HR, 04-12-2007, nr. 02201/06
ECLI:NL:PHR:2007:BA7912
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-12-2007
- Zaaknummer
02201/06
- LJN
BA7912
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA7912, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7912
ECLI:NL:PHR:2007:BA7912, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7912
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑12‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/5
Uitspraak 04‑12‑2007
Inhoudsindicatie
1. Weigeren verdachte om gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen. 2. Een omstandigheid a.b.i. art. 408.1 sub c Sv. Ad 1. In art. 588 Sv is niet voorzien in een bepaling die de weigering van verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bv. wel het geval is in art. 385.3 Sv. Ad 2. Het voorhouden van de "akte" op het politiebureau aan verdachte, levert niet zonder meer een omstandigheid op a.b.i. art. 408.1 sub c Sv.
4 december 2007
Strafkamer
nr. 02201/06
ABG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 april 2006, nummer 22/000141-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 november 2005, waarbij de verdachte ter zake van feit 1. "opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht" en 2. "wederspannigheid" is veroordeeld tot werkstraf voor een duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een namens de verdachte in hoger beroep gedaan verzoek tot het doen horen van een getuige ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De raadsman voert ter verdediging aan - zakelijk weergegeven -:
Mijn cliënt heeft niet willen tekenen op de akte van uitreiking. Het blijft een beetje onduidelijk of hij de dagvaarding heeft gelezen. Hij zegt dat hij niks heeft meegekregen van de politie. Cliënt zegt dat hij pas op de hoogte is geraakt van de veroordeling, toen hij een uitnodiging kreeg van de reclassering. Het is hier het woord van de verdachte tegen het woord van de desbetreffende politieagent. Ik verzoek om aanhouding van de zaak teneinde de agent te horen die de dagvaarding aan de verdachte heeft uitgereikt.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van bedoelde getuige wordt afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat het geen noodzaak ziet om de agent die de dagvaarding aan de verdachte heeft betekend als getuige te horen, nu op de akte van betekening van de dagvaarding in eerste aanleg is aangegeven dat de verdachte heeft geweigerd om te tekenen voor uitreiking aan hem van de gerechtelijke brief, houdende die dagvaarding, en van het bijbehorende mededelingenformulier. Het hof leidt hieruit af dat toen op zijn minst gepoogd is deze stukken aan hem uit te reiken. Bovendien heeft de verdachte heden ter terechtzitting verklaard dat de akte hem op het politiebureau is voorgehouden."
3.3. Art. 408, eerste lid, Sv luidt:
"Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen (...) aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
(...)
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting (...) de verdachte tevoren bekend was."
3.4. Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek doen steunen op een tweetal gronden. De eerste is ondeugdelijk, omdat 's Hofs vaststelling dat "toen op zijn minst is gepoogd deze stukken aan hem uit te reiken" niet zonder meer meebrengt dat sprake is van uitreiking van die dagvaarding in persoon. Daarbij verdient opmerking dat in art. 588 Sv niet is voorzien in een bepaling die de weigering van de verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in art. 385, derde lid, Sv. Bij de tweede grond waarop het Hof de afwijzing heeft doen steunen, heeft het kennelijk het oog op art. 408, eerste lid onder c, Sv. Zijn oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, is evenwel niet zonder meer begrijpelijk. Dat de "akte" op het politiebureau aan de verdachte is voorgehouden, levert niet zonder meer een dergelijke omstandigheid op. Het Hof heeft de afwijzing van het in het middel bedoelde verzoek dan ook ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 december 2007.
Mr. Bakker is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 04‑12‑2007
Inhoudsindicatie
1. Weigeren verdachte om gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen. 2. Een omstandigheid a.b.i. art. 408.1 sub c Sv. Ad 1. In art. 588 Sv is niet voorzien in een bepaling die de weigering van verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bv. wel het geval is in art. 385.3 Sv. Ad 2. Het voorhouden van de "akte" op het politiebureau aan verdachte, levert niet zonder meer een omstandigheid op a.b.i. art. 408.1 sub c Sv.
