HR, 13-03-2007, nr. 00697/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ6664
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-03-2007
- Zaaknummer
00697/06
- LJN
AZ6664
- Roepnaam
Opzet en het weigeren van een ademonderzoek
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6664, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑03‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6664
ECLI:NL:HR:2007:AZ6664, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑03‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6664
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2006
- Vindplaatsen
VR 2007, 94
VR 2007, 94
Conclusie 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
In aanmerking genomen dat overtreding van art. 163.2 WVW 1994 ex art. 176.3 jo. art. 178.1 WVW 1994 als misdrijf strafbaar is gesteld, moet worden aangenomen dat het handelen i.s.m. art. 163.2 WVW 1994 slechts strafbaar is indien sprake is van opzet. O.g.v. de gebezigde bewijsmiddelen en overwegingen, i.h.b. vzv. inhoudende dat verdachte - nadat hem was bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse - heeft gezegd dat hij niet wilde blazen en niet mee wilde werken aan de ademanalyse, heeft het hof kunnen oordelen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. Daarin ligt tevens de verwerping besloten van het verweer dat verdachte zich niet bewust was van zijn weigering. Het hof heeft niet de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat het verdachte t.t.v. zijn weigering “ten gevolge van een hypo ontbrak aan het vereiste opzet”.
Griffienr. 00697/06
Mr. Wortel
Zitting:16 januari 2007
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch waarbij verzoeker wegens "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis. Ook heeft het Hof verzoeker de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van negen maanden. doch voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur houdende cassatiemiddelen ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen is omkleed, aangezien de gebezigde bewijsmiddelen de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid openlaten dat verzoeker niet (opzettelijk) heeft geweigerd te voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen in een apparaat voor onderzoek van uitgeademde lucht, althans een beroep op een schulduitsluitingsgrond op ontoereikende gronden is verworpen.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 oktober 2003 te Veldhoven als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van [de] Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat."
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting, waarin het arrest is aangetekend, houdt als overwegingen en beslissingen van het Hof in, voor zover hier van belang:
"Het hof overweegt in het licht van het verweer van de raadsman zoals weergegeven in zijn pleitnota en hetgeen hij in aanvulling daarop heeft aangevoerd, het volgende.
Gelet op hetgeen de verbalisanten waarnamen, kon bij hen het redelijk vermoeden ontstaan dat verdachte een voertuig had bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was.
Op grond van dat vermoeden mochten zij van verdachte vorderen mee te werken aan een ademanalyse.
Vast staat dat verdachte daaraan geen medewerking heeft verleend: hij heeft geweigerd.
Voorzover verdachte heeft betoogd dat hij niet heeft geweigerd, wordt dit verweer dan ook verworpen. Weigeren van medewerking aan een ademanalyse is een strafbaar feit.
Voorzover verdachte een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 163, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (bijzondere geneeskundige reden), geldt het volgende.
Een bijzondere geneeskundige reden om niet mee te werken moet door verdachte op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar worden gemaakt aan degene die hem beveelt mee te werken.
Uit het proces-verbaal van politie en de verklaringen van de getuigen ter zitting blijkt slechts dat verdachte heeft medegedeeld dat hij diabetespatiënt was en dat hij daarvoor medicijnen nodig had en geen enkele medewerking verleende voordat hij die medicijnen had gekregen.
Hiermee heeft verdachte niet op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar gemaakt dat hij vanwege een bijzondere geneeskundige reden niet in staat was medewerking te verlenen aan een ademanalyse. De verbalisanten hebben hetgeen verdachte aanvoerde redelijkerwijs dan ook niet als een beroep op een bijzondere geneeskundige reden behoeven op te vatten.
Dat de verbalisanten vanwege verdachtes mededelingen over zijn diabetes een arts hebben ingeschakeld, doet daaraan niet af. Dat was -zo blijkt uit het proces-verbaal van politie en de verklaringen ter zitting- ingegeven door de zorg voor verdachtes gezondheid en niet door de behoefte om een beroep op een bijzondere geneeskundige reden om te weigeren door een arts te laten toetsen.
Overigens is uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de mogelijkheid of onmogelijkheid van verdachte om uit geneeskundig oogpunt medewerking te verlenen aan een ademanalyse.
Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Verdachte voert als verweer verder aan dat - zo hij al heeft geweigerd - hij daar niets meer van weet.
Aangenomen dat verdachte zich thans inderdaad niet meer weet te herinneren dat hij geweigerd heeft, pleit dat op zich hem niet vrij. Dat zou wel het geval kunnen zijn als verdachte op het moment dat hij zijn medewerking weigerde, zich daarvan verontschuldigbaar niet bewust zou zijn geweest.
