dan ook snel rond. Ik heb de databank Nederlandse familienamen van het Instituut Meertens, opgericht in 1947, geraadpleegd. In 1947 kwam de naam [van verdachte] 193 keer voor in Nederland, voornamelijk in de provincie Drente. De achternaam [naam 1] komt 23 keer voor en betreft de Indische tak van die familie. De naam [achternaam betrokkene 1] komt 183 keer voor. Zowel [naam van verdachte] als [naam 1] en [achternaam betrokkene 1] zijn zeldzame namen van Nederlandse ingezetenen. De combinatie [naam van verdachte]-[achternaam betrokkene 1] is derhalve vrij uniek te noemen. Er is er maar één van in Nederland.
Voor wat betreft de bewijskracht van een kennelijk leugenachtige verklaring wijs ik op de noot bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 18 januari 2005, LJN AR6616. Er is ook Europese jurisprudentie bekend omtrent "circumstances that calls for an explanation". Bij een kennelijk leugenachtige verklaring zal een rechter eerder geneigd zijn om daaruit voor verdachte negatieve conclusies te trekken. In casu ben ik van mening dat niet getwijfeld kan worden aan de leugenachtigheid van de door verdachte afgelegde verklaring (proces-verbaal verhoor, dossiernummer KBL 24297, pagina 10-11, codenummer V1/01). Op de vraag of hij gerechtigd is of gerechtigd is geweest tot een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg te
Luxemburg met rekeningnummer [0001], antwoordt verdachte ontkennend. Pas daarna worden hem twee afdrukken van de microfiches afkomstig van de Kredietbank Luxembourg getoond. De leugenachtigheid van zijn verklaring is derhalve niet gebaseerd op de microfiches maar op de identificatie."
3.4. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren dat verdachte opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1999, alsmede opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000 heeft gedaan.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Nog daargelaten de vraag of genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die onder de tenaamstelling [van verdachte] een rekening met het nummer [0001] heeft gehad bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, houdt het dossier met betrekking tot inkomsten/vermogen niet meer in dan dat blijkens een tweetal afschriften van microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 bij voornoemde tenaamstelling een geldbedrag stond vermeld van 54,03 onder nummer [00-0001-00], alsmede een geldbedrag van 1.260.343,38 onder nummer [01-0001-01]. Uit het dossier blijkt niet of na eerdergenoemde datum op die rekening nog gelden aanwezig waren, of rente is bijgeschreven.
Onder deze omstandigheden is het hof reeds van oordeel dat, bij gebreke van voldoende aanknopingspunten, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte de aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1999 en vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven dan wel terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven."
3.5. Het Hof heeft de vrijspraak nader gemotiveerd, zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven. Die motivering houdt in dat, nu uit microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg met betrekking tot inkomsten/vermogen enkel blijkt dat op 31 januari 1994 op rekeningen met nummer [0001] met de tenaamstelling [van verdachte] een geldbedrag van 54,03 en 1.260.343,38 stond vermeld, maar uit het dossier niet blijkt of na eerdergenoemde datum op die rekeningen nog gelden aanwezig waren of rente is bijgeschreven, reeds daarom niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde, zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven, heeft begaan, zodat in het midden kan blijven of de verdachte de persoon is geweest op wiens naam deze rekeningen waren gesteld.
3.6.1. Het Hof heeft vastgesteld dat volgens de zich in het dossier bevindende afschriften van microfiches van de Kredietbank Luxembourg op de rekeningen met het nummer [0001] en met de tenaamstelling [van verdachte] op 31 januari 1994 saldi van 54,03 en 1.260.343,38 stonden vermeld. De tenlastelegging houdt onder meer in dat de verdachte met betrekking tot die saldi de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1994 onjuist of onvolledig heeft gedaan. In aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat door een bank rente pleegt te worden uitgekeerd over een (aanzienlijk) tegoed op een bankrekening, is 's Hofs oordeel dat erop neerkomt dat niet kan worden uitgegaan van rente-inkomsten in 1994 die in de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1994 hadden moeten worden betrokken niet zonder meer begrijpelijk.
