HR, 22-01-2008, nr. 00103/07
ECLI:NL:PHR:2008:BC1317
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-01-2008
- Zaaknummer
00103/07
- LJN
BC1317
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC1317, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC1317
ECLI:NL:PHR:2008:BC1317, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC1317
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Kraggenburg-zaak. De feitelijke vaststelling van het Hof over de aanwezigheid van verdachte bij de verkrachting door de mannelijke medeverdachten is, gelet op de bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk.
22 januari 2008
Strafkamer
nr. 00103/07
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2006, nummer 21/003426-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 27 januari 2005 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" en 2. "medeplegen van verkrachting" en "medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid" en 3. "een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en "een persoon aanwerven, met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 4. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 5. "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de onder 2 bewezenverklaarde verkrachting niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, omdat met betrekking tot de verkrachting gepleegd door de mannelijke medeverdachten niet kan blijken dat deze feiten in de aanwezigheid van de verdachte zijn gepleegd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder meermalen tezamen en in vereniging met anderen, telkens door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of een of meer van haar mededaders
- hun penis geduwd/gebracht in de mond en de anus van [slachtoffer 1] en
- haar tenen in de mond van [slachtoffer 1] gebracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van haar mededaders
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat wanneer zij zich niet uit zou kleden, ze haar zouden dwingen om haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als zij raar deed, dat de honden haar dan op zouden eten, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd en
- [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen met een stok op haar borsten en op het gehele lichaam
en aldus voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling op het verkorte arrest.
3.2.3. Het Hof heeft voorts, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, in een nadere bewijsoverweging in het verkorte arrest nog het volgende overwogen:
"Het hof heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte in elk geval bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en dat zij haar medeverdachten daarvan niet heeft weerhouden, of zich op enigerlei wijze van hun handelen heeft gedistantieerd, hoewel daartoe de gelegenheid heeft bestaan, gezien de tijd die met de handelingen gemoeid moet zijn geweest. Alleen al door daar, in Kraggenburg, aanwezig te zijn en te blijven, zonder haar medeverdachten een halt toe te roepen, heeft verdachte bijgedragen aan het klimaat waarin de voor de slachtoffers zo vernederende gebeurtenissen te Kraggenburg konden plaatsgrijpen."
3.3. De feitelijke vaststelling van het Hof over de aanwezigheid van de verdachte is, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder bewijsmiddel 50, niet onbegrijpelijk zodat deze klacht faalt.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.
Conclusie 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Kraggenburg-zaak. De feitelijke vaststelling van het Hof over de aanwezigheid van verdachte bij de verkrachting door de mannelijke medeverdachten is, gelet op de bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk.
Nr. 00103/07
Mr. Machielse
Zitting 20 november 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte 3](1)
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte op 23 mei 2006 voor 1. "Medeplegen van: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden", 2. "Medeplegen van: Verkrachting en Medeplegen van: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid", 3. "Een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd en Een persoon aanwerven, met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen", 4. "Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 5. "Diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen. Ook heeft het hof schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
2. Mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over het bewijs van de feiten 1 en 2. Het medeplegen, althans het opzet dat daartoe vereist is, zou niet kunnen worden bewezenverklaard. Niet is gebleken dat verdachte bij die feiten aanwezig was, daar wetenschap van had en evenmin staat vast dat zij in de gelegenheid was zich te distantiëren of dat zij over de mogelijkheid beschikte zich tegen haar medeverdachten te verzetten.