Nr. 02201/06
Mr. Vellinga
Zitting: 19 juni 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage waarbij hij wegens 1. "opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht" en 2. "wederspannigheid" is veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel richt zich met twee motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
4. In de eerste plaats klaagt het middel dat niet blijkt dat de verdachte, zoals het Hof heeft vastgesteld, op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg..
5. Zoals besloten ligt in de hierna onder 9 aangehaalde overweging van het Hof heeft het Hof niet vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de zitting maar dat het voor zijn rekening komt wanneer hij daarvan niet op de hoogte is geraakt door de dagvaarding ongelezen te laten. Dit onderdeel van het middel berust dus op onjuiste lezing van het arrest van het Hof en faalt derhalve bij gebreke aan feitelijk grondslag.
6. Ten tweede klaagt het middel dat uit de stukken niet blijkt dat de dagvaarding aan de verdachte is overhandigd en derhalve dat niet blijkt van betekening in persoon.
7. Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich - voor zover hier van belang - een akte van uitreiking inhoudende dat op 20 augustus 2005 om 11.05 uur aan de verdachte de bijbehorende gerechtelijke brief ( te weten de dagvaarding om op 28 november 2005 te verschijnen voor de Politierechter te 's-Gravenhage) in persoon aan hem is uitgereikt, en voorts dat de verdachte niet wenste te tekenen voor de ontvangst daarvan. De Politierechter heeft op 28 november 2005 verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en hem op dezelfde datum veroordeeld zoals hiervoor onder 1 is weergegeven. Blijkens de akte rechtsmiddel is namens de verdachte op 6 januari 2006 appèl ingesteld tegen die uitspraak.
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Het is juist dat ik op 19 augustus 2005 ben aangehouden. Ik heb de dagvaarding voor de zitting van 28 november 2005 niet gekregen. De dagvaarding is wel aan mij getoond op het politiebureau door een rechercheur. Hij zei daarbij: als je tekent, dan beken je schuld. Ik heb toen geweigerd om te tekenen en heb de dagvaarding niet in ontvangst genomen. De politie heeft geen verklaring afgenomen. De zittingsdatum was mij wel bekend geworden, maar ik had de dagvaarding niet bij mij. Ik heb geen oproep voor de zitting ontvangen.
De voorzitter toont de dagvaarding voor de zitting van 28 november 2005 aan de verdachte.
De verdachte verklaart voorts - zakelijk weergegeven - :
Ik weet niet of dit de desbetreffende dagvaarding was. Ik heb gezegd: als ik teken, dan wil ik een kopie van de dagvaarding hebben. Mij is toen gezegd dat dat niet mogelijk was. Om die reden heb ik niet getekend. Ik denk dat ik een transactie van € 400,- aangeboden heb gekregen. Ik heb hier geen mededeling over ontvangen.
Je ziet tegenwoordig steeds meer gewelddadigheid en bedrog door de politie. Er is € 40,- van mij gestolen door de politie.
De advocaat-generaal handhaaft zijn standpunt dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
De raadsman voert ter verdediging aan - zakelijk weergegeven - :
Mijn cliënt heeft niet willen tekenen op de akte van uitreiking. Het blijft een beetje onduidelijk of hij de dagvaarding heeft gelezen. Hij zegt dat hij niks heeft meegekregen van de politie. Cliënt zegt dat hij pas op de hoogte is geraakt van de veroordeling, toen hij een uitnodiging kreeg van de reclassering. Het is hier het woord van de verdachte tegen het woord van de desbetreffende politieagent. Ik verzoek om aanhouding van de zaak teneinde de agent te horen die de dagvaarding aan de verdachte heeft uitgereikt.