Daarvan uitgaande is evenmin zonder meer begrijpelijk 's Hofs oordeel dat na 31 januari 1994 (op de desbetreffende rekeningen) geen geldbedragen (rentedragend) aanwezig waren die in aangiften inkomstenbelasting of vermogensbelasting over het jaar 1994 en/of de jaren daarna zouden hebben moeten worden betrokken. Of dat het geval is zal mede ervan afhangen of aannemelijk is dat die geldbedragen reeds onmiddellijk na genoemde datum of op enig ander moment nadien niet langer ter beschikking van de verdachte als rekeninghouder stonden, waaromtrent het Hof evenwel niets concreets heeft vastgesteld.
Het voorgaande brengt mee dat het Hof in de gegeven omstandigheden niet in het midden heeft kunnen laten of het de verdachte is geweest die destijds onder de tenaamstelling [van verdachte] een rekening met het nummer [0001] aanhield bij de Kredietbank Luxembourg. Indien immers de verdachte - zoals, naar hiervoor onder 3.3 is weergegeven, de Advocaat-Generaal bij het Hof gemotiveerd had aangevoerd - de rekeninghouder was, kan zonder nadere motivering niet begrijpelijk zijn dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte na 31 januari 1994 geen geldbedragen op de rekeningen aanwezig had of rente-inkomsten had genoten waarvan in aangiften voor de inkomstenbelasting of de vermogensbelasting aan de belastingdienst juist en volledig opgave had moeten worden gedaan.
3.6.2. Uit het vorenstaande volgt dat het Hof zijn oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde niet toereikend heeft gemotiveerd.
3.6.3. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 maart 2008.
Conclusie 18‑03‑2008
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. KB-Lux zaak. Art. 359.2 Sv en de begrijpelijkheid van de motivering van het Hof als reactie daarop. In aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat door een bank rente pleegt te worden uitgekeerd over een (aanzienlijk) tegoed op een bankrekening, is ’s Hofs oordeel dat erop neerkomt dat niet kan worden uitgegaan van rente-inkomsten in 1994 niet zonder meer begrijpelijk. Evenmin is zonder meer begrijpelijk ’s Hofs oordeel dat na 31-01-1994 op de desbetreffende rekeningen geen geldbedragen (rentedragend) aanwezig waren nu het Hof niets concreets heeft vastgesteld omtrent de vraag of die geldbedragen na die datum verdachte nog ter beschikking stonden. Het voorgaande brengt mee dat het Hof niet in het midden had mogen laten of verdachte rekeninghouder is geweest, hetgeen door de AG bij het Hof gemotiveerd was aangevoerd.
Mr Wortel
Griffienr. 00974/07
Zitting: 22 januari 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch waarbij de bovengenoemde persoon, hiema: de verdachte, is vrijgesproken van al hetgeen hem is tenlastegelegd.
2. Het beroep is uiteraard ingesteld door de advocaat-generaal, die bij schriftuur een cassatiemiddel heeft ingediend.
Namens de verdachte heeft mr R. de Bree, advocaat te 's-Gravenhage, het middel van de advocaat-generaal bij schriftuur weersproken.
3. Deze zaak behoort tot de zogenaamde "KB Lux-affaire". De verdachte is één van de vele Nederlandse ingezetenen die door de fiscus zijn geconfronteerd met gegevens betreffende 'zwarte' bankrekeningen bij de Kredietbank Luxembourg (KB Lux). De koppeling tussen die bankrekeningen en de Nederlandse belastingplichtigen heeft de fiscus gelegd aan de hand van microfiches die zij van haar Belgische zusterdienst had gekregen. In België zijn echter vragen gerezen ten aanzien van de wijze waarop die microfiches in het bezit van de politie zijn gekomen. Vast staat dat die microfiches afkomstig zijn van KB Lux en door (toenmalige) medewerkers van de bank zijn gestolen of verduisterd. Zij zijn bij Belgische politiediensten terechtgekomen, maar hoe dat is geschied werd nooit helemaal opgehelderd, zelfs niet na een grondig onderzoek van het zogenaamde "Comité P", een permanent orgaan belast met toezicht op de politie. Het valt derhalve niet uit te sluiten dat niet alleen de betreffende (ex-)medewerkers van KB Lux, maar ook Belgische opsporingsambtenaren met betrekking tot de microfiches onrechtmatig hebben gehandeld. Naar verluidt (of wordt beweerd) zou die onrechtmatigheid met name gelegen zijn in de omgang met de informanten die de microfiches binnen bereik van opsporingsambtenaren hebben gebracht, en voorts is wel gesuggereerd dat de huiszoeking, waarbij een deel van de microfiches is inbeslaggenomen, in scène is gezet. Als het ik goed begrijp heeft KB Lux ook tegen opsporingsambtenaren aangifte van strafbare feiten gedaan, terwijl in de loop van het onderzoek zelfs vragen zouden zijn gerezen over het optreden van een onderzoeksrechter.
