HR, 29-01-2008, nr. 00299/07
ECLI:NL:HR:2008:BC2313
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-01-2008
- Zaaknummer
00299/07
- LJN
BC2313
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC2313, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC2313
ECLI:NL:HR:2008:BC2313, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC2313
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/83
Conclusie 29‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Omvang hoger beroep. Beperking blijkt niet uit akte. Appelschriftuur. Verdachte wilde ttz. in h.b. zijn veroordeling t.z.v. feit 2 nog aan de orde stellen. ‘s-Hofs oordeel dat het h.b. uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij verdachte t.z.v. het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de akte niet blijkt dat de OvJ het door hem ingestelde h.b. beroep op de voet van art. 407.2 Sv heeft beperkt tot een van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de AG bij het Hof het door de OvJ ingestelde h.b. alsnog op de voet van art. 453.2 Sv heeft ingetrokken wat betreft het onder 2 tenlastegelegde.
Nr. 00299/07
Mr. Vellinga
Zitting: 27 november 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, bij arrest van 21 november 2006 wegens 'afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen' veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
2. Deze zaak hangt samen met de zaak 00326/07 tegen de medeverdachte [medeverdachte]. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het Hof het door de Officier van Justitie ingestelde beroep heeft opgevat als uitsluitend gericht tegen de beslissingen van de Rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, terwijl de appelakte geen beperking van het hoger beroep inhield en ook nadien het Openbaar Ministerie het beroep niet partieel heeft ingetrokken.
5. De stukken van het geding houden het volgende in. Aan de verdachte is ten laste gelegd -kort gezegd- onder 1 diefstal met geweld in vereniging tegen [slachtoffer 2] en onder 2 diefstal met geweld in vereniging tegen [slachtoffer 1]. Ter terechtzitting van 5 december 2005 heeft de Officier van Justitie wijziging van de tenlastelegging gevorderd. Die vordering heeft de Rechtbank toegelaten. Na wijziging houdt de tenlastelegging in dat aan de verdachte -kort gezegd- onder 1 primair afpersing in vereniging van [slachtoffer 2] en onder 1 subsidiair diefstal met geweld in vereniging tegen [slachtoffer 2] en onder 2 primair afpersing in vereniging van [slachtoffer 1] en onder 2 subsidiair diefstal met geweld in vereniging tegen [slachtoffer 1] wordt verweten.
6. De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 december 2005 de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en hem ter zake van 2 primair afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
7. Tegen dit vonnis is de Officier van Justitie in hoger beroep gegaan. De akte rechtsmiddel houdt in dat de Officier op 28 december 2005 hoger beroep heeft aangetekend. De akte houdt geen beperking in van de omvang van het hoger beroep. Bij de stukken van het geding bevindt zich een fax houdende een appelschriftuur van de Officier van Justitie. Deze schriftuur bevat geen datum. De datum vermeld in het faxopschrift 9 juni 2006. Onduidelijk is dus op welke datum de appelmemorie is ingediend ter griffie.
8. Op de terechtzitting van het Hof op 13 juni 2006 is de verdachte samen met zijn raadsvrouw verschenen. Het proces-verbaal houdt in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor en deelt mede dat het hoger beroep van het openbaar ministerie een partieel appel is, dat alleen is gericht tegen de vrijspraak ter zake van feit 1.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik kan me niet vinden in de veroordeling. Ik heb de opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden helemaal uitgezeten. Ik heb wel overwogen om ook in hoger beroep te gaan, maar ik heb daarvan afgezien omdat ik de straf al bijna had uitgezeten en een hoger beroep misschien zou leiden tot langer zitten."
9. Het proces-verbaal houdt verder niets in omtrent de omvang van het hoger beroep. Het Hof schorst vervolgens het onderzoek voor onbepaalde tijd om een getuige op een nadere zittingsdag te horen.
10. Op 7 november 2006 is het Hof anders samengesteld dan op de vorige zitting, maar met instemming van de Advocaat-Generaal en de verdediging wordt het onderzoek voortgezet. Het proces-verbaal houdt -voorzover van belang- in:
"De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven - als volgt:
In de zaak van verdachte heeft het openbaar ministerie partieel appèl ingesteld. Het appèl is enkel gericht tegen de vrijspraak van feit 1. Dit staat ook weergegeven in het proces-verbaal van de vorige zitting."
(...)
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
(...)
Het feit dat ik geen hoger beroep heb ingesteld tegen mijn veroordeling ten aanzien van feit 2 betekent niet dat ik het met deze veroordeling eens was.
Het nepvuurwapen dat door de politie is gevonden, lag in de kamer van mijn broertje. Ik heb dit wapen nooit zelf aangeraakt.
