HR, 25-09-2007, nr. 01918/06
ECLI:NL:HR:2007:BA7657
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-09-2007
- Zaaknummer
01918/06
- LJN
BA7657
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA7657, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7657
ECLI:NL:HR:2007:BA7657, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7657
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑08‑2006
- Wetingang
art. 353 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
VA 2008/26 met annotatie van J. Silvis
VA 2008/26 met annotatie van J. Silvis
Conclusie 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Beslag i.v.m. een ad-informandum feit. Het Hof heeft vastgesteld – hetgeen in cassatie niet wordt bestreden – dat de desbetreffende boormachine in beslag is genomen bij het onderzoek naar een ad-informandum gevoegd feit en dat verdachte heeft ontkend dat feit te hebben gepleegd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof dat feit overeenkomstig de bestendige rechtspraak van de HR niet bij de strafoplegging heeft betrokken. Dat brengt mee dat t.z.v. dat feit geen sprake is van een van de in art. 353.1 Sv genoemde gevallen, zodat dat artikel toepassing mist. Het middel, dat zulks miskent, is vruchteloos voorgesteld.
Nr. 01918/06
Mr Machielse
Zitting 12 juni 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 10 februari 2006 voor 1 primair: "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming", 2 subsidiair: "opzetheling" en 3 subsidiair: "opzetheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een bijzondere voorwaarde als nader in het arrest omschreven. Voorts is een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het arrest omschreven.
Het hof heeft zich niet in staat geacht een beslissing te nemen ten aanzien van het inbeslaggenomene.
2. Mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 3 bewezenverklaarde, nu daarin onder meer is bewezenverklaard dat de verdachte in een bepaalde periode flessen wijn heeft verworven, maar de verdachte vervolgens is vrijgesproken van de omstandigheid dat hij ten tijde van dat verwerven wist dat deze door misdrijf waren verkregen. De bewezenverklaring is naar het oordeel van de steller van het middel daardoor innerlijk tegenstrijdig.
3.2. Onder 3 subsidiair is tenlastegelegd:
"hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004 tot en met 20 september 2004, in de gemeente Stadskanaal en/of in de gemeente Borger-Odoorn, in elk geval in Nederland, een tv-video-combinatie, een dvd-speler, een klokje en een of meer flessen wijn heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die tv-stereo-combinatie, die dvd-speler, dat klokje en/of die/dat fles/sen wijn wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof."
3.3. Daarvan is bewezenverklaard:
"hij in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 20 september 2004, in de gemeente Borger-Odoorn, een tv-video-combinatie, een dvd-speler, een klokje en een of meer flessen wijn heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die tv-video-combinatie, die dvd-speler en dat klokje wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
3.4. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. De aangever heeft aangifte gedaan van onder meer diefstal van flessen wijn. Enkele flessen, bij de verdachte aangetroffen, worden door de aangever herkend als zijnde zijn eigendom. Die flessen heeft de verdachte kennelijk op de een of andere manier verworven. De verdachte heeft ten aanzien van die flessen wijn niet verklaard hoe hij daaraan kwam of hoeveel hij daarvoor heeft betaald.
Het strafrechtelijke verwijt dat de verdachte onder 3 wordt gemaakt is dat hij goederen heeft verworven waarvan hij wist dat deze door misdrijf verkregen waren. De bewezenverklaring houdt wel in dat verdachte flessen wijn heeft verworven, maar in de bewezenverklaring is doorgehaald dat verdachte wist dat het door misdrijf verkregen flessen wijn betrof. In een nadere bewijsoverweging over feit 3 heeft het hof gemotiveerd waarom het van oordeel was dat er sprake was van voorwaardelijk opzet met betrekking tot de herkomst van de overige voorwerpen. Deze motivering gold volgens het hof ook voor de flessen wijn gelet op de samenhang met de overige goederen waarover verdachte heeft verklaard.