4. De Nederlandse fiscus heeft een draaiboek opgesteld teneinde van de achterhaalde rekeninghouders zoveel mogelijk ontdoken (inkomsten- en vermogensbelasting na te vorderen. In verband met dit zogenaamde "rekeningenproject" zijn afspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie. Overigens zijn inmiddels ook weer andere "rekeningprojecten" gestart naar aanleiding van rekeninggegevens die aan andere bankinstellingen zijn ontfutseld. Een zwartspaarder moet over stalen zenuwen beschikken.
De ernstigste zaken zijn strafrechtelijk vervolgd, waarbij de emst uiteraard in hoofdzaak door het verzwegen bedrag werd bepaald. In enkele gevallen is een transactievoorstel gedaan, en in de overige zaken is volstaan met een fiscaalbestuurlijke boete. In die zaken waarin voor strafrechtelijke afdoening werd gekozen is een selectie gemaakt: uit de reeks van aangiften waarin de Luxemburgse tegoeden werden verzwegen zijn er steeds enkele voor de tenlastelegging gekozen, en de overige jaren zijn afgedaan met een bestuurlijke boete. De vraag of zulks in strijd komt met letter of geest van de "una via" voorschriften (vóór 1998 de anti-cumulatieregeling) komt aan de orde in mijn heden genomen conclusies in de zaken met griffienummers 03549/06 en 03575/06
Vanzelfsprekend is de enkelvoudige (ontdoken) belasting over alle jaren - binnen de wettelijke termijnen - nagevorderd, ongeacht de wijze van bestraffing.
5. Voorspelbaar veroorzaakte dit project aanvankelijk wat rumoer. Raadslieden betoonden hun grote verontwaardiging over het gebruik van gestolen materiaal, ten aanzien waarvan zelfs niet kan worden uitgesloten dat Belgische overheidsfunctionarissen een bedenkelijke rol hebben gespeeld.
Die storm is vrij snel weer geluwd. Het is vaste rechtspraak dat de strafrechter overheidsoptreden alleen mag afstraffen indien er sprake is van een ernstige onrechtmatigheid waarvoor het Openbaar Ministerie rechtstreeks verantwoordelijk is. Bewijsuitsluiting of, in een extreem geval, verval van het vervolgingsrecht, komt alleen in het vizier bij ernstige misstappen van opsporingsfunctionarissen of leden van het Openbaar Ministerie waardoor de verdachte rechtstreeks en onherstelbaar in zijn verdediging is geschaad. Men kan aanstonds vaststellen dat de diefstal van bedrijfsgegevens bij KB Lux niets uitstaande heeft met de verdedigingsbelangen van degene die hier te lande door de belastinginspecteur of de officier van justitie wordt geconfronteerd met het in Luxemburg ondergebrachte en voor de fiscus verzwegen banksaldo. Het belang dat zwart geld voor de Nederlandse fiscus verborgen zal blijven is nu eenmaal geen rechtens te respecteren belang, en de diefstal van de microfiches doet, hoe onrechtmatig ook jegens KB Lux, op geen enkele wijze afbreuk aan de eerlijkheid van de procedure tegen de zwartspaarder.
6. Ten aanzien van de bruikbaarheid van de microfiches voor het bewijs is de discussie wel gesloten met HR NJ 2007, 179: voor zover al aangenomen zou moeten worden dat Belgische functionarissen ten aanzien van de microfiches onrechtmatig hebben gehandeld, is niet gebleken dat daardoor inbreuk is gemaakt op de concrete belangen van de individuele verdachten. De onrechtmatige verkrijging van de gegevens in België (of Luxemburg) is dus in de Nederlandse strafzaken een non-issue.