3.2. Onder 1 en 2 is bewezenverklaard dat
"1. zij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) met dat opzet
- [slachtoffer 1] tegen haar wil vervoerd naar een loods in Kraggenburg en
- tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij al haar kleding moest uittrekken en (anders) gedwongen zou worden haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die kleding in een vuilniszak gedaan endie zak met kleding meegenomen en in een kast gestopt en
- [slachtoffer 1] geslagen in het gezicht en tegen de oren, en
- de telefoon en geld en de sleutel en documenten van [slachtoffer 1] afgepakt en
- tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet mocht vluchten en dat zij anders vermoord zou worden en dat als zij raar zou doen dat dan de honden haar zouden opeten, in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en
- de ramen en deuren van de loods in Kraggenburg afgesloten
2. zij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder meermalen tezamen en in vereniging met anderen, telkens door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of een of meer van haar mededaders)
- hun penis geduwd/gebracht in de mond en de anus van [slachtoffer 1] en
- haar tenen in de mond van [slachtoffer 1] gebracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van haar mededaders)
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat wanneer zij zich niet uit zou kleden, ze haar zouden dwingen om haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als zij raar deed, dat de honden haar dan op zouden eten, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd en
- [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen met een stok op haar borsten en op het gehele lichaam en aldus voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en
zij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen van een ontuchtige handeling hierin bestaande dat [slachtoffer 1] werd gedwongen de penis van een hond in haar mond te nemen en/of houden en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of {een of meer van) haar mededaders
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat wanneer zij zich niet uit zou kleden, ze haar zouden dwingen om haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als zij raar deed, dat de honden haar dan op zouden eten, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd en
- [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen met een stok op haar borsten en op het gehele lichaam en
- het hoofd van [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd in de richting van de penis van de hond en aldus voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
Voorts heeft het hof in zijn arrest nog overwogen:
"Medepleger) (feiten 1 en 2)
Namens de verdachte is door de raadsvrouwe in hoger beroep overeenkomstig een door haar ter terechtzitting van 17 maart 2006 overgelegde pleitnotitie het verweer gevoerd - kort gezegd - dat verdachte geen opzet heeft gehad op het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de verkrachting van [slachtoffer 1].
Het hof verwerpt dit verweer. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde verdachte op 29 november 2005 onder meer dat zij een relatie had met [verdachte 1], die uit geldnood besloot een escortbureau te starten. Bij het zien van een televisieprogramma over dierenseks heeft verdachte aan haar partner te kennen gegeven dat zij nieuwsgierig was naar de achtergronden van mensen die SM beoefenden en die seks hadden met dieren. [Verdachte 1] zou iets gaan organiseren om aan verdachtes nieuwsgierigheid tegemoet te komen. Verdachte herinnert zich [slachtoffer 1], een vrouw die ten behoeve van de escortplannen door [verdachte 1] vanuit Brussel naar Nederland is gehaald. Op 18 april 2004 ontving verdachte - voorafgaand aan het bezoek aan de loods in Kraggenburg, waar [slachtoffer 1] gedwongen werd allerlei seksuele vernederingen te ondergaan - op haar mobiele telefoon een sms-bericht van [verdachte 1], waarin werd aangekondigd dat [verdachte 1] "een nieuwe vangst had" en dat ze naar de "doggies" gingen. Hiermee werd bedoeld, zo verklaarde verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 29 november 2005, dat [verdachte 1] een vrouw had gevonden en daarmee naar [verdachte 2] ging, want [verdachte 2] had honden. Op 21 april 2004 verklaarde verdachte, gevraagd naar dit sms-bericht, tegenover de politie over haar nieuwsgierigheid naar dierenseks. Met het zien van het berichtje wist de verdachte dat zij live "animalseks" zou gaan zien (dossierpagina 1289). Ook wist zij al op dat moment dat er plannen waren tot het vervaardigen van een film met een vrouw en een paard (verklaring ter terechtzitting van 29 november 2005). Desalniettemin is verdachte met deze wetenschap samen met haar partner, diens broer [betrokkene 2] en [slachtoffer 1] naar de loods van [verdachte 2] in Kraggenburg gereden.
Medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Wanneer deze samenwerking nauw en volledig is geweest, kunnen ook ondersteunende handelingen bij de uitvoering medeplegen opleveren. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte in elk geval bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en dat zij haar medeverdachten daarvan niet heeft weerhouden, of zich op enigerlei wijze van hun handelen heeft gedistantieerd, hoewel daartoe de gelegenheid heeft bestaan, gezien de tijd die met de handelingen gemoeid moet zijn geweest. Alleen al door daar, in Kraggenburg, aanwezig te zijn en te blijven, zonder haar medeverdachten een halt toe te roepen, heeft verdachte bijgedragen aan het klimaat waarin de voor de slachtoffers zo vernederende gebeurtenissen te Kraggenburg konden plaatsgrijpen.
Verdachte heeft volgens haar eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2005 ook zelf ondersteunende handelingen in de loods verricht door al dan niet op verzoek van haar medeverdachten:
- op de rug van [slachtoffer 1] te zitten en in die positie rond te rijden, terwijl zij [slachtoffer 1] bij de haren vasthield en zag dat [slachtoffer 1] haar een hulpvragende blik toewierp;
- de voorpoten van de hond van [verdachte 2] vast te houden, terwijl [slachtoffer 1] de hond pijpte, zodat [verdachte 2] daar foto's van kon maken;
- [slachtoffer 1] te laten blaffen en met een handgebaar [slachtoffer 1] te bevelen (hardere) blafgeluiden te maken.
Nu verdachte, alvorens zij met haar medeverdachten naar de loods in Kraggenburg vertrok, wist dat zij dierenseks zou gaan zien, zij in de loods ook zelf actief betrokken is geweest bij de vernederingen van [slachtoffer 1], terwijl zij volgens haar eigen verklaring op een gegeven moment wist dat er bij [slachtoffer 1] geen sprake (meer) was van vrijwilligheid, en zich vervolgens niet heeft onttrokken aan alles wat daarop volgde, kan niet anders worden geoordeeld dan dat de verdachte zo bewust en nauw met haar medeverdachten heeft samengewerkt, dat verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1), verkrachting (feit 2) en ontucht (feit 2)."
3.3. Ik stel voorop dat het hof kennelijk is uitgegaan van te zware eisen voor medeplegen. Voor medeplegen is niet nodig een bewuste samenwerking én een gezamenlijke uitvoering. Medeplegen kan bestaan wanneer de daders nauw en volledig samenwerken zonder dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering.(2) Dat blijkt al in die gevallen waarin de Hoge Raad ook medeplegen heeft aangenomen terwijl er van lijfelijke aanwezigheid van verdachte op de plaats van het delict niet eens sprake was.(3)
3.4. In de toelichting op het eerste middel voert de steller aan dat blijkens bewijsmiddel 2 verdachte heeft verklaard dat in de loods alles was afgesloten. De steller van het middel trekt daaruit de conclusie dat het voor verdachte onmogelijk was zich te distantiëren.
3.5. Eerlijk gezegd zie ik in de inhoud van bewijsmiddel 2 juist het bewijs ervoor dat verdachte moet hebben beseft dat het slachtoffer [slachtoffer 1] van haar vrijheid werd beroofd omdat de loods was afgesloten. Omdat de verdachte de vriendin was van een van de daders, en in die hoedanigheid ook vrijwillig met deze [verdachte 1] is meegegaan om met eigen ogen te kunnen zien hoe seks met dieren eraan toeging, ligt het niet voor de hand het ook maar enigszins aannemelijk te achten dat de medeverdachten haar zouden hebben tegengehouden wanneer zij te kennen zou hebben gegeven dat zij het wel genoeg vond.
Dat heeft verdachte niet gedaan, integendeel. Zij heeft juist actief bijgedragen aan de mensonterende en vernederende wijze waarop met het slachtoffer werd omgegaan.
3.6. Voorts wijst de steller van het middel er op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat verdachte aanwezig was bij of op de hoogte was van de verkrachtingen van het slachtoffer door een van de mededaders.
