HR, 03-04-2007, nr. 01100/06, nr. 02039/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ8349
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2007
- Zaaknummer
01100/06
02039/06
- LJN
AZ8349
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8349, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑04‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ8349
ECLI:NL:HR:2007:AZ8349, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ8349
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/189
Conclusie 03‑04‑2007
Inhoudsindicatie
1.Voorhanden hebben in de zin van art. 416 Sr. 2. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv. t.a.v. bewijs. 3. Onttrekking aan het verkeer. Ad 1. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat verdachte over de voorwerpen een zodanige zeggenschap had dat hij die voorwerpen voorhanden had in de zin van art. 416 Sr. Ad 2. Ten onrechte heeft het hof niet gemotiveerd waarom het afweek van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat verdachte geen kennis had van de aangetroffen patronen en de patroonhouder. Ad 3. Het hof heeft verdachte van het bewezenverklaarde onder 3, voor zover het de twee nabootsingen van een pistool betreft, ontslagen van alle rechtsvervolging en overwogen dat dat geen strafbare feiten oplevert. Nu het hof de onttrekking aan het verkeer van deze inbeslaggenomen voorwerpen heeft bevolen maar het bestreden arrest niets inhoudt omtrent de vaststelling van enig strafbaar feit, is niet voldaan aan het vereiste van art. 36b.1.3 Sr.
Nr.01100/06
Mr Machielse
Zitting 6 februari 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 28 april 2005 voor 1. opzetheling, meermalen gepleegd, 2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan, met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en 3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en tot een taakstraf van 240 uur. Voorts heeft het hof met betrekking de in beslag genomen voorwerpen beslist zoals in het arrest aangegeven.
2. Mr. P. Moraal-Roos, advocaat te Amstelveen, heeft cassatie ingesteld.
Mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam een schriftuur ingezonden houdende acht middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over het bewijs van het voorhanden hebben in feit 1. Bij verdachte zijn geen horloges aangetroffen en slechts een computer. Het aanbieden van de partij horloges en het zoeken van een koper daarvoor levert nog niet het voorhanden hebben van die horloges op. Voorhanden hebben in de zin van art. 416 Sr verlangt immers het hebben van feitelijke zeggenschap. Uit gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden gevolgd dat verdachte over de horloges kon beschikken.
3.2. Als feit 1 is bewezen verklaard dat :
"hij op 1 juli 2003 te Amsterdam horloges en camera's en parfumerie-artikelen en computers voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;"
3.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet dat de horloges zijn aangetroffen in de woning van verdachte, noch - op twee na - ergens anders. Blijkens bewijsmiddel 5 heeft de verdachte met [betrokkene 1] over een groot aantal horloges gesproken. Verdachte heeft aan [betrokkene 1] gezegd dat de partij horloges bij iemand anders was en aan [betrokkene 1] gevraagd of hij 's avonds een keer mee wilde gaan kijken. Bewijsmiddel 11 houdt de aangifte in van juwelier [C] betreffende de diefstal van een grote partij merkhorloges. Deze aangifte is op 1 juli 2003 opgenomen. In de woning van [betrokkene 2] zijn op 2 juli 2003 twee horloges uit die partij aangetroffen (bewijsmiddel 14). Deze [betrokkene 2] heeft ook op 2 juli 2003 contact gehad met verdachte, waarbij aan de verdachte een papiertje is getoond. In de jas van [betrokkene 2] is een papier aangetroffen waarop een groot aantal horloges met merk is vermeld (bewijsmiddelen 12, 13). Bewijsmiddel 15 geeft de inhoud van een telefoongesprek weer dat verdachte op 1 juli 2003 voerde met een zekere [betrokkene 3] en waarin verdachte deze [betrokkene 3] uitnodigt om een partij van honderd horloges te gaan bekijken.
3.4. "Voorhanden hebben" strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Niet nodig is dat men te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken. Het goed kan ook bijvoorbeeld elders zijn opgeslagen.(1) Maar dan is volgens mij wel nodig dat men het voorwerp zonder probleem kan ophalen omdat men daarover zeggenschap heeft.
3.5. Wat betreft de horloges bieden de gebezigde bewijsmiddelen mijns inziens geen aanknopingspunten voor een voorhanden hebben door verdachte. Kennelijk bevonden de horloges waarvoor verdachte iemand anders wilde interesseren zich nog feitelijk onder de hoede en zeggenschap van een ander en kon verdachte dus niet zomaar daarover beschikken.
Wat betreft de computers geldt het volgende. Onder de verdachte is op 1 juli 2003 een computer, laptop, merk Toshiba, Satelite 4200, in beslag genomen (bewijsmiddel 4). Verdachte heeft verklaard dat hij die laptop op straat heeft gekocht van een onbekende jongen. Die onbekende jongen had aan verdachte al eerder twee computers op straat verkocht (bewijsmiddel 6). De onder verdachte in beslag genomen laptop bleek gestolen te zijn (bewijsmiddel 16). Van deze ene laptop, merk Toshiba, kan gezegd worden dat de verdachte deze op 1 juli 2003 voorhanden heeft gehad. Uit bewijsmiddel 5 is op te maken dat [betrokkene 1] twee laptops van verdachte heeft gekocht. In bewijsmiddel 6 heeft verdachte verklaard over de aanschaf van in totaal drie computers onder verdachte omstandigheden. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte meer dan een computer voorhanden heeft gehad, maar niet valt daaruit op te maken op welk tijdstip hij de andere computers dan de laptop die onder hem in beslag is genomen, voorhanden had.
In ieder geval kan niet blijken dat verdachte op 1 juli 2003 'computers' voorhanden heeft gehad. Slechts één gestolen computer bleek op die datum in een verdachtes bezit te zijn.
Het eerste middel slaagt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 niet kan volgen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte pas na zijn aanhouding begreep dat de goederen die hij had gekocht van misdrijf afkomstig waren.
4.2. Onder "weten" in art. 416 Sr is ook voorwaardelijk opzet begrepen.(2) Aldus is de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen minstens kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de voorwerpen die hij heeft aangeschaft en op 1 juli 2003 voorhanden had van misdrijf afkomstig waren.