7. Deze strafzaken vertonen evenwel nog andere bijzonderheden, van bewijsrechtelijke aard. De gegevens van de microfiches bestaan uit rekeningnummers en namen. Andere persoonsgegevens, zoals adressen of geboortedata. zijn daarop niet te vinden, en KB Lux weigert, met een beroep op haar bankgeheim, alle verdere vragen te beantwoorden. De bank wil zelfs niet bevestigen dat een bepaalde persoon géén rekening bij haar heeft aangehouden. In die gevallen waarin de fiscus op een min of meer frequent voorkomende familienaam stuit, en de aangesprokene ontkent ooit een rekening bij KB Lux te hebben gehad, rijst dus de vraag hoe met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of die persoon werkelijk de tenaamgestelde/rechthebbende van de rekening is.
Daarnaast speelt het probleem, eveneens in gevallen waarin de aangesprokene ontkent ooit een rekening bij KB Lux te hebben gehad, dat de microfiches saldi op één bepaalde datum weergeven, zodat het bezit van vermogen in anderebelastingjaren van dat ene tijdstip moet worden afgeleid.
De nu voorliggende zaak gaat over deze beide bewijsrechtelijke kwesties.
8. In de bestreden uitspraak is overwogen, voor zover hier van belang:
"Nog daargelaten de vraag of genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die onder de tenaamstelling [van verdachte] een rekening met het nummer [0001] heeft gehad bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, houdt het dossier met betrekking tot inkomsten/vermogen niet meer in dan dat blijkens een tweetal afschriften van microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 bij voomoemde tenaamstelling een geldbedrag stond vermeld van 54,03 onder nummer [00-0001-00], alsmede een geldbedrag van 1.260.343.38 onder nummer [01-0001-01]. Uit het dossier blijkt niet of na eerdergenoemde datum op die rekening nog gelden aanwezig waren, of rente is bijgeschreven.
Onder deze omstandigheden is het hof reeds van oordeel dat, bij gebreke van voldoende aanknopingspunten, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte de aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1999 en vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven dan wel terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven."
9. Deze kwestie was ook aan de orde in HR 20 februari 2007, LJN AZ6010 en AZ6039, zij het dat het Hof in die zaak aannemelijk had geacht dat de verdachten (die beweerden niets van een bankrekening in Luxemburg te weten) inderdaad de rekeninghouders waren. Daarvan uitgaande had het Hof het gegeven dat er op 31 januari 1994 een saldo van ruim 1,6 miljoen gulden op de KB Lux-rekening stond niet toereikend geacht voor het bewijs dat de verdachten ook in de belastingjaren 1996 en 1997 nog over die rekening beschikten. Daarom werden zij vrijgesproken van het verzwijgen van vermogen en daarover ontvangen rente in de belastingaangiften over die jaren. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand.
10. Het in de onderhavige zaak voorgestelde cassatiemiddel komt er in hoofdzaak op neer dat het Hof niet in het midden had mogen laten of de verdachte wel de rekeninghouder was, aangezien het Openbaar Ministerie een stuk heeft overgelegd waaruit valt af te leiden dat er in Nederland maar één persoon rondloopt die van zichzelf [verdachte] heet, en gehuwd is met iemand die de achternaam [van betrokkene 1] draagt.
11. Bij beoordeling van deze klacht moet natuurlijk uitgangspunt zijn dat de selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal aan de feitenrechter zijn voorbehouden, zodat de omstandigheid dat een andere waardering van dat materiaal denkbaar zou zijn geweest geen grond voor vernietiging van een vrijsprekend arrest vormt.
12. In dit geval lijkt mij de grens van het begrijpelijke echter te zijn overschreden. De tenlastelegging noemt een reeks van belastingaangiften voor de inkomsten- en voor de vermogensbelasting die onjuist of onvolledig zijn gedaan, waarvan de eerste aangifte inkomstenbelasting betrekking heeft op het jaar 1994. Zelfs indien men ervan uit zou willen gaan dat de verdachte - aangenomen dat hij de rekeninghouder was - dit saldo daags na de boekdatum van het rekeningoverzicht geheel heeft opgenomen en vervolgens in duizelingwekkend tempo omgezet in aardse genoegens, had het Hof in de microfiche-gegevens een ernstige aanwijzing moeten zien dat in ieder geval deze aangifte inkomstenbelasting over 1994 opzettelijk onjuist of onvolledig is gedaan.