Ik heb een auto-ongeval gehad. Hiervan ben ik volledig hersteld. Voor het ongeluk wilde ik het leger in. Ik baal dat ik geen hoger beroep heb ingesteld tegen mijn veroordeling voor feit 2. Nu kan ik de landmacht niet meer in.
(...)
Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...)
Dat ik niet in hoger beroep ben gegaan, betekent niet dat ik het eens ben met mijn veroordeling. Op advies van de rechter ben ik niet in hoger beroep gegaan. Hij zei: "Denk goed na of je wel in hoger beroep wilt." Toen ben ik bang geworden. (...)"
Het proces-verbaal bevat verder geen opmerkingen van de raadsman omtrent de omvang van het hoger beroep.
11. Het arrest van het Hof houdt in:
"Omvang van het hoger beroep
Het openbaar ministerie heeft in zijn appèlschriftuur van 9 juni 2006 opgegeven dat het geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde is veroordeeld, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van het openbaar ministerie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegede werd vrijgesproken.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door het openbaar ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder onder 2 primair tenlastegelegde werd veroordeeld."
12. Art. 407 Sv luidt:
1. Het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
2. Zijn echter in eersten aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan het hooger beroep tot het vonnis voor zoover dit eene of meer der gevoegde zaken betreft, worden beperkt.
13. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof de tenlastelegging aldus opgevat dat de verdachte onder 1 en 2 gevoegd twee strafbare feiten ten laste zijn gelegd. Ingevolge voormelde bepaling kan het hoger beroep worden beperkt tot één of meer van die gevoegd tenlastegelegde feiten.
14. Wanneer de officier van justitie in beroep gaat, dan kan hij het hoger beroep alleen beperken door het afleggen van een verklaring bij het instellen van het hoger beroep van welke verklaring uit de akte moet blijken.(1) Die beperking kan niet worden afgeleid uit een verklaring ter terechtzitting of een appelmemorie.(2) In de literatuur wordt deze (tamelijk strenge) eis aldus uitgelegd dat van het openbaar ministerie mag worden verwacht dat het weet hoe het de omvang van het beroep bij het instellen van een rechtsmiddel moet aangeven.(3) Daarbij verdient vermelding dat het de Officier van Justitie wel vrijstaat het hoger beroep partieel in te trekken op de wijze als beschreven in art. 453 Sv.
15. Nu uit de akte rechtsmiddel niet blijkt dat de Officier van Justitie bij het instellen van het hoger beroep dit beroep heeft beperkt en evenmin dit hoger beroep nadien op de in art. 453 Sv geregelde wijze partieel heeft ingetrokken, is het oordeel van het Hof dat het hier een partieel appel betreft onbegrijpelijk.
16. De beperking van het hoger beroep bij schriftuur is ter terechtzitting in hoger beroep, waar de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door een raadsman, uitdrukkelijk door de Advocaat-Generaal aan de orde gesteld. In die omstandigheden brengt de goede procesorde mee, dat een verdachte, die is voorzien van rechtsbijstand en dus de juridische gevolgen van zijn proceshouding in hoger beroep kan overzien, niet voor het eerst in cassatie kan klagen dat het hoger beroep niet beperkt mag worden opgevat. Het gaat hier immers om een voorvraag die de omvang het onderzoek in hoger beroep bepaalt en dus dient te worden beantwoord alvorens de zaak inhoudelijk wordt behandeld.(4) Van een van rechtsbijstand voorziene verdachte kan met het oog op een efficiënte procesvoering worden verlangd dat hij zich ter terechtzitting verzet tegen beperkt opvatten van het hoger beroep wanneer hij daar inderdaad bezwaar tegen heeft. Het strafproces hoeft er niet in te voorzien dat een van rechtsbijstand voorziene verdachte de uitkomst van het in de strijd met de wet beperkt opgevatte hoger beroep kan afwachten om pas, als deze tegenvalt, een beroep te doen op het ten onrechte beperkt opvatten van het hoger beroep.
17. Daar komt in het onderhavige geval nog bij dat de verdachte er blijkens zijn uitlatingen ter terechtzitting in hoger beroep zelf voor heeft gekozen geen hoger beroep ter zake van de veroordeling van feit 2 primair in te stellen, en het derhalve de vraag is of de verdachte, die overigens zegt van het niet instellen van het hoger beroep te balen omdat hij nu de landmacht niet meer in kan, het risico van het hoger beroep wel heeft willen lopen.
18. Het middel faalt.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 8 juli 2003, NJ 2003, 649; HR 23 augustus 2005, LJN AT7098; HR 3 april 2007, NJ 2007, 211.