Uit bewijsmiddel 6 volgt dat de verdachte de voorwerpen kocht van onbekenden die verdachte benaderden met de vraag of hij interesse had. Ten aanzien van de aankoop van twee fotocamera's en twee videocamera's heeft verdachte verklaard dat hij met een onbekende jongen ergens had afgesproken, toen een tasje meekreeg, thuis in de tas heeft gekeken en toen zag dat in die tas 4 camera's zaten. De computers heeft de verdachte op straat van een onbekende gekocht. Ook de parfum was afkomstig van een onbekende. De bedragen die verdachte betaalde, kennelijk zonder factuur of verantwoording, liepen uiteen van enige honderden tot duizenden euro's. In bewijsmiddel 5 heeft [betrokkene 1] verklaard wel het vermoeden te hebben gehad dat een aantal van de spullen die hij van verdachte kocht van diefstal afkomstig was, omdat de prijs ervan wel erg laag was en omdat de verdachte de spullen wel erg gemakkelijk kon regelen. Van de criminele herkomst van twee laptops die [betrokkene 1] van verdachte [betrokkene 4] was hij zeker gelet op de prijs die verdachte ervoor vroeg. [betrokkene 1] heeft overigens ook nog 9 videocamera's van verdachte gekocht waarvan [betrokkene 1] aannam dat deze van diefstal afkomstig waren, gelet op de prijs die hij er voor aan verdachte moest betalen.
4.3. In de bewijsvoering heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat uit de omstandigheden waaronder verdachte de voorwerpen kocht blijkt dat hij zich willens en wetens moet hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die voorwerpen van misdrijf afkomstig waren. Dit oordeel is verweven met waarderingen en afwegingen van feitelijke aard en kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. Naar mijn mening heeft het hof voorwaardelijk opzet ten aanzien van de criminele herkomst van de voorwerpen kunnen aannemen uit de omstandigheden waaronder de koop telkens werd gesloten, waaronder de voorwerpen werden geleverd, zonder betalingsbewijs of factuur, en het feit dat het telkens om een onbekende verkoper ging.(3) Daaraan doet niet af wat in de toelichting op het middel naar voren wordt gebracht over de waarde van de verklaring van [betrokkene 1]. Een getuige kan immers verklaren over de omstandigheden waaronder een bepaalde transactie wordt gesloten. De koper kan zich bijvoorbeeld uitlaten over de prijs die hij heeft betaald aan de ander. Zulke uitlatingen kunnen redengevend zijn voor de wijze waarop de ander handel drijft.
Het hof heeft kennelijk geen geloof gehecht aan de verklaring van verdachte dat hij eerst door de politie ervan op de hoogte is gebracht dat hij te maken had met gestolen spullen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel borduurt voort op hetgeen de schriftuur reeds ter toelichting van het tweede middel naar voren bracht, maar gooit het nu over de boeg van art. 359 lid 2 Sv. De stellers van het middel betogen dat als de Hoge Raad van oordeel zou zijn dat het bewezen verklaarde zonder nadere toelichting uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid dan nog het arrest van het hof tekortschiet omdat het arrest niet de redenen bevat die tot afwijking van een onderbouwd standpunt van de verdediging hebben geleid.
5.2. Ik kan het standpunt van het middel niet onderschrijven. In een ontkenning van het tenlastegelegde kan ik niet zonder meer een onderbouwd standpunt ontdekken. De argumenten waarmee verdachte zijn ontkenning heeft onderbouwd voegen eigenlijk aan de blote ontkenning niets toe.(4) Gelet op de inhoud van door het hof gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof het standpunt van de verdediging, dat verdachte eerst door de politie is verteld dat de voorwerpen waarin hij handelde van misdrijf afkomstig waren, kennelijk niet aannemelijk acht. De uitspraak bevat voldoende gegevens waarin de nadere motivering, die art. 359 lid 2 Sv verlangt, besloten ligt.(5)
Het derde middel faalt.
6.1. Het vierde middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 2. Deze luidt aldus:
"2(dat) hij op 1 juli 2003 te Amsterdam voorhanden heeft gehad
- 28 kogelpatronen, Federal, kaliber .22 Long Rifle en
- 40 kogelpatronen, Blazer CCI, kaliber .22 Long Rifle en
- 59 kogelpatronen, mini Mag, kaliber .22 Long Rifle en
- 49 kogelpatronen, Magtech, kaliber 9mm Luger en
- 38 kogelpatronen, Magtech, kaliber 9mm Luger en
- 50 kogelpatronen, merk PMC, kaliber .38 special, type deelmantel en
- 1 kogelpatroon, kaliber 357 magnum, type deelmantel en
- een patroonhouder, zijnde een specifiek onderdeel/hulpstuk van een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III;"
De stellers van het middel verwijzen naar de verklaring die de oom van verdachte, [getuige 1], ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en die erop neerkomt dat hij de patronen en een patroonhouder in het huis van verdachtes ouders heeft verstopt en dat niemand in dat huis daar iets van wist. De patronen heeft hij verstopt in een melkbus in de hal. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er bolletjes voor een neppistool in huis waren en dat de kogels die in zijn kamer lagen van de schietvereniging waren. Twee of drie doosjes patronen waren van hemzelf. Van de patronen in de melkbus heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard niets te weten. De pleitnota in hoger beroep dringt aan op een vrijspraak van feit 2 omdat de voorwerpen die in feite zijn genoemd alle in de melkbus onder een tweede melkbus in de gang van de woning van verdachtes ouders zouden zijn aangetroffen.
Het middel stelt dat in hoger beroep een onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv is betrokken dat is ondersteund door de verklaring van de oom van verdachte en dat door het hof niet aanvaard is, zonder dat de redenen van deze afwijking in het arrest zijn weergegeven.