Naar ervaringsregels zal een bank immers rente vergoeden over een saldo van enige omvang dat haar gedurende enige tijd wordt toevertrouwd, welke rentevergoeding doorgaans kort na afsluiting van het betreffende tijdvak wordt uitgekeerd. Zelfs als men zou willen aannemen dat het tegoed op de beide rekeningen kort vóór 31 januari 1994 op de KB Lux-rekeningen is gestort en kort na die datum weer werd opgenomen, zou nadere uitleg behoeven waarom KB Lux daarover geen enkele rente heeft vergoed.
13. 's Hofs oordeel dat uit het dossier niet blijkt van rente-inkomsten nà 31 januari 1994 is derhalve niet zonder meer begrijpelijk, en dit impliceert dat het Hof de eerste logische stap in de beantwoording van de bewijsvraag - is de verdachte wel de tenaamgestelde van de rekeningen? - op een ondeugdelijke grond heeft overgeslagen.
14. Als men dit manco in 's Hofs redenering terughoudend wil bezien gaat het alleen om de aangifte inkomstenbelasting over 1994 in verband met de rente die, afhankelijk van het aantal dagen waarop de tegoeden bij KB Lux hebben gestaan, is ontvangen doch in deze aangifte verzwegen. Ik ben evenwel zo vrijpostig deze mate van terughoudendheid verbazingwekkend te noemen. Ervan uitgaande dat iemand gedurende enige tijd méér dan een miljoen aan zwart geld op een buitenlandse rekening heeft geparkeerd lijkt het niet bijster waarschijnlijk dat dit kapitaaltje vervolgens in een mum van tijd zou zijn verbrast. Uitgaande van algemene ervaringsregels zou men zeggen dat het verlangen om elders potjes met geld onder de grond te stoppen niet wijst op een exuberante levensstijl waarbij alle financiële reserves onbekommerd worden uitgeput. Spaarzaamheid en onbekommerde financiële luchthartigheid liggen naar ervaringsregels niet in elkaars verlengde.
15. Voorts zou ik ook nog wel een feit van algemene bekendheid willen noemen dat een bank als KB Lux niet snel een rekening zal openen waarop een onbeduidend bedrag wordt gestort, en dat evenmin te verwachten is dat bij de opening van een rekening een tot op de centime gebroken bedrag wordt gestort.
Ervan uitgaande, zoals het Hof heeft gedaan, dat er op 31 januari 1994 twee rekeningen waren, één met een saldo van 54,03 en de ander met een saldo van 1.260.343, 38 (guldens, neem ik aan), is het derhalve méér dan waarschijnlijk dat deze rekeningen een geschiedenis van mutaties kenden en dus al langer bestonden. Het is ook waarschijnlijk te noemen - mede in aanmerking genomen dat het enige jaren heeft geduurd voordat publiek bekend werd dat de microfiches van KB Lux in handen van de Belgische en vervolgens Nederlandse autoriteiten terecht waren gekomen - dat deze tegoeden in en na 1994 nog geheel of gedeeltelijk in stand zijn gebleven, al dan niet op dezelfde rekeningen bij KB Lux.
16. KB Lux-zaken als de onderhavige lijken mij daarom bij uitstek geschikt om de verdachte voor te houden dat diens verzuim om een plausibele verklaring te geven voor feiten die volgens alledaagse logica en geaccepteerde ervaringsregels uitwijzen dat het tenlastegelegde zich inderdaad heeft voorgedaan, mee kan brengen dat de beschikbare bewijsmiddelen opde meest voor de hand liggende wijze worden gewaardeerd, vgl. EHRM NJ 1996, 725, HRNJ 1997, 584 en HR NJ 2003, 710.
Als iemand een vrij aanzienlijk saldo bij een buitenlandse bank heeft ondergebracht, met het kennelijk oogmerk dit vermogen aan de belastingheffing te onttrekken, is weliswaar niet volkomen ondenkbaar dat hij dat tegoed vervolgens in rap tempo volledig spendeert, maar erg waarschijnlijk is dat niet. En als het gebeurd is, dan moet die kortstondige weelde boekhoudkundige sporen hebben achtergelaten, of minstens bij deze of gene zijn opgevallen. Dan kunnen er, met andere woorden, reçu's en bonnetjes worden getoond of getuigen aangewezen. Dan is het dus niet meer dan redelijk van die persoon als verdachte te vergen dat hij aannemelijk maakt dat het saldo dat begin 1994 te zijner beschikking stond in de daarop volgende jaren nog slechts een heerlijke herinnering was.