3.7. Uit de inhoud van enige bewijsmiddelen zou kunnen blijken dat verdachte wel degelijk aanwezig is geweest bij een of meer van de verkrachtingen van het slachtoffer. Verdachte is door haar partner, [verdachte 1], opgehaald om mee te gaan naar de loods van [verdachte 2], waar seks met dieren zou worden bedreven. In de auto waarin verdachte meereed bevond zich toen ook al het slachtoffer, en verdachte was er bij toen het slachtoffer zich moest uitkleden en werd geslagen. Over wat er in die loods gebeurde is onder meer bewijsmiddel 46 van belang, waarin de medeverdachte [verdachte 2] het volgende verklaart:
"Toen ze met [slachtoffer 1] (AM: [slachtoffer 1]) kwamen, begon het opnieuw. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] een kokhalsbeweging maakte toen ze mij aan het pijpen was. De Belgen hebben de kleding van [slachtoffer 1] afgenomen en in een zak gedaan."
Hieruit zou zijn af te leiden dat het slachtoffer nog in aanwezigheid van verdachte door [verdachte 2] is verkracht. Ook wijs ik in dit verband op bewijsmiddel 50, een verklaring van medeverdachte [verdachte 1] die onder meer inhoudt:
"Bij [verdachte 2] aangekomen, ging dat meisje uit de kleren. Zij wilde dit niet echt snel. [Verdachte 2] sprong op en gaf haar een paar tikken. [Betrokkene 2] en [verdachte 3] stonden erbij te kijken. [Verdachte 2] ging verder en liet onder andere dat meisje de voeten van [verdachte 3] likken. Ik heb van dit alles foto's gemaakt met mijn camera. Die camera ligt nog in mijn auto. Dat meisje heeft seks met [verdachte 2] gehad, seks met een hond en ze heeft de voeten van [verdachte 3] gelikt. Na enkele uren zijn wij, [betrokkene 2], [verdachte 3] en ik, weggegaan. Ik heb wat spullen van dat meisje meegenomen. Onder andere papieren en sleutels. Het meisje was toen nog naakt."
[Verdachte 2] heeft echter in bewijsmiddel 47 verklaard dat hij het slachtoffer eerst meermalen heeft verkracht nadat de anderen, onder wie verdachte, al uit de loods waren vertrokken.
Maar ook als het zo zou zijn geweest dat de verkrachtingen door [verdachte 2] eerst plaatsvonden nadat verdachte de loods al had verlaten dan nog is goed verdedigbaar dat verdachte als mededader aansprakelijk is voor deze verkrachtingen. Zij heeft immers samen met onder meer haar vriend [verdachte 1] het slachtoffer afgeleverd bij [verdachte 2]. Zij heeft tevens in de tijd dat zij in de loods verbleef gezien waartoe deze [verdachte 2] in staat was en moet hebben beseft dat de kans dat het slachtoffer nog aan ander seksueel misbruik van de ergste soort zou worden blootgesteld levensgroot aanwezig was. Vervolgens heeft zij niets gedaan om dit risico voor het slachtoffer te verminderen of weg te nemen.
3.8. De steller van het middel betoogt voorts dat het hof verzuimd heeft te reageren op een bewijsverweer m.b.t. het medeplegen. In hoger beroep heeft de advocaat aangevoerd dat verdachte in redelijkheid niet had kunnen ingrijpen gelet op de samenstelling en kenmerken van het gezelschap waarin zij verkeerde en de aard van haar eigen persoonlijkheid. Aldus zou medeplegen niet kunnen worden bewezenverklaard. De advocaat heeft volgens de steller van het middel twee verweren gevoerd. Het eerste had betrekking op het ontbreken van de eisen voor medeplegen, het tweede op het inroepen van overmacht. Het hof heeft enkel uitdrukkelijk op het tweede verweer gereageerd.