De door de steller van het middel geconstateerde onvolkomenheid van de bewezenverklaring kan op twee wijzen worden opgelost. In de eerste plaats kan, kennelijk in overeenstemming met de in de extra bewijsoverweging neergelegde bedoeling van het hof, de doorhaling over de wetenschap van verdachte met betrekking tot de herkomst van flessen wijn worden geschrapt. In de tweede plaats zou iedere verwijzing naar de flessen wijn uit de bewezenverklaring kunnen worden geschrapt, maar dat stuit tegen de kennelijke bedoeling van het hof. Toch gaat mijn voorkeur uit naar de tweede mogelijkheid. Bewijsmiddel 12 houdt in dat bij de inbraak in een woning dertien flessen wijn zijn ontvreemd. Uit bewijsmiddel 14 kan worden opgemaakt dat de bestolenen een aantal flessen wijn die afkomstig waren uit hun woning van foto's hebben herkend, maar uit de verklaring van verdachte blijkt niet hoe deze flessen wijn in zijn bezit zijn gekomen. Verdachte heeft zich daarover niet uitgelaten. En juist op de uitlatingen van verdachte over de wijze waarop hij de voorwerpen in zijn bezit heeft gekregen heeft het hof zijn redenering over het voorwaardelijk opzet gebouwd. De bestolenen hebben ook niet verklaard dat het gaat om bijzondere flessen die daarom met zoveel stelligheid konden worden herkend. Dan lijkt mij de onderlinge samenhang met de overige goederen te mager te zijn.
Door verbeterde lezing van de bewezenverklaring met weglating van "en een of meer flessen wijn" wordt de aard en de ernst van het bewezenverklaarde totaal geen geweld aangedaan, zodat de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd zal kunnen lezen.(1) Ook de kwalificatie blijft ongewijzigd.(2)
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof zich ten onrechte niet in staat heeft geacht een beslissing te nemen op de inbeslaggenomen boormachine. Deze beslissing is, en daar wijst de steller van het middel terecht op, sinds 1 januari 1996 niet meer als mogelijke beslissing in art. 353 Sv opgenomen.(3)
De rechter zal derhalve, indien de hem voorgelegde stukken aantonen dat in verband met de aan zijn oordeel onderworpen stukken in beslag zijn genomen, terwijl dit beslag nog niet is geëindigd, gehouden zijn daaromtrent een beslissing te nemen.
4.2. De vraag rijst of in het onderhavige geval wel sprake is van een in het kader van art. 353 Sv (via art. 415 Sv ook van toepassing op het hoger beroep) te nemen beslissing. Dat artikel houdt in dat bij een einduitspraak, een beëindiging van de zaak, de rechter een beslissing omtrent het beslag moet nemen.
In het onderhavige geval heeft het hof zich niet in staat geacht een beslissing te nemen, nu de inbeslagname kennelijk verband houdt met een ad informandum gevoegd feit. Door de ontkenning van de verdachte zich aan dit feit schuldig te hebben gemaakt, kon dit feit niet door het hof meegenomen worden, want dit feit is immers dan niet aan zijn oordeel onderworpen.(4) Dan kan het hof zich over een bijkomende inbeslagname niet uitlaten. De verdachte zal voor dit ad informandum gevoegde feit nog apart vervolgd kunnen worden.(5) Technisch gesproken is die "zaak" - in enge zin, namelijk toegespitst op het ad informandum gevoegde feit - ook nog niet geëindigd. Bij een eventuele latere behandeling van die zaak kan het inbeslaggenomen goed worden meegenomen. Het hof zou met een beslissing over het beslag, terwijl in de hoofdzaak nog beslist zou kunnen worden, die rechter ook voor de voeten kunnen lopen als het op het beslag, dat verband houdt met een feit waarvan nog niets in rechte vast staat(6), reeds een beslissing zou geven.
Het hof had er wellicht beter aan gedaan helemaal geen overweging aan het beslag te wijden, of, met andere woorden, het beslag compleet buiten beschouwing te laten. Een beslissing op grond van art. 353 Sv ligt in het onderhavige geval niet voor de hand, omdat het hof zich dan eerst inhoudelijk met het ad informandum tenlastegelegde feit zou moeten bezighouden. Ook in de beslissing om de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de onbekende rechthebbende te gelasten ligt al besloten dat de verdachte naar het oordeel van het hof niet als rechthebbende kan worden aangemerkt.(7) Van zo een impliciete beslissing dient de rechter zich te onthouden in een zaak die niet aan zijn oordeel onderworpen is. Redelijke wetsuitleg brengt daarom mijns inziens met zich dat de rechter geen beslissing als bedoeld in art. 353 Sv hoeft te geven als het inbeslaggenomene verband houdt met feiten die niet aan het oordeel van die rechter zijn onderworpen.