6.2. In de bewijsconstructie kan niet blijken waar welke patronen zijn aangetroffen. Voor patronen die in de melkbus in de gang zijn gevonden is geen bewijs dat verdachte zich in meerdere of mindere mate van de aanwezigheid daar van die patronen bewust was. Alleen met betrekking tot de patronen die in zijn kamer zijn aangetroffen heeft de verdachte verklaard dat die voorwerpen van hem waren (bewijsmiddel 1). Maar verdachte heeft blijk gegeven van wetenschap van de aanwezigheid van een geringer aantal patronen dan in de woning is gevonden. Het komt mij voor dat aan verdachte ook de patronen in de melkbussen zijn aangerekend, terwijl de verdediging zich beargumenteerd op het standpunt stelde dat niemand in huis van die aanwezigheid wist.
Het middel komt mij gegrond voor.
Nakijken in dossier waar al de munitie is aangetroffen. Ook nakijken bewijsmiddel 17; waarover gaat het?
7.1. Het vijfde middel klaagt dat het hof het eerste deel van het onder 2 bewezen verklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als meerdaadse samenloop.
7.2. Volgens bewijsmiddel 18 zijn alle aangetroffen patronen munitie in de zin van art. 1, onder 4, gelet op art. 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie. Nu zowel één patroon als een aantal patronen van de bewezenverklaarde categorie als munitie van categorie III in de zin van de WWM kan worden aangemerkt levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26, eerste lid, (oud) WWM vervatte verbod slechts één bij art. 55, eerste lid, (oud) WWM strafbaar gesteld feit op.(6)
Het middel is gegrond. Maar dit hoeft niet tot vernietiging te leiden omdat het bewezenverklaarde onder 2, gelet op het feit dat daarin niet alleen munitie is genoemd maar ook een patroonhouder, toch een meerdaadse samenloop oplevert van twee misdrijven van artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie.
8.1. Het zesde middel klaagt over de kwalificatie van het tweede deel van het bewezen verklaarde feit 2. De patroonhouder zou niet voldoen aan de omschrijving van art. 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie. Niet zou aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen zijn vast te stellen dat de patroonhouder een hulpstuk is dat specifiek bestemd is voor een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie en van wezenlijke aard is.
8.2. Bewijsmiddel 19 heeft als inhoud:
"19. Een ambtsedig proces-verbaal (doorgenummerde bladzijde 48 van proces-verbaal 0251-001-A-03, zaakdossier Diemen, ordner 1), opgemaakt op 3 juli 2003, door [verbalisant 6], brigadier van politie, dienstdoende bij bovenregionaal rechercheteam Amsterdam-Amstelland/Gooi- en Vechtstreek, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij een doorzoeking op 1 juli 2003 in de woning [a-straat 1] te [woonplaats] werd een patroonhouder in beslag genomen. Dit is een onderdeel dat overeenkomstig artikel 3 van de WWM een specifiek onderdeel/hulpstuk is van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie. De houder omschrijf ik als volgt: lengte 11 centimeter, breedte 2,5 centimeter, kleur zwart, geschikt voor munitie van onder meer het kaliber 9 mm."
Dit bewijsmiddel verwijst naar artikel 3 Wet wapens en munitie en stelt dat de patroonhouder een onderdeel is in de zin van die bepaling. Daarin ligt met voldoende mate van zekerheid besloten dat volgens de verbalisant de patroonhouder niet alleen specifiek bestemd is voor wapens van categorie III maar in dat verband ook van wezenlijke aard is. Het hof heeft uit de verwijzing naar artikel 3 lid 1 Wet wapens en munitie kunnen afleiden dat de patroonhouder aan alle eisen van die bepaling voldoet. Uit de rechtspraak blijkt ook dat de patroonhouder zonder probleem als hulpstuk voor een wapen werd aangemerkt.(7)
Het middel faalt.
8.3. Ambtshalve wijs ik in dit verband evenwel op het volgende. Tot 1 augustus 2005 gold de Circulaire wapens en munitie 1997. Deze circulaire was gebaseerd op het tweede lid van artikel 38 WWM dat aan de korpschefs en de Belastingdienst/douane opdracht om bij de uitvoering van de wet de aanwijzingen van de minister te volgen. De voorlopers van deze circulaire noemden uitdrukkelijk patroonhouders als onderdeel van schietwapens.(8) In het Bijzonder Deel (B) van de Circulaire wapens en munitie 2005 is evenwel het volgende geschreven:
"Patroonschakels, patroonbanden, patroonhouders en laadstrips zijn geen onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn en zijn derhalve niet verlofplichtig."
De vraag die rijst is welke betekenis deze koerswijziging heeft. Men zou kunnen denken aan een verandering van wetgeving, gebaseerd op een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van het feit. De dienst JUSTIS van het ministerie van justitie was zo vriendelijk mij te informeren over de achtergrond van de wijziging. Gebleken is dat in de politieregio's verschillend werd omgegaan met het voorhanden hebben van patroonhouders. Sommigen meenden dat er wel sprake was van een onderdeel van een wapen, anderen gingen van het omgekeerde uit. Om aan deze onzekerheid een einde te maken is bepaald dat patroonhouders niet meer als onderdeel van een wapen gezien kunnen worden.
Dit alles doet inderdaad denken aan een verandering van wetgeving. Maar bij nader inzien waag ik dit toch te betwijfelen. Het gaat immers om een wijziging in een circulaire die gebaseerd is op de bevoegdheid van de minister om voorschriften te geven voor de uitvoering van de wet. De minister is dus niet bevoegd gemaakt nader te omschrijven welke voorwerpen hulpstukken of onderdelen van wapens zijn. De bevoegdheid van de minister is immers niet gegeven door art. 5 WWM waarin is te lezen dat de minister bij regeling nadere omschrijvingen kan geven van bepaalde wapens. Art. 38 WWM gaat over de administratie. Het kan naar mijn oordeel geen basis bieden voor een bevoegdheid tot aanwijzing van wat wel en geen onderdeel of hulpstuk is. Dat betekent volgens mij dat voor de uitleg van art. 3 WWM het normaal spraakgebruik beslissend is. Zoals ik schreef zijn patroonhouders in de rechtspraak als hulpstukken aangemerkt en naar mijn mening is er geen grond om op basis van een gewijzigd beleid van het ministerie daarover anders te oordelen.