3.9. Het hof heeft kennelijk in het aangevoerde niet een afzonderlijk bewijsverweer ontdekt dat noopte tot een aparte beantwoording. Gelet op de inhoud van de door het hof voor feiten 1 en 2 gebezigde bewijsmiddelen acht ik dit standpunt van het hof niet onbegrijpelijk. Bewijsmiddel 1 bevat een verklaring van verdachte, waaruit valt op te maken dat zij ervan op de hoogte was dat er seks met dieren zou worden georganiseerd. Tevens wist zij dat er een film zou worden gemaakt met een vrouw en een paard en dat zij te kennen heeft gegeven dat die film niet op 21 april 2004 mocht worden gemaakt omdat verdachte daarbij dan niet aanwezig zou kunnen zijn. Uit onder meer bewijsmiddel 2, inhoudende een verklaring van verdachte zelf, blijkt dat de verdachte heeft meegedaan aan het machtsspelletje dat met het slachtoffer [slachtoffer 1] werd gespeeld en dat verdachte de voorpoten van een van de honden van [verdachte 2] heeft vastgehouden opdat haar medeverdachten foto's konden maken van het slachtoffer [slachtoffer 1] toen zij gedwongen werd de hond te pijpen. Beide verklaringen van verdachte doen blijken dat zij zeer goed besefte dat het slachtoffer [slachtoffer 1] gedwongen werd tot de handelingen waaraan verdachte zelf ook meedeed. Bewijsmiddel 3 houdt als verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] onder meer in dat de verdachte op haar rug wilde zitten en dat verdachte dat ook heeft gedaan, en dat het slachtoffer op haar knieën heeft moeten rond kruipen met verdachte op haar rug. Uit bewijsmiddel 4 valt op te maken dat verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij moest blaffen en dat het slachtoffer, toen verdachte op haar rug kwam zitten en het slachtoffer rond moest kruipen, haar heeft gesmeekt om op te houden, maar dat verdachte zei dat het slachtoffer mocht stoppen met kruipen als verdachte haar haar vastpakte en dat ze moest doorkruipen als verdachte het haar losliet. Toen het slachtoffer de tenen van verdachte in haar mond moest doen lachte verdachte en luisterde niet naar de smeekbeden van het slachtoffer. Terwijl het slachtoffer in aanwezigheid van verdachte werd mishandeld zat verdachte te praten met een van haar medeverdachten. Uit bewijsmiddel 7 blijkt dat de verdachte aan het slachtoffer al in de auto had gezegd dat het slachtoffer zich nergens mee moest bemoeien. Uit een verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 19) is op te maken dat verdachte mee wilde naar de opnames van de films, met welke films deze medeverdachte kennelijk bedoelde de films die zouden gemaakt worden van het bedrijven van seks met dieren. Tevens volgt uit deze verklaring dat verdachte erbij was toen erover gesproken werd waar het slachtoffer [slachtoffer 1] heen moest waarbij [verdachte 2] zei dat hij haar wel in de loods zou houden en haar vast zou zetten in een bankschroef, zodat ze niet weg kon.Uit bewijsmiddel 50, een verklaring van [verdachte 1], is op te maken dat aan verdachte is gevraagd of zij ook op het slachtoffer wilde rijden en dat verdachte dat wel wilde.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar mijn mening voldoende dat verdachte zelf een instigerende rol heeft gespeeld bij het organiseren van dierenseks, actief heeft meegedaan aan het vernederen van het slachtoffer, graag erbij wilde zijn als er opnamen werden gemaakt van nog vreselijker taferelen en zeker niet ook maar iets heeft geprobeerd om zich aan de gebeurtenissen te onttrekken of om het slachtoffer de ellende die het moest ondergaan in aanwezigheid van verdachte te besparen terwijl zij daartoe wel de gelegenheid moet hebben gehad. Zij heeft evenmin, nadat zij de loods in Kraggenburg had verlaten, iemand gewaarschuwd over wat er in die loods gaande was. Het beeld dat uit de bewijsmiddelen oprijst is dat van iemand die volop en uit eigen vrije wil heeft meegedaan en zeker niet onder druk stond van haar medeverdachten. De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen bevat dus voldoende aanknopingspunten voor alle eisen die aan het medeplegen gesteld mogen worden en het hof was niet gehouden nog nader in te gaan op hetgeen de advocaat in hoger beroep over het medeplegen heeft aangevoerd.
