HR, 29-05-2007, nr. 02267/06
ECLI:NL:HR:2007:BA1736, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-05-2007
- Zaaknummer
02267/06
- LJN
BA1736
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA1736, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA1736
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2006:AW2032
ECLI:NL:HR:2007:BA1736, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2006:AW2032, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA1736
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑10‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2008, 95 met annotatie van J.M. Reijntjes
NJ 2008, 95 met annotatie van J.M. Reijntjes
Conclusie 29‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Bestanddeel “in vereniging” a.b.i. art. 141 Sr ontbreekt in tll. De opvatting dat het hof de inleidende dagvaarding nietig had moeten verklaren omdat de in art. 141 Sr voorkomende term “in vereniging” ontbreekt, is onjuist. Klaarblijkelijk heeft het hof de tll aldus verstaan dat de in art. 141.1 Sr voorkomende term “in vereniging” daarin is omschreven met de woorden “met een ander of anderen”.
Nr. 02267/06
Mr Machielse
Zitting 20 maart 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft de verdachte op 14 april 2006 voor 1 primair: "diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een tegen hem wegens diefstal met geweld uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan"; 2 primair: "medeplegen van poging tot doodslag"; 3 meer subsidiair(1): "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen" en 4: "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en het inbeslaggenomene, is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast als nader in het arrest omschreven en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1 Het eerste middel richt zich tegen de ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair gegeven beslissingen. Nu in de tenlastelegging de woorden "in vereniging" ontbreken, had het hof de tenlastelegging op dit punt nietig moeten verklaren danwel het bewezenverklaarde niet mogen kwalificeren als openlijke geweldpleging. Daarnaast heeft het hof ten onrechte naar art. 141 Sr (oud) gekwalificeerd, aldus de steller van het middel.
3.2 Art. 141, eerste lid, Sr luidt sinds 12 mei 2000:
"1. Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
3.3 De tenlastelegging houdt ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde in dat:
"hij op of omstreeks 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, met een ander of anderen op of aan de openbare weg (De Houtzaagmolen), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (met gebalde handen) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] slaan en/of het meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] schoppen.
3.4 Daarvan is bewezenverklaard:
"hij op 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, met een ander op of aan de openbare weg (De Houtzaagmolen) openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit het meermalen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] schoppen."
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen".
3.5 Ten aanzien van de woorden "in vereniging" die in 2000 in de plaats kwamen van de woorden "met verenigde krachten" pleegt de Hoge Raad de wetgeschiedenis te citeren(2):
"3.4.2. De parlementaire geschiedenis van die wet houdt ten aanzien van het bestanddeel "in vereniging" - voorzover in de onderhavige zaak van belang - onder meer het volgende in:
"De verruiming van de reikwijdte van artikel 141 WvSr krijgt gestalte door de vervanging van de woorden "met verenigde krachten" door de woorden "in vereniging". De woorden "in vereniging" drukken uit dat de samenwerkingseis van artikel 141 WvSr onverkort blijft gelden: het "verenigde" van de krachten wordt voortgezet in de eis dat in vereniging geweld moet zijn gepleegd. Aan deze vereniging worden geen strengere eisen gesteld, wat betreft de nauwheid en de volledigheid van de samenwerking, dan bij het huidige artikel 141 WvSr het geval is. Anders dan bij moord en bij diefstal gewoonlijk het geval is, zal - zo werd reeds gesteld - aan openlijke geweldpleging veelal niet een fase van voorbereiding voorafgaan. De samenwerking kan zeer wel bestaan uit niets meer dan een gezamenlijk gepleegde, niet voorbereide vernieling of mishandeling. Net als thans kan ook na de voorgestelde wijziging in dergelijke gevallen zeer wel van openlijke geweldpleging sprake zijn.
Het verschil met de huidige delictsomschrijving zit uitsluitend in het ontbreken van het woord "krachten". Anders dan thans is niet langer doorslaggevend of de verdachte "krachten" heeft aangewend die met die van anderen verenigd zijn. Voldoende is, dat hij deel uitmaakt van de groep die het openlijke geweld heeft gepleegd, en een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Die bijdrage kan bestaan in het plegen van een gewelddadige handeling, dat hoeft echter niet. De betrokkene kan ook met een bivakmuts hebben rondgelopen en anderen hebben aangemoedigd. Hij kan, in gevallen waarin het openlijke geweld niet "spontaan" gepleegd wordt, ook een rol in de organisatie hebben gespeeld door deelnemers aan de openlijke geweldpleging te werven.
(...)
3.8. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals hiervoor onder 3.4.2 weergegeven, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn."