9.1. Het zevende middel klaagt dat het hof ten onrechte de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen van de nepvuurwapens die als nr. 24 en 25 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zijn genoemd. Het hof heeft onder het hoofd 'Strafbaarheid van het bewezengeachte' het onder 3 bewezen verklaarde voorzover dat betrekking heeft op twee nabootsingen van een pistool, niet strafbaar geacht en verdachte daarvoor juist van alle rechtsvervolging ontslagen, waardoor er geen sprake is van de situatie als bedoeld in art. 36c onder 2 Sr. De stellers van het middel gaat er vanuit dat het hof hier art. 36c aanhef en onder 2 Sr van toepassing heeft geacht.
9.2. Het arrest houdt als bewezenverklaring van feit 3 in:
"3(dat) hij op 1 juli 2003 te Amsterdam twee wapens van categorie I, onder 7°, te weten twee nabootsingen van een pistool, zijnde voorwerpen die voor wat betreft vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonden met een vuurwapen
en
hij op 1 juli 2003 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad."
Over de strafbaarheid overwoog het hof:
"Het onder 3 met betrekking tot de twee wapens van categorie I, onder 7°, te weten twee nabootsingen van een pistool bewezengeachte, levert -gelet op de redactie van de tenlastelegging- geen strafbare feiten op. De verdachte dient derhalve ten aanzien van die feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
De onttrekking aan het verkeer is aldus gemotiveerd:
"De in de als bijlage B aan dit arrest gevoegde lijst onder nummers 8 tot en met 15, 24, 25 en 48 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien het onder 2 en 3 bewezengeachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
9.3. Art. 36b Sr heeft, voor zover relevant, als inhoud:
"Art. 36b. 1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden uitgesproken:
1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. (...);
3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
(...)."
9.4. Verdachte is door het hof veroordeeld, zij het niet voor het feit waarin beide nepvuurwapens een rol spelen. Art. 36c aanhef en onder 2 Sr veronderstelt dat een strafbaar feit is begaan met betrekking tot de voorwerpen die worden onttrokken aan het verkeer. Dat is hier dus niet het geval met betrekking tot de twee nepvuurwapens. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Het arrest waarnaar in de schriftuur wordt verwezen, HR 16 december 1980, NJ 1981, 499, betrof het geval waarin de verdachte compleet was vrijgesproken.(9) Dan biedt art. 36b Sr lid 1 onder 3 de mogelijkheid in beslag genomen voorwerpen toch aan het verkeer te onttrekken. Voor mij zou niet te verklaren zijn dat art. 36b lid 1 onder 3 Sr wel kan worden toegepast in geval van vrijspraak van alles wat is tenlastegelegd en niet indien bij een cumulatieve tenlastelegging nog veroordeling voor een van de andere feiten volgt. Het gegeven dat uit het oogpunt van efficiency verschillende feiten op één dagvaarding tegelijkertijd aan de strafrechter worden voorgelegd terwijl zij ook afzonderlijk vervolgd hadden kunnen worden kan toch niet aan toepassing van art. 36b lid 1 onder 3 Sr in de weg staan als die toepassing bij een afzonderlijke vervolging voor elk feit apart wel zou zijn toegestaan.(10)
Daarnaast biedt art. 36d Sr de mogelijkheid van onttrekking aan het verkeer van verwante bijvangsten. Deze bepaling luidt aldus:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan."
Art. 36d Sr is een uitbreiding van art. 36c Sr. Art. 36d Sr kan niet alleen toegepast worden ingeval van een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, maar ook in die gevallen waarbij verdachte wordt vrijgesproken of van rechtsvervolging ontslagen, mits wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.
Maar het arrest van het hof voldoet ook niet aan de eisen die art. 36d Sr stelt. Het hof heeft wel de strafbare feiten bepaald waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, maar verzuimd om duidelijk te maken dat de nepvuurwapens kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als waarvoor verdachte is veroordeeld of waarvan hij werd verdacht, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.(11)
Aan welke mogelijkheid het hof ook heeft gebracht om de onttrekking aan het verkeer op te baseren, de motivering schiet telkens tekort.
Het middel slaagt.
10.1. Het achtste middel klaagt over de schending van de redelijke termijn. Op 10 mei 2005 is cassatie aangetekend en de stukken van de zaak zijn eerst op 20 april 2006 ter administratie van de Hoge Raad ontvangen.
10.2. Tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst der stukken zijn aldus 11 maanden en 10 dagen verstreken. Aldus is de door de hoge raad op acht maanden bepaalde in zijn termijn overschreden, hetgeen tot strafvermindering aanleiding dient te geven.
Het middel is gegrond.
11. Het eerste, vierde, zevende en achtste middel komen mij gegrond voor. Het tweede en derde middel kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 21 maart 2000, NJ 2000,736; NLR 3/416.
2 HR 19 januari 1993, NJ 1993, 491 m.nt. Van Veen; HR 8 september 1998, NJB 1998, p. 1362, nr. 106.
3 HR 26 april 1988, NJB 1988, nr. 241.
4 Vgl. HR 16 mei 2006, LJN AU8266; HR 18 april 2006, LJN AV2378; HR 4 juli 2006, LJN AW2476; HR 19 december 2006, nr. 03649/05.
5 HR 30 mei 2006, LJN AV6203.
6 HR 3 juni 1997, NJ 1997,657; HR 29 maart 2005, LJN AS6030.
7 HR 5 november 2002, LJN AE8855; HR 2 november 2004, LJN AQ8842; HR 21 juni 2005, LJN AT4005; HR 14 februari 2006, LJN AU8064.
8 Zie bijv. De Jong/Krabbe, De Wet Wapens en Munitie, 1989, p. 46.
9 Zie voorts HR 15 september 1986, NJ 1987, 387, waarin de verdachte deels was vrijgesproken, deels van rechtsvervolging was ontslagen; HR 14 februari 1989, NJ 1989, 879, waarin verdachte voor het gehele telastegelegde was ontslagen van rechtsvervolging; HR 23 juni 1998, NJ 1998, 839, waarin het hof had ontslagen van rechtsvervolging voor feit 1 en voor feit 2 had veroordeeld. De Hoge Raad vernietigde de veroordeling en sprak zelf vrij, maar onttrok wel het in beslag genomen mes aan het verkeer; HR 2 maart 1999, NJ 1999, 329, waarin verdachte was vrijgesproken van een economisch delict maar in beslag genomen runderen toch onttrokken waren aan het verkeer.