Ik ben dan ook van oordeel dat het middel moet falen omdat het middel uitgaat van de onjuiste opvatting dat het hof in het onderhavige geval gehouden was een beslissing ex art. 353 Sv te geven.
5. Beide middelen falen. Een andere grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie bijv. HR 17 oktober 2006, LJN AY7770.
2 Zie bijv. HR 13 maart 2007, LJN AZ5461.
3 Art 353, eerste lid, Sv luidde van 1 maart 1993 tot en met 31 december 1995:
"1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging gelast de rechtbank, tenzij zij verklaart tot het geven van zodanige last niet in staat te zijn, dat inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan een met name genoemde persoon. Zulks laat ieders rechten op het voorwerp onverlet."
Art. 353 Sv is bij Wet van 12 april 1995, Stb. 1995, 254 aangepast.
Art 353, eerste en tweede lid, Sv luidt sinds 1 januari 1996:
"1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
2. De rechtbank gelast, onverminderd artikel 351,
a. de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;
b. de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of
c. indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende."
Zie tevens het door de steller van het middel aangehaalde HR 3 juni 1997, NJ 1997, 549 en bijv. de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Wortel vóór HR 22 juni 2004, LJN AO9094.
4 Ik besef dat het "niet onderworpen zijn aan het oordeel" een wat ruimer criterium is dan het "niet in de strafoplegging in aanmerking mogen nemen", zoals door de Hoge Raad in HR 6 februari 2001, NJ 2001, 184 geformuleerd.
5 Telefonisch ingewonnen inlichtingen wijzen overigens uit dat de verdachte voor die ad informandum feiten (nog) niet apart is vervolgd; het dossier ligt immers thans bij de Hoge Raad.
Bij het in de toekomst wellicht uitblijven van een beslissing, bijvoorbeeld omdat de zaak wordt geseponeerd, kan door belanghebbenden overigens een art. 552a Sv procedure worden gestart.
6 Een blik over de papieren muur leert dat de boormachine voorkomt op de bij de aangifte van woninginbraak opgenomen goederenbijlage en dat de aangever zijn boormachine, die bij de verdachte is aangetroffen, heeft herkend als zijnde zijn eigendom. De verdachte heeft echter geen afstand willen doen van de boormachine.
7 Vgl. HR 14 februari 2006, LJN AU9114.
Uitspraak 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Beslag i.v.m. een ad-informandum feit. Het Hof heeft vastgesteld – hetgeen in cassatie niet wordt bestreden – dat de desbetreffende boormachine in beslag is genomen bij het onderzoek naar een ad-informandum gevoegd feit en dat verdachte heeft ontkend dat feit te hebben gepleegd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof dat feit overeenkomstig de bestendige rechtspraak van de HR niet bij de strafoplegging heeft betrokken. Dat brengt mee dat t.z.v. dat feit geen sprake is van een van de in art. 353.1 Sv genoemde gevallen, zodat dat artikel toepassing mist. Het middel, dat zulks miskent, is vruchteloos voorgesteld.
25 september 2007
Strafkamer
nr. 01918/06
SY/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 februari 2006, nummer 24/000962-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen" (gevangenis "Esserheem") te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 28 april 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming", 2 subsidiair en 3 subsidiair, telkens: "opzetheling" veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 27,50 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen over een op de beslaglijst vermelde boormachine, althans dat het in strijd met art. 353 Sv heeft overwogen dienaangaande geen beslissing te kunnen nemen.
4.2. De bestreden uitspraak houdt onder de kop "Beslag" het volgende in:
"Het hof kan geen beslissing nemen over de op de beslaglijst vermelde boormachine (merk Black & Decker, 710 Watt, kleur zwart) aangezien deze boormachine in beslag is genomen naar aanleiding van het derde op de onderhavige tenlastelegging ad-informandum gevoegde feit, welk feit verdachte heeft ontkend."