De advocaat-generaal verzet zich tegen het aanhoudingsverzoek, nu uit de stukken blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de zitting.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van bedoelde getuige wordt afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat het geen noodzaak ziet om de agent die de dagvaarding aan de verdachte heeft betekend als getuige te horen, nu op de akte van betekening van de dagvaarding in eerste aanleg is aangegeven dat de verdachte heeft geweigerd om te tekenen voor uitreiking aan hem van de gerechtelijke brief, houdende die dagvaarding, en van het bijbehorende mededelingenformulier. Het hof leidt hieruit af dat toen op zijn minst gepoogd is deze stukken aan hem uit te reiken. Bovendien heeft de verdachte heden ter terechtzitting verklaard dat de akte hem op het politiebureau is voorgehouden."
9. Het Hof heeft daarop terstond de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep uitgesproken, welke uitspraak als volgt is gemotiveerd:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding van de verdachte om op 28 november 2005 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 20 augustus 2005.
Voor zover door de verdediging is gesteld dat "een beetje onduidelijk is gebleven" of de verdachte ook werkelijk de inhoud van de dagvaarding heeft gelezen en dus op de hoogte was van de datum en het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg, overweegt het hof dat zowel uit de daarvan opgemaakte akte van uitreiking als uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van politie Haaglanden d.d. 14 september 2005, PL 15A4/2005/9878-17 valt af te leiden dat op 20 augustus 2005 aan de verdachte, die alstoen in het politiebureau verbleef, in persoon de dagvaarding is betekend alsmede dat de verdachte niet voor ontvangst van een afschrift wenste te tekenen. Onder die omstandigheden komt het naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de verdachte als deze de dagvaarding ongelezen laat.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 28 november 2005 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 6 januari 2006 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
10. Art. 408 Sv bepaalt:
1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij
a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing.
11. Het Hof heeft bij de verwerping van het verzoek tot horen van de getuige vastgesteld dat minstgenomen is gepoogd de dagvaarding aan de verdachte uit te reiken. Vervolgens stelt het Hof ter onderbouwing van de beslissing dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, vast dat de dagvaarding aan de verdachte in persoon is uitgereikt c.q. betekend, zich daarbij baserend op de inhoud van de akte van uitreiking alsmede op het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van politie Haaglanden d.d. 14 september 2005, PL 15A4/2005/9878-17.
12. Genoemde akte van uitreiking houdt in dat de gerechtelijke brief en het bijbehorende mededelingenformulier op zaterdag 20 augustus 2005 te 11.05 uur te (...) is uitgereikt aan de geadresseerde in persoon, alsmede:
"De in deze akte bedoelde gerechtelijke brief en het bijbehorende mededelingenformulier zijn aan mij uitgereikt.
Handtekening
Wenst niet te tekenen."
Genoemd proces-verbaal houdt in als voorgedrukte, aangekruiste tekst:
"Na overleg met de politieparketsecretaris mvr. mr. M. Melchers is op zaterdag 20 augustus 2005 aan de verdachte [verdachte] een transactie, in de vorm van een schikkingsbedrag van € 400,00 aangeboden, alsmede een gewaarmerkte kopie van een dagvaarding en een voorgedrukt mededelingenformulier uitgereikt. De verdachte ondertekende daarvoor een ingevulde akte van uitreiking.
De verdachte dient, bij het niet voldoen van het schikkingsbedrag binnen de daarvoor gestelde betalingstermijn, op maandag 28 november 2005 te 11:05 uur, te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage."
13. Uitreiking van een gerechtelijk schrijven als bedoeld in art. 587 Sv houdt in dat degene aan wie het gerechtelijk schrijven ter ontvangst wordt aangeboden dit inderdaad in ontvangst neemt.(1) Zou dit anders zijn dan zouden de voor weigering te ontvangen in art. 385 lid 3 Sv en 450 lid 3 Sv getroffen voorzieningen overbodig zijn. Ik wijs ook op de memorie van toelichting op het bepaalde in art. 385 lid 3 Sv:
"Om te voorkomen dat door het weigeren de oproeping aan te nemen, de uitreiking op eenvoudige wijze mislukt, is een vergelijkbare voorziening opgenomen als in artikel 385, derde lid."(2)
Een dergelijke voorziening is in art. 587 e.v. Sv niet getroffen. De wetgever zou kunnen overwegen in deze leemte nog eens te voorzien. Zolang dat niet het geval is zou de uitreikende ambtenaar in geval van weigering het uit te reiken stuk aan te nemen de inhoud daarvan aan de geadresseerde kunnen mededelen en van die mededeling proces-verbaal kunnen opmaken. Dan zal doorgaans op grond van die mededeling kunnen worden aangenomen dat de verdachte van de inhoud van het uit te reiken stuk op de hoogte is.