10 Zie HR 24 november 1987, NJ 1988, 665, waarin verdachte onder meer was veroordeeld voor uitlokking van het misdrijf van art. 352 Sr en was vrijgesproken van de tenlastegelegde poging een gevangene te bevrijden. Een brief met een bevrijdingsplan was in beslag genomen en door het hof aan het verkeer onttrokken verklaard. De Hoge Raad overwoog dat het hof weliswaar van de poging tot bevrijding had vrijgesproken maar ook genoegzaam had vastgesteld dat een poging tot het misdrijf van art. 191 Sr was begaan en dat daarom de onttrekking aan het verkeer toereikend was gemotiveerd.
11 HR 6 maart 2001, NJB 2001, p. 678, nr. 67, rovo 6.2.1 e.v.
Uitspraak 03‑04‑2007
Inhoudsindicatie
1.Voorhanden hebben in de zin van art. 416 Sr. 2. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv. t.a.v. bewijs. 3. Onttrekking aan het verkeer. Ad 1. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat verdachte over de voorwerpen een zodanige zeggenschap had dat hij die voorwerpen voorhanden had in de zin van art. 416 Sr. Ad 2. Ten onrechte heeft het hof niet gemotiveerd waarom het afweek van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat verdachte geen kennis had van de aangetroffen patronen en de patroonhouder. Ad 3. Het hof heeft verdachte van het bewezenverklaarde onder 3, voor zover het de twee nabootsingen van een pistool betreft, ontslagen van alle rechtsvervolging en overwogen dat dat geen strafbare feiten oplevert. Nu het hof de onttrekking aan het verkeer van deze inbeslaggenomen voorwerpen heeft bevolen maar het bestreden arrest niets inhoudt omtrent de vaststelling van enig strafbaar feit, is niet voldaan aan het vereiste van art. 36b.1.3 Sr.
3 april 2007
Strafkamer
nr. 01100/06
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nummer 23/003555-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 11 december 2003 - de verdachte ter zake van 1. "opzetheling, meermalen gepleegd", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" en 3. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstaf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair vier maanden hechtenis met onttrekking aan het verkeer, teruggave en bewaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.1. Overeenkomstig de, op art. 416 Sr toegesneden, tenlastelegging is onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 1 juli 2003 te Amsterdam horloges en camera's en parfumerie-artikelen en computers voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
3.2.2. Het Hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Mijn slaapkamer in het huis van mijn ouders, [a-straat 1] te [woonplaats], is alleen bij mij in gebruik. Alle voorwerpen in mijn slaapkamer behoren mij toe -dus ook de door de politie aangetroffen voorwerpen zoals daarvan blijkt uit het dossier-, behalve misschien een föhn of wat kleren van mijn vriendin."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Twee tot drie doosjes patronen waren van mij.
De partij parfum die in mijn huis is aangetroffen, heb ik gekocht voor € 2.250,-. Het waren rond de honderd flesjes. Ik had de partij gecontroleerd toen ik hem kocht. Laatst belde iemand om me een partij horloges aan te bieden. Ik gokte dat het er honderd zouden zijn, omdat die man het had over een aantal.
De nepwapens heb ik tien jaar geleden al gekocht. Datgene wat jullie een boksbeugel noemen is in mijn auto aangetroffen, ik wist dat die daar lag.
De laatste zes maanden heb ik me met het opkopen van spullen bezig gehouden."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 1 juli 2003 werd tijdens een actie naar aanleiding van een lopend onderzoek [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], aangehouden.
Op 1 juli 2003 heb ik een doorzoeking verricht in perceel [a-straat 1] te [woonplaats]. In de kamer van de verdachte, alsmede in een melkbus in de hal van de woning, werd een groot aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Deze goederen staan vermeld op een separate lijst, welke bij dit proces-verbaal wordt gevoegd."
d. een beslaglijst, voor zover inhoudende:
"
- verschillende zakken met in totaal 114 stuks parfumerie artikelen, onder meer van de merken Dolce & Gabbana, Cartier, Chanel, Emporio Armani en Lagerfeld;
- neppistool US 9 m, M9 P-beretta, zilver/zwart;
- metaal pistool Magnum, made in Spain;
- een patroonhouder, zwart
- Federal lightning .22 (28 patronen in doos);
- Blazer long rifle .22 (41 patronen in doos)'
- Mini Mag long rifle .22 (59 patronen in doos);
- Magtech 9 mm Luger (49 patronen in doos);
- Magtech 9 mm Luger (38 patronen in doos);
- PMC target ammunitio .38 special (50 patronen in doos);
- computer, laptop, merk Toshiba, Satelite pro 42 (het hof begrijpt: 4200)."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 1 juli 2003 ben ik samen met [verdachte] aangehouden. Ik had met [verdachte] afgesproken om ergens iets te gaan bekijken. [Verdachte] had mij eerder die dag opgebeld. Hij vroeg of ik 's avonds met hem bij iemand wilde gaan kijken. Diegene zou iets moois hebben. Volgens mij zei [verdachte] dat het horloges betrof. [Verdachte] zei dat het merkspul betrof en dat er wel een markt voor was. Hij noemde mij het merk 'Dolce'. Ik had het idee dat het horloges betrof en parfum. Ik ken het merk eigenlijk alleen van parfum en kleding. Ik bedoel hiermee dan Dolce & Gabbana. Ik heb [verdachte] gevraagd hoeveel horloges het betrof en toen zei hij iets van honderd of honderdtallen.
Ik heb wel eens eerder spullen van [verdachte] gekocht. Onder andere twee flesjes parfum, twee laptops en meerdere camera's. Verder heeft de vriend van mijn zus een camera van [verdachte] gekocht.
Wist je dat de spullen die je van [verdachte] kocht mogelijk van diefstal afkomstig waren?
Ja, dat kwam wel eens bij me op. Ik had het vermoeden dat een aantal van deze spullen van diefstal afkomstig was, omdat hij met een aantal dingen toch wel erg goedkoop was en omdat hij spullen wel erg makkelijk kon regelen.