4.3. Art. 353 Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
2. De rechtbank gelast, onverminderd artikel 351,
a. de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;
b. de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of
c. indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende."
4.4. Het middel gaat uit van de opvatting dat, nu de strafzaak tegen de verdachte door de oplegging van straf is beëindigd, het Hof op de voet van art 353, eerste lid, Sv gehouden was een beslissing te nemen over de met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen boormachine.
4.5. Het Hof heeft vastgesteld - hetgeen in cassatie niet wordt bestreden - dat de desbetreffende boormachine in beslag is genomen bij het onderzoek naar een ad-informandum gevoegd feit en dat de verdachte heeft ontkend dat feit te hebben gepleegd.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof dat feit overeenkomstig de bestendige rechtspraak van de Hoge Raad niet bij de strafoplegging heeft betrokken.
Dat brengt mee dat ter zake van dat feit geen sprake is van een van de in art. 353, eerste lid, Sv genoemde gevallen, zodat dat artikel toepassing mist. Het middel, dat zulks miskent, is vruchteloos voorgesteld.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 september 2007.
Beroepschrift 01‑08‑2006
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
Inzake | : [verdachte]/cassatie |
Griffienr | : 01918/06 |
Betekening aanzegging d.d. | : 1 augustus 2006 |
Mijn ref | : RJB/ jh 3962-06/1 |
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwe,
Ondergetekende, als daartoe door requirant tot cassatie bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], momenteel verblijvende in de penitentiaire inrichting ‘Ter Apel’ te Ter Apel, ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 10 februari 2006 en alle door het Hof ter terechtzitting genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het Hof requirant veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Ten onrechte heeft het Hof ten aanzien van het onder feit 3 van de tenlastelegging tenlastegelegde feit bewezen verklaard dat requirant in een bepaalde periode een aantal goederen, waaronder flessen wijnen, heeft verworven en requirant vrijgesproken van de omstandigheid dat hij ten tijde van het verwerven van de flessen wijn wist dat die flessen door misdrijf waren verkregen. De bewezen verklaring is derhalve innerljik tegenstrijdig, althans onvoldoende met redenen omkleed althans is de kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan requirant is feit 3 subsidiair ten laste gelegd dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004 tot en met 20 september 2004 in de gemeente Stadskanaal en/of in de gemeente Borger-Odoorn, in elk geval in Nederland, een tv-video-combinatie, een dvd-speler, een klokje en/of een of meer flessen wijn heeft verworven, voorhanden heet gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die tv-video-combinatie, die dvd-speler, dat klokje en/of die/dat fles(sen) wijn. wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.’
1.2
Het Hof heeft bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 20 september 2004, in de gemeente Borger-Odoorn, een tv-video-combinatie, een dvd-speler, een klokje en/of meer flessen wijn heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die tv-video-combinatie, die dvd-speler en dat klokje wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.’
1.3
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof verwezen naar de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging. Het Hof heeft voorts nog overwogen dat het Hof niet bewezen heeft geacht hetgeen onder 3 subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan als bewezen is aangenomen.
1.4
Gelet op de bewezen verklaring heeft het Hof derhalve weliswaar bewezen verklaard dat requirant een aantal goederen, waaronder één of meer flessen wijn heeft verworven, maar niet dat requirant ten tijde van het verwerven van die flessen heeft geweten dat die flessen door misdrijf waren verkregen. Heling is evenwel alleen strafbaar indien de verdachte ten tijde van de verwerving heeft geweten (of redelijkerwijs heeft moeten vermoeden) dat de betreffende goederen door misdrijf waren verkregen (zie onder meer H.R. 12 maart 2002, N.J. 2002, 331). Dit houdt in dat de bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig is, althans is bewezenverklaring en/of kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
Ten onrechte heeft het Hof geen beslissing genomen over de op de beslag lijst vermelde boormachine, althans heeft het Hof te dier zake ten onrechte overwogen dat het Hof geen beslissing kan nemen over de betreffende boormachine aangezien de boormachine in beslag is genomen naar aanleiding van het derde op de onderhavige tenlastelegging ad-informandum gevoegde feit, welk feit requirant heeft ontkend. De uitspraak is derhalve nietig, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
2.1
Aan requirant zijn in de dagvaarding met parketnummer: 18/070432-02 een drietal afzonderlijke feiten tenlastegelegd. In de betreffende dagvaarding is voorts vermeld dat een aantal ad-informandum gevoegde strafbare feiten behandeld zullen worden, waaronder als feit:
- ‘3.