17. Zonder "redelijke, de redengevendheid van het overige bewijsmateriaal ontzenuwende" verklaring van de verdachte zal de rechter in KB Lux-zaken als de onderhavige naar mijn inzicht mogen aannemen dat het in 1994 bestaande spaartegoed of deposito in de daarop volgende jaren in stand is gebleven en ook rentedragend is gebleven. Als eenmaal vaststaat dat iemand de moeite heeft genomen zijn zwarte geld rentedragend bij een buitenlandse bank onder te brengen, is naar ervaringsregels niet te verwachten dat hij vervolgens besluit dat kapitaaltje in stand te houden maar nietrentedragend te beleggen, lijkt mij zo.
18. Daar gaat bovendien nog iets aan vooraf. Weliswaar werd onder de Wet IB 1964 alleen belasting geheven over de daadwerkelijk ontvangen rente, maar er diende volledig opgave te worden gedaan van alle bij banken aangehouden saldi, in binnenen buitenland. In het aangiftebiljet werd steevast gevraagd naar (het totaal van) de saldi op 31 december van het betreffende jaar. Ergo: welke rente ook werd genoten, voor de bewezenverklaring van opzettelijk een aangifte inkomstenbelasting onjuist/onvolledig doen is voldoende dat komt vast te staan dat een op de laatste dag van het betreffende jaar bestaand tegoed niet is verantwoord. Het behoeft geen verder betoog dat dit eens te meer geldt ten aanzien van de aangiften vermogensbelasting.
19. Daarmee is allerminst gezegd dat deze strafzaken bewijsrechtelijk zonder complicaties zijn. Om te beginnen zijn de (afdrukken van de) van KB Lux microfiches - ik krijg de indruk dat die allemaal rekeningstanden per 31 januari 1994 weergegeven - in het Nederlandse strafgeding slechts "overige geschriften" in de zin van art. 344, eerste lid onder 5° Sv. Voor een bewezenverklaring is dus nog ander bewijsmateriaal in wettige vorm vereist. In de zaken waarin de verdachte beweert ten onrechte als rekeninghouder te zijn aangewezen, zal dat andere bewijsmateriaal in ieder geval voldoende licht moeten werpen op de betrouwbaarheid van de "match".
20. Deze "match" van rekeninggegevens volgens de microfiches met de persoon van de verdachte lijkt mij bij deze KB Lux (straf)zaken het echte bewijsrechtelijke knelpunt.
Die "match" moet zonder een spoor van twijfel juist zijn, want alleen dan kan men van de verdachte verlangen dat hij eieren voor zijn zwarte geld kiest: óf alsnog aannemelijk maken dat zijn Luxemburgse banktegoed na aanvang 1994 is verdwenen (en niet op andere wijze belegd), of aanvaarden dat de rechter de voor de hand liggende conclusie trekt dat het tegoed in daaropvolgende jaren tenminste behouden bleef en ook rentedragend is gebleven.
Bij de minste twijfel over de deugdelijkheid van die "match" dreigt het gevaar dat de ontkennende verdachte wordt opgezadeld met een duivelsbewijs, aangezien KB Lux zelfs niet bereid is te bevestigen dat iemand géén rekeninghouder is geweest.
21. Nu het Hof blijkens zijn overwegingen ter motivering van de vrijspraak voorshands aannemelijk heeft geacht dat er op 31 januari 1994 saldi aanwezig zijn geweest en dit (voorlopig) feitelijk oordeel waarschijnlijk maakt dat KB Lux de rekeninghouder in elk geval in het jaar 1994 enig bedrag aan rente heeft vergoed, terwijl die tegoeden volgens de tenlastelegging aan de verdachte toebehoorden en de tenlastelegging voorts inhoudt dat in verschillende aangiften voor de inkomstenbelasting, waaronder die over het jaar 1994, opzettelijk geen opgave is gedaan van deze tegoeden en de daarover ontvangen rente, heeft het Hof ten onrechte nagelaten allereerst met de te dezen vereiste nauwkeurigheid vast te stellen of de verdachte werkelijk de rekeninghouder is geweest.