Ik heb twee keer een laptop van [verdachte] gekocht. Beide dit jaar en beide tweedehands. Wat betreft de IBM laptop wist ik wel zeker dat deze van diefstal afkomstig was. Dat wist ik door de prijs die [verdachte] ervoor vroeg, die was veel lager dan de prijs waarvoor op internet soortgelijke laptops werden aangeboden.
Verder heb ik negen videocamera's van [verdachte] gekocht. Daarvan waren twee of drie digitale camera's. Ik kreeg ze eind april begin mei. Er zaten vier camera's van JVC tussen, een Sony camera en vier of vijf van Panasonic. De videocamera's zaten los in een plastic Albert Heijn-tas. Het was aannemelijk dat ze afkomstig waren van diefstal, gezien de prijs waarvoor ik ze van [verdachte] heb gekocht."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Verbalisanten: Vlak voor je gisteren naar je cel werd gebracht om daar de nacht door te brengen, hebben we nog een kort gesprek gehad. Jij hebt toen verteld dat je niet de waarheid hebt verteld en dat je je wel aan heling hebt schuldig gemaakt. Je hebt ons verteld dat je gestolen parfums hebt gekocht en verkocht en dat je zo af en toe een gestolen camera hebt gekocht en verkocht.
Verdachte: Ik heb mij inderdaad aan heling schuldig gemaakt. Ik ben daar zo'n maand of zes mee bezig.
Ik ben begonnen met de koop en verkoop van parfum. Ik werd door een jongen benaderd die ik heb leren kennen via een andere jongen. Hij vroeg mij of ik geïnteresseerd was in spulletjes. Ik zei hem: "interesse is er altijd, wat heb je?". Hierop kreeg ik van hem een plastic tasje gevuld met flesjes parfum. Ik heb de parfum meegenomen en deze jongen een dag daarop betaald. Ik denk dat het een eurootje of 500 à 600 was. Achteraf dacht ik: "het zou best wel gestolen parfum kunnen zijn".
Ik heb een tijd niets meer gehoord tot ik op zeker moment weer gebeld werd. Vervolgens heb ik met die jongen ergens afgesproken en toen ging het weer hetzelfde. Ik kreeg weer een tasje mee. Toen ik thuis in die tas keek, zag ik dat in deze tas twee fotocamera's en twee videocamera's zaten.
Ik heb een maand of twee geleden videocamera's gekocht van een voor mij onbekende jongen. Ik heb toen vijf camera's gekocht. Ik heb vier van die camera's verkocht. De camera die jullie bij mij in de stalling hebben gevonden en in beslag hebben genomen, hoorde bij deze partij van vijf camera's.
Toen kwam de partij parfum van eergisteren. Ik werd gebeld door een mij onbekende jongen.
Ik heb een afspraak met hem gemaakt in Amsterdam Oost bij de witte pomp. Hij liet mij de partij zien en die heb ik direct meegenomen. Ik heb hem later 2000 euro betaald.
Verbalisanten: Hoe kwam die jongen aan die handel parfum.
Verdachte: Dat heb ik hem niet gevraagd.
Ik weet niet meer van wie ik een keer een computer heb gekocht. Ik werd weer gebeld door een voor mij onbekende persoon en deze man bood mij een Pentium III computer aan. Dat is een vrij recente computer en ik heb er 275 euro voor betaald. Ik weet niet of die computer was gestolen. Er zaten in ieder geval geen papieren bij. Ik heb die computer op straat gekocht bij mij om de hoek bij Dirk van den Broek in de Rijnstraat.
Ik heb misschien nog drie of vier videocamera's gekocht, telkens van verschillende mensen.
De jongen die mij de Pentium III computer heeft verkocht, heeft mij ook een keer een laptop aangeboden. Ik dacht dat het een Toshiba was. Ik weet niet wat ik ervoor betaald heb, maar ik heb hem met winst kunnen doorverkopen. Die laptop heb ik op straat gekocht. Van diezelfde jongen heb ik ook een keer een kapotte laptop gekregen, dat is de Toshiba computer die bij mij thuis ligt.
Ik krijg nagenoeg wel elke dag iets aangeboden. Op het laatst door iedereen. Er waren zelfs kleine Marokkaantjes die mij belden en mij vroegen of ik interesse had."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Ik ben eigenaar van een parfumerie/drogisterij genaamd [A] BV te [plaats A]. Vannacht werd ik gebeld omdat het alarm van mijn zaak was afgegaan. Ik zag dat een winkelruit was vernield. Ik zag dat op de luxe parfumerie-afdeling flink was huisgehouden. Diverse schappen waren leeggeroofd, juist bij de waardevolle merken, zoals Chanel, Cartier, Hugo Boss, etcetera. Voor zover ik het nu kan zien is voor rond de 10.000 euro inkoopwaarde verdwenen."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 juli 2003 is tijdens een lopend politieonderzoek een aantal doorzoekingen verricht, onder andere in het perceel [a-straat 1] te [woonplaats], zijnde de woning van [verdachte]. Bij deze doorzoekingen is een grote hoeveelheid parfums en andere lichaamsverzorgende producten aangetroffen en in beslag genomen. Bij onderzoek van het inbeslaggenomene zag ik dat op een groot aantal van de verpakkingen van deze partij stickers waren aangebracht waarop, onder de barcode, de vermelding '[benadeelde partij 1]' stond.