070432-04 30 mei 2004, [adres], Gasselternijveen, Gem. Aa en Hunze, Diefstal in/uit dmv braak, verbreking, inklimming dan wel heling (incident 6).’
2.2
In het procesverbaal van de terechtzitting in hoger beroep is onder meer gerelateerd:
‘de raadsman verklaart desgevraagd
mijn cliënt betwist de drie ad-informandum gevoegde feiten.’
2.3
In het procesverbaal van terechtzitting is voorts nog gerelateerd:
‘de voorzitter deelt de korte inhoud mede van de stukken van het strafdossier waaronder:
- —
een door de advocaat-generaal opgestelde lijst van inbeslaggenomen goederen, d.d. 20 januari 2006, waarop 1 boormachine staat vermeld;
()
De vordering strekt mede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot € 27,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de inbeslaggenomen boormachine wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.’
2.4
In het procesverbaal van terechtzitting is voorts gerelateerd dat de raadsman overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen pleit, welke pleitaantekeningen aan het procesverbaal zijn gehecht,. waarin ondermeer is vermeld:
‘beslag: - teruggave cl?.’
2.5
In het arrest heeft het Hof geen beslissing genomen naar aanleiding van de inbeslaggenomen boormachine. Wel heeft het Hof te dier zake overwogen:
‘beslag
Het Hof kan geen beslissing nemen over de op de beslaglijst vermelde boormachine (merk Black & Decker, 710 Watt, kleur zwart) aangezien deze boormachine in beslag is genomen naar aanleiding van het derde op de onderhavige tenlastelegging ad-informandum gevoegde feit, welk feit verdachte heeft ontkend.’
Zulks ten onrechte.
2.6
Sedert 1 november 1996 zal een rechter in een strafzaak niet meer kunnen stellen geen beslissing te kunnen nemen ten aanzien van een inbeslaggenomen voorwerp (aldus H.R. 3 juni 1997, N.J. 1997, 549 alsmede H.R. 2 september 1997, NJB 1997, pagina 1648, nummer 127). De werking van het betreffende artikel 153 Sv beperkt zich overigens tot inbeslaggenomen goederen welke inbeslagneming gebaseerd is op artikel 94 Sv (H.R. 16 november 2004, LJN AR 3202). In de onderhavige zaak is de betreffende boormachine in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv, zodat het Hof op grond van artikel 353 Sv gehouden was één van de beslissingen te nemen die vermeld staan in het bewuste artikel.
2.7
Requirant realiseert zich dat in de wetsgeschiedenis van het bewuste artikel wel is gesteld dat deze verplichting niet opgaat indien de zaak niet is geëindigd; teruggave hoeft niet te geschieden als de zaak zou zijn blijven steken bij de voorvragen omdat een nieuwe behandeling van de zaak dan mogelijk is (zie in dit verband G.J. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Kluwer, 5e druk, pagina 716).
In de onderhavige zaak is er evenwel sprake van een beëindiging van de strafzaak nu het Hof requirant tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft veroordeeld. De omstandigheid dat een goed (mogelijk) in beslag is genomen in een zaak die uiteindelijk niet in een telastegging ten laste is gelegd. (maar als een ‘ad-info’ feit is aangemerkt) doet dan ook niet af aan het bovenstaande. Gelet op deze omstandigheid is de uitspraak van het Hof onvoldoende met redenen omkleed.
DAT
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 28 september 2006
Deze zaak wordt behandeld door mr. R.J. Baumgardt, postbus 667, 3200 AP Spijkenisse, telefoon: 0181-617723, telefax: 0181-622562, dossiernummer: 3962-06/1