Het eerste middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou het medeplegen noch het opzet van verdachte kunnen volgen.
4.2. Onder 5 is bewezenverklaard dat
"zij op 20 maart 2004 te Ruurlo tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een motor (merk BMW, type R 1100 Gs) en een kentekenbewijs behorende bij voornoemde motor en een horloge en een Playstation en een digitale camera en andere goederen."
Het bewijs berust onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"54. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van de meervoudige kamer voor strafzaken in het gerechtshof te Arnhem op 29 november 2005, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was aanwezig bij het feit dat mij onder 5 is tenlastegelegd: de SM-zaak in Ruurlo waarbij spullen uit een woning zijn gestolen. Ik ben als meesteres opgetreden bij de man in Ruurlo.
55. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier bij de districtsrecherche van de Politie Flevoland (Bloesemteam), opgemaakt hoofdprocesverbaal, genummerd 2004026245, gesloten op 17 oktober 2004, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] [verbalisant 3], respectievelijk brigadier van politie, werkzaam bij District Noord en hoofdagent van politie, Groep Noordoostpolder, opgemaakt proces-verbaal van verhoor, genummerd 2004026245-98 en gesloten op 24 mei 2004, dossierpagina 1307 e. v., voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte 3], zakelijk weergegeven:
Ik weet niet meer precies, maar ik denk zo'n twee maanden geleden, zaten [verdachte 1] en [betrokkene 2] vaak achter de computer en hadden daar een klant gevonden. Ik hoorde dat [betrokkene 2] en [verdachte 1] in het nabije verleden wel eens in Ruurlo waren geweest naar een klant. Ik hoorde dat [verdachte 1] contact had met een klant. Hij heeft toen een afspraak met deze klant gemaakt. De klant wilde SM en een meesteres. Nadat de afspraak was gemaakt, zijn wij naar deze klant gereden. Wij zijn [betrokkene 3], [betrokkene 2], [verdachte 1] en ik. Toen we daar aankwamen, zijn we naar binnen gegaan. [Verdachte 1] was ook binnen en [betrokkene 2] bleef buiten. Later kwam [betrokkene 2] ook binnen. [Betrokkene 2] en [verdachte 1] hebben toen de woning doorzocht. Ik had eerder van [betrokkene 2] en [verdachte 1] gehoord dat de klant een motorfiets had. Later zijn [betrokkene 3] en ik naar buiten gegaan en hebben in de auto zitten wachten. [Verdachte 1] kwam later naar buiten. Wij zijn toen met z'n drieën weggereden. Later kwam [betrokkene 2] met de motor van de klant aan rijden. U vraagt mij of er van tevoren over de motor gesproken was. Ik hoorde dat [verdachte 1] en [betrokkene 2] zich afvroegen of de motor er nog stond. Toen wij weggingen, zag ik dat [betrokkene 2] zijn motorpak en helm meenam. U vraagt mij of er verder nog dingen zij meegenomen. Het kentekenbewijs van de motor, een horloge, koffer van de motor en buitenlands geld. (...)
(...)
59. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier bij de districtsrecherche van de Politie Flevoland (Bloesemteam), opgemaakt hoofdprocesverbaal, genummerd 2004026245, gesloten op 17 oktober 2004, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden hoofdagent van politie, Basiseenheid Lelystad West, opgemaakt proces-verbaal van verhoor, genummerd 2004026245-146 en gesloten op 18 mei 2004, dossierpagina 1473 e.v., voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
(...)