14. Bij de verwerping van het verzoek de getuige te horen laat het Hof blijken er niet zeker van te zijn of de dagvaarding en het bijbehorende mededelingenformulier daadwerkelijk aan de verdachte zijn uitgereikt in die zin dat deze aan de verdachte ter hand zijn gesteld. Of het Hof daar bij de beraadslaging op terug is gekomen wordt niet duidelijk. Het Hof verwijst wel naar de akte van uitreiking en genoemd proces-verbaal, maar daarin is niet te vinden of de dagvaarding ter uitreiking is aangeboden of inderdaad aan de verdachte is overhandigd. Voorts wijst het Hof erop dat het verdachtes risico is als hij de hem aangeboden dagvaarding weigert in ontvangst te nemen, een overweging die gelet op het bepaalde in art. 408, lid 1 aanhef en onder a, Sv overbodig zou zijn indien de dagvaarding inderdaad overeenkomstig de wet was uitgereikt.
15. Deze onduidelijke stellingname van het Hof brengt mij tot het volgende. Is het Hof ervan uitgegaan dat aanbieding van een uit te reiken stuk aan de geadresseerde uitreiken overeenkomstig de wet oplevert, dan heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder met betrekking tot het bepaalde in art. 587 en 588 Sv. Heeft het Hof geoordeeld dat de dagvaarding aan de verdachte is overhandigd dan is het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd.
16. Het middel slaagt ten dele.
17. Terzijde merk ik nog op dat mij de inzet van de discussie ter terechtzitting van het Hof over de weigering een afschrift te verstrekken niet geheel duidelijk is. Verdachte heeft verklaard alleen te willen tekenen als hij een kopie van de dagvaarding kreeg, maar dat hem toen is gezegd dat dat niet mogelijk was. Voor zover deze verklaring betrekking zou hebben op de dagvaarding is deze onbegrijpelijk: uitreiken houdt immers in dat de verdachte de dagvaarding wordt ter hand gesteld. Daarom zou ik denken dat het haast niet anders kan of verdachtes verklaring over het weigeren van een afschrift moet betrekking hebben op weigering hem een afschrift van de door hem voor ontvangst te tekenen akte van uitreiking te verstrekken. Het Hof heeft te dien aanzien echter niets vastgesteld zodat ik hier in cassatie aan voorbij ga.
18. Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof bij de motivering van de afwijzing van het verzoek tot het horen van de verbalisant in het midden heeft gelaten of het de verklaring van de verdachte irrelevant heeft geacht, of als onaannemelijk terzijde heeft geschoven.
19. Het verzoek de getuige te horen is blijkens hetgeen verdachtes raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd kennelijk gedaan om te kunnen ophelderen of de verdachte de dagvaarding ter gelegenheid van de aanbieding ter uitreiking heeft gelezen dan wel dat hij pas op de hoogte is geraakt van de veroordeling, toen hij een uitnodiging kreeg van de reclassering. Nu het Hof, zoals bij de bespreking van het eerste middel is uiteengezet, ten onrechte heeft vastgesteld dat de dagvaarding in persoon is uitgereikt is dan wel die beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd, is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep van belang wanneer de verdachte op de hoogte is geraakt van de dag van de terechtzitting dan wel van de veroordeling. De door het Hof voor de verwerping van het verzoek tot het horen van de getuige gegeven motivering gaat daaraan ten onrechte voorbij.