3.6 De wetgever beoogde met deze wijziging in de tekst van art. 141 Sr de strafbaarstelling van openlijke geweldpleging meer op één lijn te brengen met de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens medeplegen.(3) In de memorie van toelichting schrijft de Minister dat niet iedereen die geen geweld gebruikt ook onschuldig is. Ook degenen die geen geweld gebruiken kunnen schuldig zijn, doordat hun aanwezigheid het plegen van geweld door anderen bevordert.(4) De ontwikkeling van het medeplegen heeft geleid tot strafrechtelijke aansprakelijkheid ook van degene die nauw en volledig samenwerkt zonder samen uit te voeren. Anderzijds schoot de strafrechtelijke reactie tekort jegens hen die bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan gewelddadige confrontaties met de politie zonder zelf daden van geweld te begaan.
3.7 De woorden "in vereniging" vormen een bestanddeel van art. 141 Sr en behoren in de tenlastelegging tot uitdrukking te komen. De vraag is of dit in de onderhavige zaak voldoende is geschied doordat de tenlastelegging spreekt van "met een ander of anderen".
3.8 Nu de tenlastelegging niet de woorden "in vereniging" bevat dienen de woorden "met een ander of anderen" naar mijn mening te worden geïnterpreteerd overeenkomstig het normaal spraakgebruik.(5) Het komt mij voor dat deze woorden aldus uitgelegd dienen te worden dat de ander direct betrokken is geweest bij hetgeen is gedaan. Die ander moet daarin een aandeel hebben gehad, hij moet samen hebben gehandeld, samen hebben uitgevoerd, hebben samengewerkt.(6) Van het met een ander openlijk geweld plegen zal geen sprake zijn indien die ander slechts door aanmoedigingen tot geweld ophitst. In zoverre zijn de in de onderhavige tenlastelegging gebezigde woorden beperkter dan de woorden in de delictsomschrijving. Het OM doet er verstandig aan een dergelijke wijze van ten laste leggen te reserveren voor die gevallen waarin het duidelijk is dat de ander samen met verdachte geweld heeft gebruikt.
Hij die met een ander openlijk geweld pleegt valt in deze uitleg dus zonder meer binnen het bereik van art. 141 Sr. Dat de tenlastelegging niet de woorden "in vereniging" inhoudt doet er niet aan af dat het misdrijf van art. 141, eerste lid, Sr voldoende duidelijk is verwoord.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte in deze zin met een ander openlijk geweld heeft gepleegd en de bewezenverklaring kan dus als openlijke geweldpleging worden gekwalificeerd.
Het middel faalt.
4.1 Het tweede middel behelst een soortgelijke klacht ten aanzien van het onder 4 bewezene. In de bewezenverklaring is - ik zou welhaast reeds zeggen: abusievelijk - niet de zinssnede uit de tenlastelegging opgenomen: "welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2]".
4.2 Nu de tenlastelegging het misdrijf van art. 312 Sr wel toereikend omschrijft kan uw Raad de bewezenverklaring verbeterd lezen, nu hier evident sprake is van een misslag.
Het middel faalt.
5. Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Een andere grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot tot verbeterde lezing van de kwalificatie van het onder 3 meer subsidiaire als "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" en van de bewezenverklaring van feit 4. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Door het hof, de advocaat-generaal en de steller van het middel aangeduid als meer subsidiair, terwijl het blijkens de op de voet van art. 314a Sv en nadien nogmaals gewijzigde tenlastelegging gaat om het onder 3 subsidiair, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Ik zal het, teneinde meer misverstanden te voorkomen, in mijn conclusie dan ook maar hebben over het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde.
2 Bijv. in HR 11 november 2003, LJN AL6209; HR 13 september 2005, NJ 2006, 449 en HR 20 juni 2006, LJN AV7266. Zie ook J.M.W. Lindeman & E. Sikkema, Een significante bijdrage aan openlijk geweld, in DD 2006, 85, p.1170-1189.
3 Bijv. Kamerstukken II 1998/99, 26519, nr. 3, p. 1; Kamerstukken II 1999/2000, 26519, nr. 6, p. 1 e.v.; Kamerstukken I 1999/2000, 26519, nr. 199a, p. 2 e.v.
5 Vgl. HR 27 januari 1998, NJ 1998, 810 m.nt. Knigge.
6 Van Dale sub voce 'met': ter aanduiding van een vereniging of begeleiding.
Uitspraak 29‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Bestanddeel “in vereniging” a.b.i. art. 141 Sr ontbreekt in tll. De opvatting dat het hof de inleidende dagvaarding nietig had moeten verklaren omdat de in art. 141 Sr voorkomende term “in vereniging” ontbreekt, is onjuist. Klaarblijkelijk heeft het hof de tll aldus verstaan dat de in art. 141.1 Sr voorkomende term “in vereniging” daarin is omschreven met de woorden “met een ander of anderen”.