De klant belde op een gegeven moment. [verdachte 1] heeft met deze man toen een afspraak gemaakt. [Verdachte 1] was de meester en ik was de meesteres. Dit was onze eerste klant. De afspraak die wij met [verdachte 1] en [betrokkene 2] van tevoren hadden gemaakt was dat de meisjes de klanten zouden bezighouden en dat de jongens goederen uit de woning zouden stelen. [Verdachte 1] heeft gezegd dat mensen toch geen aangifte bij de politie gaan doen, omdat ze als ze bij de politie het verhaal moeten vertellen dat ze een SM-escort hebben gehad, zij uitgelachen worden. De tweede keer zijn we naar een klant in Ruurlo geweest met [verdachte 1], [betrokkene 2], [betrokkene 6] en ik. Dit was ergens in februari 2004. In de tuin van de woning zag ik op een gegeven moment een motor staan. Ik vertelde dit aan [betrokkene 2]. [betrokkene 2] is helemaal gek van motoren. De tweede keer dat we bij de klant in Ruurlo op bezoek waren, was ergens begin maart. We waren toen met [verdachte 1], [betrokkene 2], [verdachte 3] en ik. Voordat wij naar dat adres in Ruurlo vertrokken, had [verdachte 1] in onze woning gezegd dat [verdachte 3] en ik de klant bezig moesten houden zodat [verdachte 1] en [betrokkene 2] de motor van deze man konden stelen. [Betrokkene 2] had speciaal zijn motorpak meegenomen naar de woning in Ruurlo. In de woning van de klant waren [verdachte 3] en ik, zoals afgesproken, met de klant bezig. [Verdachte 1] vroeg aan de klant of hij boeien om wilde hebben. Ik zag dat [verdachte 1] naar ons gebaarde dat we de boel op moesten ruimen en weg moesten gaan. [Verdachte 3] en ik hebben toen de spullen gepakt en wij zijn naar de auto gegaan. [Verdachte 1] is achter het stuur gestapt en [verdachte 3] is naast [verdachte 1] gaan zitten. [Verdachte 1] is naar onze woning gereden. Een aantal straten verderop zag ik [betrokkene 2] op de motor van de klant. Het was een zwart met grijze BMW. [Verdachte 1] had een Playstation en een bos sleutels. Wij zaten in geldproblemen en daarom hebben we zo gehandeld."
4.3. Medeverdachte [betrokkene 3] spreekt over een afspraak die "wij", waaronder het hof niet onbegrijpelijk heeft verstaan deze medeverdachte en verdachte, met de gebroeders [verdachte 1 en betrokkene 2] tevoren hadden gemaakt over de rolverdeling; de vrouwen zouden de klanten bezighouden terwijl de mannen de goederen uit de woning zouden stelen. Verdachte zelf heeft verklaard dat inderdaad de gebroeders de woning hebben doorzocht en dat zij eerder van hen heeft gehoord dat de klant een motorfiets had. Toen de groep van huis vertrok naar de klant had verdachte gezien dat [betrokkene 2] een motorpak en helm meenam. Het hof heeft daaruit het medeplegen van verdachte kunnen afleiden.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt over de verwerping van het beroep op overmacht. Het stelt dat in redelijkheid niet van verdachte mocht worden gevergd en dat zij zich tegen de mannen zou verzetten.
5.2. In het arrest is de verwerping van het beroep op overmacht voorzien van de volgende motivering:
"De strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 (voor zover betrekking hebbend op [slachtoffer 1]) tenlastegelegde feiten dient te worden ontslagen van rechtsvervolging nu zij heeft gehandeld uit psychische overmacht.
Voor het aanvaarden van een beroep op psychische overmacht is vereist dat er sprake is geweest van een onmiddellijk van buiten komende drang waaraan verdachte geen weerstand kon en behoefde te bieden. Er dient sprake te zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast. Voorts dient daarvoor te worden vastgesteld dat van de verdachte in concreto redelijkerwijs niet te vergen viel dat zij weerstand bood aan de druk van die omstandigheden.
Hoewel aannemelijk is dat de verdachte zich door haar mededaders bij de gebeurtenissen waarin zij betrokken was ook enigszins heeft laten meeslepen, is uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat zulks is gebeurd onder invloed van een onmiddellijk van buiten komende drang waaraan zij geen weerstand heeft kunnen en moeten bieden. Voor zover er bij de gebeurtenissen van 18 april 2004 in de loods te Kraggenburg geweld en bedreigingen met geweld hebben plaatsgevonden, richtte zich dat niet tegen verdachte, zodat het hof niet aannemelijk acht dat verdachte - daarbij zelf ook actief - door geweld of onder invloed van geweld deelgenomen heeft aan de handelingen [slachtoffer 1] heeft moeten ondergaan.