20. Het middel slaagt.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2005, vijfde druk, p. 625. Anders J.H. Janssen en M. Verkerk, Betekening van dagvaardingen in strafzaken, Trema 2006, p. 23-34, i.h.b. p. 24 l.k. onder verwijzing naar Hof Leeuwarden 11 maart 2003, NJ 2003, 280.
Beroepschrift 14‑12‑2006
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Inzake | : | [verdachte]/OM 1 c |
Onze ref. | : | BR.06.045 |
verdachte | : | [verdachte], geb. [geboortedatum]-1956 |
parketnr. | : | 09.410803.05 |
rolnr. | : | 22.000141.06 |
griffienr HR | : | 02201.06 |
raadsman | : | A.M. Seebregts te Rotterdam |
Per telefax | : | 070 ‑ 361 74 84 |
en in vijfvoud per gewone post |
Rotterdam, 14 december 2006
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], wonende aan de [adres], ([postcode]) [woonplaats];
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te 's Gravenhage, uitgesproken op 28 april 2006 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel 1
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 348, 358, 359 en 415 Sv geschonden doordat het hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden, heeft beslist dat verzoeker niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in het beroep.
Toelichting
Het hof meent dat verzoeker binnen 14 dagen na de uitspraak van de politierechter beroep had moeten instellen, hetgeen niet is gebeurd. Dat standpunt van het hof steunt op twee overwegingen:
- 1.
verzoeker zou tevoren op de hoogte zijn geweest van de zitting in eerste aanleg
- 2.
de dagvaarding in eerste aanleg zou in persoon zijn betekend
Indien die twee overwegingen juist zouden zijn, zouden die er inderdaad toe leiden dat het beroep diende te worden ingesteld binnen 14 dagen na de uitspraak van de politierechter. Beide overwegingen zijn echter onjuist, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
ad 1) tevoren op de hoogte van de zitting?
In het pv van zitting van het hof staat onder meer
‘De dagvaarding is wel aan mij getoond (cursivering van mij, raadsman) op het politiebureau door een rechercheur.’
‘De zittingsdatum (cursivering van mij, raadsman) was mij wel bekend geworden.’
‘Bovendien heeft de verdachte heden ter terechtzitting verklaard dat de akte (cursivering van mij, raadsman) hem op het politiebureau is voorgehouden.’
Uit het bovenstaande volgt echter niet (per se) dat verzoeker tevoren op de hoogte was van de nodige details met betrekking tot de zitting.
Het tonen van een dagvaarding hoeft er immers niet toe te leiden dat daadwerkelijk kennis wordt genomen van datum, tijdstip en adres van de zitting. Dat zal mede afhangen van de vraag hoe lang de dagvaarding is getoond, op welke afstand zulks gebeurde, hoe groot de letters waren uit de dagvaarding en of de verdachte wist waar hij moest kijken voor de relevante informatie.
Dat de zittingsdatum bekend is geworden, zegt evenmin dat verzoeker op de hoogte was van voldoende details met betrekking tot de zitting. Het weten van de datum impliceert immers niet dat je ook weet om hoe laat je waar moet zijn (adres? rechterlijk college?).
In art. 408 lid 1 Sv staat dat, teneinde de beroepstermijn te laten ingaan op de dag na de uitspraak, voldoende is dat ‘de dag’ van de zitting tevoren bekend is. Echter, redelijke wetsuitleg brengt met zich mee dat ‘de dag’ aldus moet worden verstaan dat tevens minstens de plaats van de zitting en het precieze tijdstip bekend moeten zijn. De ratio achter die bepaling is immers dat de justitiabele in dergelijke gevallen (al dan niet door aanwezig te zijn ter zitting) in staat moet worden geacht tijdig te kunnen achterhalen wat de uitspraak is geworden. Wanneer tevoren wel een zittingsdatum, maar noch een parketnummer, noch een gerecht, noch een adres, noch een precies zittingstijdstip bekend zijn, stuit het achterhalen van de uitspraak op forse praktische bezwaren.