Op 3 juli 2003 heb ik telefonisch nader gehoord [benadeelde partij 1]. Hij verklaarde: Ik ben eigenaar van drogisterij-parfumerie [A] te [plaats A]. Er is in de afgelopen tijd tweemaal in mijn winkel ingebroken. De parfums in mijn winkel worden normaliter voorzien van een witte prijssticker waarop de naam '[benadeelde partij 1]' voorkomt. Voor zover ik weet ben ik de enige winkelier die de naam '[benadeelde partij 1]' op zijn etiket heeft staan."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 2]:
"Ik doe aangifte namens [B], [b-straat 1] te [plaats B]. Tussen maandag 31 maart 2003 en dinsdag 1 april 2003 uur werd ingebroken in de winkel. Hierbij werden de goederen genoemd in de bijlage weggenomen. In totaal zijn 48 camera's weggenomen."
j. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Tijdens de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte [verdachte], [a-straat 1] te [woonplaats], zijn drie videocamera's aangetroffen en in beslag genomen, te weten:
3. videocamera, merk Panasonic nv-mx 350 Dzhd 000
4. videocamera, merk Canon, type MV 500
Deze videocamera's zijn buitgemaakt bij een inbraak gepleegd op 1 april 2003 bij [B], gevestigd aan de [b-straat 1] te [plaats B]."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 3]:
"Ik ben een van de eigenaren van juwelier [C], gevestigd aan [c-straat 1-2] te [plaats A]. Op 1 juli 2003 te 4.32 uur is bij het bedrijf ingebroken.
Nadat het politie-onderzoek was afgelopen ben ik tezamen met de politie de winkel binnengegaan. Ik zag dat een groot deel van de horloges die in de etalage lagen, is weggenomen. De horloges die zijn weggenomen zijn van de volgende merken: Seiko, Breil, Longines, Rado, Dolce & Gabbana, Vanceur, Nike, Anna Klein en Jacob Jensen."
l. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 juli 2003 heb ik perceel [d-straat 1], zijnde de woning/verblijfplaats van [betrokkene 2], doorzocht. In de slaapkamer van de verdachte [betrokkene 2] hing aan een kapstok een lichtblauwe jas. In de rechterjaszak trof ik een handgeschreven brief aan met daarop vermeld/-omschreven een groot aantal horloge(s)(merken). Naar later bleek in totaal 96 stuks. Tevens trof ik in de jaszak twee cd-plaatjes aan.
Later in de nacht werd de inbeslaggenomen jas gezien door hoofdagent van politie [de hoofdagent].
[De hoofdagent] deelde mij mee: "De afgelopen avond, 1 juli 2003, heb ik op [verdachte] gepost. Hierbij heb ik gezien dat [verdachte] bij hem voor de deur, in de portiek van perceel [e-straat 1], een gesprek heeft gevoerd met [betrokkene 2]. Daarvan heb ik een video-opname gemaakt." Na het bekijken van die videoband kwamen [de hoofdagent] en ik tot de conclusie dat de inbeslaggenomen jas identiek is aan de jas die [betrokkene 2] droeg op het moment dat hij in de portiek een gesprek voerde met [verdachte]."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Verbalisanten: Heeft de Marokkaanse jongen die op 1 juli 2003 te 18.15 uur voor jouw deur stond jou een papiertje getoond?
Verdachte: Dat wel.
Verbalisanten: Wat stond er op dat papiertje?
Verdachte: Hij heeft het snel laten zien en ik zag alleen maar getallen en cijfers op dat papier."
o. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 juli 2003 is tijdens de doorzoeking van perceel [d-straat 1], zijnde de woning/-verblijfplaats van [betrokkene 2], een aantal voorwerpen in beslag genomen.
Onder de in beslag genomen voorwerpen zijn twee horloges, die op de kennisgeving van inbeslagname zijn aangegeven onder nummer 42 respectievelijk 43. Het horloge genoemd onder nummer 42 is een herenhorloge van het merk D&G (Dolce & Gabbana) met daaraan een label met het serienummer 3719270089. Dit nummer was ook aangebracht op een sticker op de achterkant van de horlogekast. Horloge nummer 43 is van het merk Vanceur, met op de achterkant een sticker met daarop een aantal slecht leesbare letter/cijferreeksen, waaronder [...]. Ik heb deze serienummers nagetrokken in het Xpol-systeem van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Daarbij bleek dat deze horloges deel uitmaakten van een partij van 138 horloges die op 1 juli 2003 zijn ontvreemd bij juwelierszaak [C] te [plaats A].
Tevens werd tijdens de doorzoeking een handgeschreven brief aangetroffen waarop in totaal 96 horloges waren omschreven.
Bij vergelijking van de inventarislijst van juwelier [C], behorend bij de aangifte Xpol, met de lijst van [betrokkene 2] constateerde ik dat vrijwel alle horloges die staan op de lijst van [betrokkene 2] ook voorkomen op de lijst van [C]."
p. een proces-verbaal, zijnde een weergave van een telefoongesprek van de verdachte ([verdachte]) met een derde op
1 juli 2003, voor zover inhoudende:
"[verdachte]: Luister mop. Heb jij interesse in een partijtje klokjes.
[betrokkene 3]: Ja, nou ja, ik denk dat het wel moeilijk wordt.
[verdachte]: Het is van Dolce Gabbana en Anna Klein.
[betrokkene 3]: Nou ik wil het wel even zien.
[verdachte]: Ja, serieus?
[betrokkene 3]: Ja.
[verdachte]: Het zijn er honderd stuks. Als je interesse hebt, dan kan ik je ophalen en dan kunnen we gaan kijken."
q. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 juli 2003 onderzocht ik een in beslag genomen computer, een laptop van het merk Toshiba, type Satelite Pro 4200. Uit het lopende onderzoek was het vermoeden gerezen dat deze laptop mogelijk van misdrijf afkomstig was.
Ik heb de computer aangezet en naar de op deze computer aanwezige Word-documenten gekeken. De meeste documenten waren persoonlijke brieven in het Duits gesteld, waarop als afzender vermeld stond een persoon genaamd [benadeelde partij 4].
Uit onderzoek in de politie-administratie bleek mij dat op 9 juni 2003 aangifte was gedaan door een persoon genaamd [benadeelde partij 4], wonende te [woonplaats]. Door genoemde aangever werd aangifte gedaan van diefstal door middel van braak uit haar auto van een laptop merk Toshiba."