22. Het middel treft in zoverre doel, en de bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Zo de Hoge Raad de strekking van deze conclusie kan volgen, en de verdediging bij de nieuwe behandeling na terugwijzing wederom verweer voert ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met het "una via-beginsel", zal het Hof vermoedelijk kunnen aansluiten bij de uitspraken van de Hoge Raad in de bovengenoemde zaken met griffienummers 03549/06 en 03575/06. 23. Deze conclusie strekt tot vemietiging van de bestreden uitspraak, en terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Beroepschrift 28‑06‑2007
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 31 oktober 2006, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Roermond van 4 mei 2005 — in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1943,
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd: artikel 350, juncto artikel 358, tweede lid, juncto artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering, en/of enige andere wettelijke bepaling en/of enig algemeen rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde,
doordat het gerechtshof ten onrechte de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft vrijgesproken met als motivering — kort samengevat — dat het dossier met betrekking tot inkomsten/vermogen niet meer inhoudt dan dat blijkens een tweetal afschriften van microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 bij de tenaamstelling [verdachte]-[betrokkene 1] onder die rekeningnummers geldbedragen stonden vermeld en dat uit het dossier niet blijkt of na 31 januari 1994 op die rekening nog gelden aanwezig waren, en rente is bijgeschreven,
aangezien het gerechtshof, zoals hierna zal worden toegelicht, bij zijn — van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van het openbaar ministerie afwijkende — motivering een redenering heeft gevolgd die voor rekwirant niet zonder meer begrijpelijk is.
Toelichting
1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
- ‘1.
hij op of omstreeks 1 juni 1996 en/of 12 juni 1996 en/of 7 augustus 1997 en/of 7 mei 1998, althans op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in de periode van 1 juni 1996 tot en met 7 mei 1998 in de gemeente Venlo, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld In de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Venlo ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummers) [0001]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl (respectievelijk)
- —
daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen werden geheven en/of
- —
dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven;
- 2.
hij op of omstreeks 20 mei 1999 en/of 18 mei 2000, althans in de periode van 20 mei 1999 tot en met 18 mei 2000 in de gemeente Venlo, althans elders in (Vederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over het/de jaarjaren 1999 en/of 2004 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft laten doen, Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Venlo ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over het/de jaarvaren 1999 en/of 2000 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [0001]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen af laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven.’
2
Het gerechtshof heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren dat verdachte opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1999, alsmede opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000 heeft gedaan.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Nog daargelaten de vraag of genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die onder de tenaamstelling [verdachte]-[betrokkene 1] een rekening met het nummer [0001] heeft gehad bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, houdt het dossier met betrekking tot inkomsten/vermogen niet meer in dan dat blijkens een tweetal afschriften van microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 bij voornoemde tenaamstelling een geldbedrag stond vermeld van 54,03 onder nummer [00-0001-00], alsmede een geldbedrag van 1.260.343,38 onder nummer [01-0001-01]. Uit het dossier blijkt niet of na eerdergenoemde datum op die rekening nog gelden aanwezig waren, en rente is bijgeschreven.
Onder deze omstandigheden is het hof reeds van oordeel dat, bij gebreke van voldoende aanknopingspunten, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte de aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1999 en vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen werden geheven dan wel terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven,
Bij gevolg zal verdachte van het ten laste gelegde onder 1 en onder 2 worden vrijgesproken.’
3.1
Na eerst in het midden te hebben gelaten of de verdachte wel de persoon is geweest die onder de tenaamstelling [verdachte]-[betrokkene 1] een rekening met het nummer [0001] heeft gehad bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, stelt het gerechtshof vervolgens vast dat het dossier met betrekking tot inkomsten/ vermogen niet meer inhoudt dan dat blijkens een tweetal afschriften van microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 bij voornoemde tenaamstelling een geldbedrag stond vermeld van 54,03 onder nummer [00-0001-00], alsmede een geldbedrag van 1.260.343,38 onder nummer [01-0001-01] en dat uit het dossier niet blijkt of na 31 januari 1994 op die rekening nog gelden aanwezig waren, en rente is bijgeschreven.
3.2
Deze redenering komt rekwirant in het licht van de door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijsconstructie, zoals hierna zal worden toegelicht, niet zonder meer begrijpelijk voor.