Je zou je kunnen afvragen of wetenschap omtrent de datum een zodanige onderzoeksplicht in het leven roept dat de justitiabele, ondanks de praktische bezwaren, gehouden zou zijn het precieze tijdstip, het adres en het rechterlijk college van de zitting te achterhalen. Verzoeker meent van niet. Je kunt nauwelijks verwachten dat een justitiabele elk gerecht in Nederland gaat bellen om te vragen of zij wellicht op die bewuste datum een zitting voor hem hebben. Dat geldt al helemaal wanneer de justitiabele, zoals nu, niet eens beschikt over een parketnummer.
Tenslotte geldt dat het voorhouden van een akte evenmin met zich meebrengt dat de verdachte op de hoogte is van het precieze tijdstip en de plaats van de zitting. Dergelijke informatie staat immers over het algemeen niet op een uitreikingsakte.
ad 2) betekening in persoon?
Uit de stukken blijkt niet dat de dagvaarding op enig moment aan verzoeker is overhandigd.
Onder die omstandigheden is geen sprake van een rechtsgeldige betekening in persoon. Dat verzoeker heeft geweigerd (te tekenen voor ontvangst en) de dagvaarding in ontvangst te nemen, doet daar niet aan af.
Een verdachte is, mede gezien het nemo tenetur beginsel, niet gehouden enig gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen uit handen van de politie. Redelijke wetstoepassing leidt ertoe dat in geval van weigering een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen, de regels ex 588 Sv in acht dienen te worden genomen die gelden wanneer een gerechtelijke mededeling niet in persoon kan worden betekend.
Volledigheidshalve zij vermeld dat de overwegingen van uw Raad uit HR NJ 2005, 153 hier niet van overeenkomstige toepassing zijn, nu in die casus het OM niet kon weten dat de verdachte geen kennis had genomen van de inhoud van de dagvaarding, terwijl dat het OM in het onderhavige geval wel duidelijk kon zijn. De dagvaarding is immers niet in ontvangst genomen.
Middel II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 315 en 415 Sv geschonden doordat het hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden, het verzoek heeft afgewezen tot het horen van de agent die betrokken was bij de (poging tot) uitreiking van de dagvaarding.
Toelichting
Door te overwegen dat het geen noodzaak zag de agent te horen, heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd. De beslissing is echter onbegrijpelijk gemotiveerd.
In het pv van zitting staat onder meer
‘De dagvaarding is wel aan mij getoond op het politiebureau door een rechercheur. Hij zei daarbij: als je tekent, dan beken je schuld. Ik heb toen geweigerd om te tekenen en heb de dagvaarding niet in ontvangst genomen.’
en
‘Ik heb gezegd: als ik teken, dan wil ik een kopie van de dagvaarding hebben. Mij is toen gezegd dat dat niet mogelijk was. Om die reden heb ik niet getekend.’
Het hof overweegt — kort gezegd — dat het niet noodzakelijk is de agent te horen nu uit de stukken zou blijken dat op zijn minst is gepoogd de dagvaarding uit te reiken aan verzoeker. Het hof laat daarbij in het midden of zij hetgeen de verdachte ter zitting heeft verklaard (zie hierboven) onaannemelijk acht, dan wel irrelevant.
Mocht het hof bedoelen dat zij hetgeen verdachte stelt irrelevant acht, dan is de afwijzing van het verzoek de getuige te horen onbegrijpelijk gemotiveerd. Immers, indien de agent heeft gezegd hetgeen de verdachte stelt dat hij heeft gezegd, dan is dat relevant voor de vraag of aan verzoeker kan worden tegengeworpen dat hij de dagvaarding heeft geweigerd en (aldus) geen kennis heeft genomen van de inhoud ervan.
De afwijzing van het verzoek de getuige te horen is derhalve niet naar de eis der wet gemotiveerd.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Schilderstraat 32 (3011 ET), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
A.M. Seebregts