3.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdachte behalve over de bewezenverklaarde camera's, parfumerie-artikelen en een computer ook over horloges en nog meer computers een zodanige feitelijke zeggenschap had dat hij die voorwerpen in de zin van art. 416 Sr voorhanden had.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging omtrent het bewijs van het tenlastegelegde onder 2.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
"hij op 1 juli 2003 te Amsterdam voorhanden heeft gehad
- 28 kogelpatronen, Federal, kaliber .22 Long Rifle en
- 40 kogelpatronen, Blazer CCI, kaliber .22 Long Rifle en
- 59 kogelpatronen, mini Mag, kaliber .22 Long Rifle en
- 49 kogelpatronen, Magtech, kaliber 9mm Luger en
- 38 kogelpatronen, Magtech, kaliber 9mm Luger en
- 50 kogelpatronen, merk PMC, kaliber .38 special, type deelmantel en
- 1 kogelpatroon, kaliber 357 magnum, type deelmantel en
- een patroonhouder, zijnde een specifiek onderdeel/hulpstuk van een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III"
4.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Verbalisanten: In je woning vond de politie patronen. Van wie is deze munitie?
Verdachte: Deze munitie is van mij."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Bij een doorzoeking op 1 juli 2003 in de woning [a-straat 1] te [woonplaats] werden de volgende goederen in beslag genomen
Munitie
- 1 doosje (Federal) inhoud 28 patronen, zijnde kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle, met loden kop;
- 1 doosje (Blazer CCI) inhoud 40 patronen, zijnde kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle, met loden kop;
- 1 doosje (mini Mag) inhoud 59 patronen, zijnde kogelpatronen van het kaliber .22, longrifle, rondneus;
- 1 doosje (Magtech) inhoud 49 patronen, zijnde kogelpatronen van het kaliber 9mm luger, rondneus volmantel;
- 1 doosje (Magtech) inhoud 38 patronen, zijnde kogelpatronen van het kaliber 9mm, luger, rondneus volmantel;
- 1 doosje (PMC) inhoud 50 patronen, zijnde kogelpatronen van het kaliber .38 special, deelmantel, softnose
- 1 kogelpatroon, kaliber 357 magnum, type deelmantel, softnose.
De aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Bij een doorzoeking op 1 juli 2003 in de woning [a-straat 1] te [woonplaats] werd een patroonhouder in beslag genomen. Dit is een onderdeel dat overeenkomstig artikel 3 van de WWM een specifiek onderdeel/hulpstuk is van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De houder omschrijf ik als volgt: lengte 11 centimeter, breedte 2,5 centimeter, kleur zwart, geschikt voor munitie van onder meer het kaliber 9 mm."
4.4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota, voor zover hier van belang inhoudende:
"Feit 2 artikel 26Wet Wapens en Munitie In het KVI's dossier blz. 32 worden de inbeslaggenomen voorwerpen vermeld, die tevens telastegelegd worden onder feit 2. Deze goederen zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking in de woning aan
[a-straat 1] en wel in de melkbus, onder een tweede melkbus, in de gang van de woning.
In eerste aanleg is [getuige 1] gehoord als getuige (proces-verbaal terechtzitting). [Getuige 1], een oom van cliënt, verklaart onder meer dat de patronen en de houder van hem zijn. Hij heeft deze voorwerpen in het huis van zijn broer en cliënt verstopt tijdens hun vakantie. De reden hiervoor was dat zijn eigen huis verbouwd werd. [Getuige 1] is naderhand vergeten dat de voorwerpen daar nog lagen. Hij verklaart tevens dat zijn broer, noch cliënt op de hoogte waren van dit feit.
Cliënt verklaard tevens op 21 juli 2003 blz. 9 "Al mijn persoonlijke eigendommen liggen in mijn slaapkamer. In de andere kamer liggen geen spullen van mij."
Derhalve verzoek ik u om cliënt vrij te spreken van het voorhanden hebben van de onder 2 tenlastegelegde voorwerpen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs."
4.5. De gebezigde bewijsmiddelen houden niet in waar in de woning de bij de doorzoeking aangetroffen patronen en de patroonhouder zijn gevonden zodat niet kan worden uitgesloten dat de bewezenverklaring voorwerpen bevat die niet in de slaapkamer van de verdachte lagen en waaromtrent hij, zoals bepleit, geen kennis had.
Hetgeen bij pleidooi is aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dit verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
4.6. Het middel is gegrond.
5. Beoordeling van het zevende middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de op de beslaglijst onder 24 en 25 genoemde nabootsingen van een vuurwapen heeft onttrokken aan het verkeer nu het Hof, niettegenstaande het ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte ter zake van die nabootsingen, niet heeft vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.
5.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Bewezengeachte
(...)
3 hij op 1 juli 2003 te Amsterdam twee wapens van categorie I, onder 7, te weten twee nabootsingen van een pistool, zijnde voorwerpen die voor wat betreft vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonden met een vuurwapen
en hij op 1 juli 2003 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
(...)
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Het onder 3 met betrekking tot de twee wapens van categorie I, onder 7, te weten twee nabootsingen van een pistool bewezengeachte, levert -gelet op de redactie van de tenlastelegging- geen strafbare feiten op. De verdachte dient derhalve ten aanzien van die feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
(...)
Oplegging van straffen en maatregel
(...)
De in de als bijlage B aan dit arrest gevoegde lijst onder nummers (...) 24, 25 (...) vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien het onder 2 en 3 bewezengeachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
5.3. Art. 36b, eerste lid onder 3°, Sr luidt, voor zover hier van belang:
"1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden uitgesproken:
(...)
3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan."
5.4. Het Hof heeft de verdachte van het bewezenverklaarde onder 3, voor zover het de twee nabootsingen van een pistool betreft, ontslagen van alle rechtsvervolging en overwogen dat dat geen strafbare feiten oplevert. Nu het Hof de onttrekking aan het verkeer van deze inbeslaggenomen voorwerpen heeft bevolen maar het bestreden arrest niets inhoudt omtrent de vaststelling van enig strafbaar feit, is niet voldaan aan het vereiste van art. 36b, eerste lid onder 3°, Sr.
5.5. Het middel slaagt.
6. Beoordeling van het achtste middel
6.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
6.2. De verdachte heeft op 10 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 20 april 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking meer behoeven en als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, de strafoplegging en de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen voor zover het de nabootsingen van vuurwapens betreft welke als nummer 24 en 25 op de lijst van de inbeslaggenomen voorwerpen zijn genoemd;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak inzoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 april 2007.