2 HR 3 april 2007, NJ 2007, 211.
3 H.K. Elzinga, In beroep, diss. Tilburg, p. 158-159.
4 In dezelfde zin ten aanzien van een beroep op een betekeningsgebrek van een dagvaarding HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, m. nt. Sch, rov. 3.29, 3.41.
Uitspraak 29‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Omvang hoger beroep. Beperking blijkt niet uit akte. Appelschriftuur. Verdachte wilde ttz. in h.b. zijn veroordeling t.z.v. feit 2 nog aan de orde stellen. ‘s-Hofs oordeel dat het h.b. uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij verdachte t.z.v. het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de akte niet blijkt dat de OvJ het door hem ingestelde h.b. beroep op de voet van art. 407.2 Sv heeft beperkt tot een van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de AG bij het Hof het door de OvJ ingestelde h.b. alsnog op de voet van art. 453.2 Sv heeft ingetrokken wat betreft het onder 2 tenlastegelegde.
29 januari 2008
Strafkamer
nr. 00299/07
RR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 21 november 2006, nummer 21/006576-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 19 december 2005, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot de omvang van het hoger beroep.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 december 2005 de verdachte vrijgesproken van de hem onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten en de verdachte veroordeeld ter zake van het hem onder 2 primair tenlastegelegde feit.
(ii) De Officier van Justitie heeft op 28 december 2005 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 19 december 2005".
(iii) De Officier van Justitie heeft op 9 juni 2006 een appelschriftuur ingediend. Deze appelschriftuur houdt onder meer het volgende in:
"Het openbaar ministerie stelt partieel hoger beroep in tegen het onder bovenvermeld parketnummer van 19 december 2005 gewezen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in de zaak tegen de verdachte [verdachte]
(...)
Houdende:
- Vrijspraak van het de verdachte onder 1 ten lastegelegde."
3.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2006 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor en deelt mede dat het hoger beroep van het openbaar ministerie een partieel appel is, dat alleen is gericht tegen de vrijspraak ter zake van feit 1.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik kan me niet vinden in de veroordeling. Ik heb de opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden helemaal uitgezeten. Ik heb wel overwogen om ook in hoger beroep te gaan, maar ik heb daarvan afgezien omdat ik de straf al bijna had uitgezeten en een hoger beroep misschien zou leiden tot langer zitten."
3.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2006 houdt onder meer het volgende in:
"De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven - als volgt:
In de zaak van verdachte heeft het openbaar ministerie partieel appèl ingesteld. Het appèl is enkel gericht tegen de vrijspraak van feit 1. Dit staat ook weergegeven in het proces-verbaal van de vorige zitting.
(...)
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...)
Het feit dat ik geen hoger beroep heb ingesteld tegen mijn veroordeling ten aanzien van feit 2 betekent niet dat ik het met deze veroordeling eens was.
Het nepvuurwapen dat door de politie is gevonden, lag in de kamer van mijn broertje. Ik heb dit wapen nooit zelf aangeraakt.
Ik heb een auto-ongeval gehad. Hiervan ben ik volledig hersteld. Voor het ongeluk wilde ik het leger in. Ik baal dat ik geen hoger beroep heb ingesteld tegen mijn veroordeling voor feit 2. Nu kan ik de landmacht niet meer in.
(...)
De raadsman van verdachte voert aan - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...)
Mijn cliënt ontmoet [slachtoffer 1] in het uitgaanscircuit. Hij heeft gezegd dat hij Mexicaan was. Zij was een prostituee. Mijn cliënt is hierdoor zwaar in de problemen geraakt. Uiteindelijk is hij in die zaak niet in hoger beroep gegaan. Hij dacht dat het openbaar ministerie ook niet in hoger beroep zou gaan. Hij heeft zich bij deze veroordeling neergelegd, ondanks het feit dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld.
(...)
Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...)
Dat ik niet in hoger beroep ben gegaan, betekent niet dat ik het eens ben met mijn veroordeling. Op advies van de rechter ben ik niet in hoger beroep gegaan. Hij zei: "Denk goed na of je wel in hoger beroep wilt." Toen ben ik bang geworden."
3.3.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Omvang van het hoger beroep
Het openbaar ministerie heeft in zijn appèlschriftuur van 9 juni 2006 opgegeven dat het geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde is veroordeeld, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van het openbaar ministerie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door het openbaar ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde werd veroordeeld."
3.4. Het oordeel van het Hof dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de hiervoor onder 3.2 sub (ii) genoemde akte niet blijkt dat de Officier van Justitie het door hem ingestelde hoger beroep op de voet van art. 407, tweede lid, Sv heeft beperkt tot een van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de Advocaat-Generaal bij het Hof het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep alsnog op de voet van art. 453, tweede lid, Sv heeft ingetrokken wat betreft het onder 2 tenlastegelegde.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 29 januari 2008.