De aanwezigheid van verdachte daar en toen vond zijn beginpunt in haar nieuwsgierigheid. Zij wist al voordat zij naar de loods te Kraggenburg afreisde dat er een vrouw uit België was opgehaald, die seks zou gaan hebben met een hond. Zelfs toen verdachte zich er in de loods bewust van werd dat de seksuele handelingen niet op vrijwillige basis door [slachtoffer 1] werden ondergaan, bleef zij in de loods aanwezig en nam zij (toch) ook zelf actief deel aan het geweld en de vernederingen die daarbij te pas kwamen. Verdachte heeft niet geprobeerd haar partner of de andere medeverdachten daarvan te weerhouden. Hoewel zij de ongeoorloofdheid van het handelen van haar mededaders moet hebben kunnen zien en begrijpen, heeft verdachte zich op geen enkel moment van dit handelen gedistantieerd, terwijl daartoe wel verschillende mogelijkheden bestonden. In het bijzonder heeft het hof hierbij gelet op de verklaringen van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2005 waarbij verdachte desgevraagd heeft aangegeven dat zij vanaf het toilet de politie had kunnen bellen, maar dit niet heeft gedaan. Dat de verdachte de loods tussentijds niet heeft kunnen verlaten, is evenmin gebleken. Er stonden verdachte derhalve minder ingrijpende uitwegen ten dienste, die zij - verwijtbaar - onbenut heeft gelaten. Het hof verwerpt daarom dit verweer.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
5.3. Voor overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.(4)
Het hof heeft overwogen dat de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk zijn geworden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op de gedragingen van verdachte zoals die blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt niet van een kracht, drang of dwang waaraan verdachte (redelijkerwijs) geen weerstand heeft kunnen bieden, maar van een actieve betrokkenheid en medewerking, terwijl nergens uit blijkt dat die medewerking niet geweigerd had kunnen worden. Het gaat er niet om of verdachte, eenmaal geconfronteerd met de situatie in de loods en de ellendige staat waarin het slachtoffer verkeerde, zich tegen de drie mannen zou kunnen verzetten, maar dat zij zich zou hebben moeten distantiëren, dat zij niet (meer) mee had moeten doen. Dat heeft verdachte niet gedaan en dat kan volgens het hof aan haar worden verweten.
De verwerping van het beroep op overmacht is geënt op vaststellingen en waarderingen van feitelijke aard die in cassatie niet verder kunnen worden getoetst.(5) De motivering van de verwerping is niet onbegrijpelijk. Ik herhaal in dit verband dat het feit dat de loods was afgesloten dit oordeel van het hof nog niet onbegrijpelijk maakt omdat die afsluiting niet gericht is geweest tegen verdachte, maar klaarblijkelijk bedoeld is geweest om het slachtoffer niet te laten ontsnappen. Het hof heeft daarom aan kunnen nemen dat het feit dat de loods was afgesloten voor verdachte geen belemmering behoefde te vormen om de loods te verlaten.
6. De middelen zijn vruchteloos voorgesteld. Het tweede en derde middel leden zich naar mijn oordeel voor een verwerping met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met nr. 00102/07 ([verdachte 2]) en nr. 00101/07 ([verdachte 1]) in welke zaken ik ook vandaag conclusie neem.
2 HR 19 oktober 1993, NJ 1994,50 m.nt. Van Veen; HR 16 april 1996, DD 96.272.
3 HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 m.nt. Van Veen; HR 17 december 1985, NJ 1986, 427; HR 15 april 1986, NJ 1986, 740.
4 HR 30 november 2004, 2005, 94 m.nt. Mevis.
5 HR 17 november 1987, NJ 1988, 809 m.nt. Mulder; HR 23 november 1999, NJ 2000, 89; HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605.