29 mei 2007
Strafkamer
nr. 02267/06
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 april 2006, nummer 24/002023-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 20 oktober 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een tegen hem wegens diefstal met geweld uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan", 2 primair "medeplegen van poging tot doodslag", 3 meer subsidiair "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen" en 4. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot zestien jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van de kwalificatie van het onder 3 meer subsidiaire als "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" en van de bewezenverklaring van feit 4, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de inleidende dagvaarding niet nietig heeft verklaard met betrekking tot het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde feit dan wel de kwalificatie van het bewezene ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1. Aan de verdachte is onder 3 meer subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, met een ander of anderen op of aan de openbare weg (De Houtzaagmolen), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (met gebalde handen) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] slaan en/of het meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] schoppen".
3.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, met een ander op of aan de openbare weg (De Houtzaagmolen) openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit het meermalen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] schoppen."
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op het eerste lid van art. 141 Sr. Die bepaling luidt:
"Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
3.4. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de enkele omstandigheid dat in de tenlastelegging is vermeld dat de verdachte het feit heeft begaan "met een ander of anderen" doch niet dat hij het feit "in vereniging" heeft begaan, leidt tot nietigheid van de dagvaarding. Die opvatting is onjuist. Voor zover het middel betoogt dat het Hof de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde nietig had dienen te verklaren, is het dus ongegrond.
3.5. Klaarblijkelijk heeft het Hof de tenlastelegging aldus verstaan dat de in art. 141, eerste lid, Sr voorkomende term "in vereniging" daarin is omschreven met de woorden "met een ander of anderen". Uitgaande van die uitleg heeft het Hof terecht geoordeeld dat het bewezenverklaarde het misdrijf van art. 141, eerste lid, Sr oplevert. Ten onrechte heeft het Hof het bewezene echter gekwalificeerd als "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen" in plaats van op de voet van de hier toepasselijke wettekst als "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen". Voor zover het middel daarover klaagt is het gegrond.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde;
kwalificeert het onder 3 bewezenverklaarde als "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen";
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 mei 2007.
Beroepschrift 23‑10‑2006
HOGE RAAD DER
NEDERLANDEN
Dossier : [verdachte] / OM
Raadsman : mr M.L.M. van der Voet
Griffienummer : 02267/06
SCHRIFTUUR: houdende twee middelen van cassatie in de zaak van
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [plaats], [adres],
thans gedetineerd in PI Vught,
Rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, uitgesproken op 14 april 2006 onder parketnummer 24-002.023-05.
Middel I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder is artikel 141 Sr en zijn de artikelen 261, 348, 350, 352 en 415 Sv geschonden, nu het hof ten aanzien van het onder 3. meer subsidiair tenlastegelegde ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard dan wel de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1
Aan rekwirant is onder 3. meer subsidiair tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg (de Houtzaagmolen), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (met gebalde handen) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen;
(artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
Het hof heeft bewezenverklaard dat rekwirant:
op 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, met een ander op of aan de openbare weg (de Houtzaagmolen) openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit het meermalen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen;
3
Het wettelijk voorschrift waarbij het feit volgens de steller van de tenlastelegging strafbaar is gesteld is blijkens de vermelding van dat artikel: art. 141 lid 1 Sr. Dit artikel luidt als volgt:
‘zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.’
4
De tenlastelegging (alsook de bewezenverklaring) ontbeert het bestanddeel in vereniging.
Het ontbreken van dit bestanddeel raakt de kern van de strafbepaling als verwoord in artikel 141 Sr. Het is juist ten aanzien van dit bestanddeel dat op 25 april 2000 (stb. 173) het artikel is gewijzigd, met het oog om het artikel een groter bereik te geven:
‘De verruiming van de reikwijdte van artikel 141 WvSr krijgt gestalte door de vervanging van de woorden ‘met verenigde krachten ’door de woorden ‘in vereniging’. De woorden ‘in vereniging ’drukken uit dat de samenwerkingseis van artikel 141 WvSr onverkort blijft gelden: het ‘verenigde’ van de krachten wordt voortgezet in de eis dat in vereniging geweld moet zijn gepleegd. (MvT 26519 pg 6)’
De verruiming ziet vooral op het onder de delictsomschrijving brengen van personen die weliswaar niet lijfelijk bij de openlijke geweldpleging aanwezig zijn doch die intellectuele bijdragen daaraan leveren en voorts op personen die bij het plegen van de openlijke geweldpleging aanwezig zijn en deze wezenlijk bevorderen, bijvoorbeeld door vocale bijdragen (vgl. Nota 26519 pg 12).