Nu de strafvervolging is geïnitieerd naar aanleiding van bovenbedoelde afschriften van microfiches van rekeningnummers van de Kredietbank Luxembourg, waarop de tenaamstelling [verdachte]-[betrokkene 1] stond vermeld, welke microfiches afkomstig zijn uit de interne administratie van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, zou het in de visie van rekwirant voor de hand hebben gelegen eerst vast te stellen of de verdachte de persoon is geweest die onder die tenaamstelling [verdachte]-[betrokkene 1] een rekening bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg heeft gehad.
Met het oog op de bewijsbaarheid van dit feit heeft het openbaar ministerie een proces-verbaal van identificatie d.d. 7 juni 2002 (AH-03) overgelegd, waaruit blijkt dat in Nederland slechts 1 persoon [verdachte] is gehuwd met een mevrouw [betrokkene 1] en dat bij verificatie aan de hand van de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat de voornaam ook overeenstemt.
Dit bewijsmiddel, waarop het openbaar ministerie in het bijzonder in zijn schriftelijk requisitoir in eerste aanleg heeft gewezen, biedt in de visie van rekwirant voldoende steun aan de microfiches om op grond daarvan bewezen te kunnen achten dat de verdachte op 31 januari 1994 (mede) rechthebbende op de daarop vermelde saldi was.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van17 oktober 2006 heeft het openbaar ministerie ook tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep naar voren gebracht dat in Nederland slechts één [verdachte] woonachtig is en sprake is van een unieke identificatie. Voorts heeft het openbaar ministerie nog eens nadrukkelijk op de eveneens unieke combinatie [verdachte]-[betrokkene 1] gewezen. Vervolgens had het gerechtshof, nu de verdachte ontkent, al dan niet samen met zijn echtgenote mevrouw [betrokkene 1], een dergelijke rekening met een saldo van in totaal NLG 1.260.397,41 te hebben gehad, tot de conclusie kunnen — en volgens rekwirant ook moeten — komen dat deze ontkennende verklaring van de verdachte in het licht van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen als kennelijk leugenachtig dient te worden aangemerkt en als zodanig bruikbaar zou kunnen zijn voor het bewijs. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 oktober 2006 heeft het openbaar ministerie tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep uitvoerig stilgestaan bij de bewijsrechtelijke betekenis van die leugenachtige verklaring van de verdachte en heeft het openbaar ministerie in het bijzonder erop gewezen dat de door de verdachte afgelegde verklaring niet gebaseerd is op de microfiches, nu die microfiches hem pas na het afleggen van zijn verklaring zijn getoond.
Nu een nadere toelichting van de kant van de verdachte ontbreekt was er tenslotte geen enkele reden om aan te nemen dat het geld dat op 31 januari 1994 op genoemde rekening bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg stond in de daarop volgende jaren (waarop de tenlastelegging betrekking heeft) anders, elders en zonder rente-inkomsten zou zijn belegd. De algemene ervaring leert dat een bedrag groot NLG 1.260.397,41 niet van de ene op de andere dag zal zijn ‘verdampt’. Voorts acht rekwirant van belang dat de rekening met nummer [01-0001-01] een (termijn)depositorekening is. De algemene ervaring leert ook hier dat op een dergelijke rekening rente wordt vergoed. Dat het gerechtshof voor de vrijspraak enkel en alleen redengevend heeft geacht dat uit het dossier niet blijkt of na 31 januari 1994 op die rekening nog gelden aanwezig waren, en rente is bijgeschreven acht rekwirant, gelet op deze algemene ervaringsregels en een ontbrekende, van de verdachte afkomstige, toelichting, niet zonder meer begrijpelijk. Tenslotte kunnen voor het bewijs nog worden gebezigd de in het dossier aanwezige aangiften inkomstenbelasting/vermogensbelasting, waaruit blijkt dat bovengenoemde saldi evenals de genoten rente daarin niet zijn vermeld.
3.3
Volgens rekwirant doet de door het gerechtshof gevolgde redenering geen recht aan het door het openbaar ministerie gepresenteerde en in het dossier aanwezige bewijsmateriaal en voldoet de motivering van de door het gerechtshof gegeven vrijspraak — mede in aanmerking genomen het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van het openbaar ministerie dienaangaande — niet aan de eisen gesteld in artikel 350, juncto artikel 358, tweede lid, juncto artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering.
4
Indien het voorgedragen cassatiemiddel doel treft, zal het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 31 oktober 2006 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 28juni 2007
L. Plas
Plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket te 's‑Hertogenbosch,