5
Voor zover de steller van de tenlastelegging heeft beoogd met de zinsnede met een ander of anderen het bestanddeel in vereniging te omvatten doet dat geen recht aan de betekenis die dit bestanddeel krachtens de parlementaire geschiedenis toekomt
‘Tegelijk brengt de keuze voor de woorden ‘in vereniging’ tot uitdrukking dat het medepleger van openlijke geweldpleging een wat eigen karakter houdt. Het gaat gewoonlijk om een wat andere vorm van samenwerking dan (bijvoorbeeld) bij diefstal, waar de wet spreekt van ‘twee of meer verenigde personen ’. (MvT 26519 pg 4)’
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever aansluiting heeft willen zoeken bij het medeplegen als bedoeld in art. 47 Sr doch dat door de aard van het delict er verschillen blijven.
‘Bij openlijke geweldpleging ligt, zo volgt alleen al uit de plaatsing van het artikel, het accent op de aanranding van de openbare orde. Voor de bedreiging van de openbare orde die van een openlijke geweldpleging uitgaat is de omvang van de groep geweldplegers een belangrijk gegeven. (Nota 26519 pag 25).’
Naar mijn mening staat voorop dat het openlijke geweld in groepsverband moet zijn gepleegd, derhalve —simpel gezegd— door twee of meer personen die openlijk (bv op straat) gewelddadig zijn. Daarbij kunnen sedert de wetswijziging ook de op de achtergrond, niet lijfelijk aanwezige, personen onder de strafbepaling vallen. Echter, een situatie waarbij slechts één persoon openlijk geweld pleegt en een ander persoon daarbij niet feitelijk aanwezig is zal naar mijn mening niet voldoen aan de delictsomschrijving van art. 141 Sr, ook niet als er sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen). Het bestanddeel ‘in vereniging’ als bedoeld in art. 141 Sr zou dan mijns inziens niet zijn vervuld, terwijl in die situatie bij een andersoortig delict wel sprake zou kunnen zijn van medeplagen. Dit ter illustratie van een verschil.
6
Mijns inziens is door het ontbreken van het bestanddeel ‘in vereniging’ in het onder 3. meer subsidiair tenlastegelegde feit deze tenlastelegging geen deugdelijke grondslag voor de beraadslaging. Het hof had de tenlastelegging derhalve op dit onderdeel nietig moeten verklaren. Daaraan doet mijns inziens niet af dat uit het proces-verbaal of arrest niet blijkt dat zijden de verdediging op dit punt verweer is gevoerd.
7
Indien Uw Raad oordeelt dat het vorenstaande niet tot nietigheid van de tenlastelegging zal leiden dan wel dat de klacht hierover in cassatie tardief is, wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte het feit heeft gekwalificeerd als: openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen.
8
Door het ontbreken van het bestanddeel ‘in vereniging’ in de bewezenverklaring —zoals hiervoor in dit middel is betoogd— valt deze bewezenverklaring niet binnen de delictsomschrijving van art. 141 Sr of binnen enig andere delictsomschrijving. Mijns inziens had het hof rekwirant ten aanzien van dit feit dienen te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Daarenboven kan nog worden vermeld dat het hof hoe dan ook het feit verkeerd heeft gekwalificeerd nu sedert de genoemde wetswijziging de kwalificatie van art. 141 Sr behoort te luiden: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
9
Mitsdien is de kwalificatie van het onder 3. meer subsidiair tenlastegelegde feit niet toereikend gemotiveerd.
Middel II
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder is art. 312 Sr en zijn de artikelen 261, 348, 350 en 415 Sv geschonden, nu het hof ten aanzien van het onder 4. tenlastegelegde de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten dan wel de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1
Ten aanzien van het onder 4. tenlastegelegde is bewezenverklaard dat rekwirant:
op 10 februari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, een bril, een rijbewijs, een kentekenbewijs, een paspoort en een gsm, toebehorende aan [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 2] (die zich in een personenauto bevond) een trap en vuistslag hebben gegeven en een mes in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] hebben gehouden en aan die [slachtoffer 2] de woorden hebben toegevoegd: ‘Geld, geld, geld’ en ‘Maak hem dood’.
2
De bewezenverklaring omvat niet een beslissing over het in de delictsomschrijving en de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die Lebbing’. Hierdoor heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten althans de kwalificatie van dit feit —waarin het bestanddeel wel is opgenomen— onvoldoende met redenen omkleed.
Rekwirant verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College het door hem bestreden arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 14 april 2006 te vernietigen en betreffende de verdere afhandeling te beslissen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.L.M. van der Voet, kantoorhoudende te (1071 VG) Amsterdam aan de Roelof Hartstraat nr. 31, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gemachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 23 oktober 2006
M.L.M. van der Voet