Verdachte voert daartoe aan dat hij als gevolg van zijn suikerziekte in een "hypo" was geraakt. Als gevolg daarvan kon hij op dat moment niet helder meer nadenken en is zich niet bewust geweest van hetgeen er met betrekking tot de ademanalyse allemaal gebeurde. Hij heeft dan ook niet bewust geweigerd mee te werken aan de ademanalyse, aldus nog steeds verdachte.
Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de politie en van hetgeen door verdachte en de getuigen [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard, gaat het hof uit van het volgende.
Verdachte verklaart zich niets meer te herinneren van wat er is gebeurd. Hij verklaart slechts dat hij een hypo had en als gevolg daarvan niet helder kon denken. Daarom zal uit hetgeen door anderen is waargenomen moeten worden afgeleid hoe de toestand van verdachte was.
Het hof stelt daaromtrent het volgende vast:
Verdachte heeft bij het eerste contact met de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geweigerd het portier van zijn auto open te doen.
De verdachte heeft, toen verbalisanten zelf dat portier hadden geopend, geweigerd uit zijn auto te komen, zeggende: "Dat doe ik niet, waarom?".
De verdachte heeft vervolgens tegengewerkt toen de verbalisanten hem met toepassing van enige kracht uit zijn auto wilden halen en werd pas rustig toen hij door verbalisanten geboeid in het surveillance-voertuig was gezet.
Bij het naar binnen gaan in het politiebureau heeft verdachte wederom tegengewerkt.
Bij zijn insluiting heeft verdachte aangegeven, ook met woorden, dat hij in zijn geheel geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek.
Zo'n zelfde mededeling heeft verdachte gedaan tegenover de hulpofficier van justitie ([verbalisant 4]) waarvoor hij werd geleid en heeft daaraan nog toegevoegd dat voorwaarde voor het wel meewerken was, dat hij medicijnen zou krijgen voor zijn diabetes. Tegen verbalisant [verbalisant 3], die de medewerking aan verdachte heeft bevolen, heeft verdachte gezegd dat hij niet wilde blazen en niet wilde meewerken aan een ademanalyse. Verder heeft verdachte geweigerd een verklaring af te leggen tegenover verbalisant [verbalisant 2].
Uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting is niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de helderheid van denken van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van de politie heeft de arts slechts psychische problematiek bij verdachte geconstateerd in verband met een op handen zijnde scheiding van verdachte en zijn vrouw en heeft hij tevens te laat insulinegebruik geconstateerd.
Toen daarna de echtgenote van verdachte op het politiebureau kwam en de glucose in het lichaam van haar man mat, bleek dat een normale waarde te hebben. Verdachte heeft verklaard dat dit het gevolg zou kunnen zijn van de suiker die hij inmiddels van de politie verstrekt had gekregen en ingenomen had.
Bij het verlaten van het politiebureau werd verdachte vervolgens weer recalcitrant.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het weigeren van zijn medewerking aan de bevolen ademanalyse, als gevolg van zijn te laat insulinegebruik in een dusdanige psychische toestand verkeerde dat hij zich niet bewust was van die weigering.
Het verweer op dit punt wordt derhalve eveneens verworpen."
6. Kennelijk heeft het Hof de gevoerde verweren aldus opgevat dat in subsidiaire zin, althans als afzonderlijk verweer, is betoogd dat verzoeker niet verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij zich ten tijde van de weigering niet bewust was van hetgeen hij deed. Ook de steller van het middel neemt aan dat de verdediging een bewijsverweer heeft gevoerd en daarnaast een beroep op een schulduitsluitingsgrond heeft gedaan.
7. In het proces-verbaal van de terechtzitting is niet vermeld dat de raadsman een afzonderlijk beroep op een schulduitsluitingsgrond heeft gedaan. Een dergelijk verweer is ook niet (in die vorm herkenbaar) te vinden in de pleitaantekeningen die de raadsman ter terechtzitting heeft overgelegd. Voor zover ik uit het proces-verbaal en de pleitaantekeningen kan opmaken, stuurde de raadsman volledig aan op vrijspraak, en voerde hij dus (alleen) bewijsverweren.
8. Dat deed de raadsman naar mijn inzicht terecht. Het komt mij voor dat de stelling dat de verdachte om medische (of psychische) redenen tijdelijk niet tot adequate wilsvorming in staat is geweest en/of zijn wil niet aan anderen kenbaar heeft kunnen maken, indien feitelijk aannemelijk, bij een delict als in deze zaak tenlastegelegd een bewezenverklaring blokkeert. Dit betoog brengt, indien het doel treft, mee dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft nagelaten - noodzakelijkerwijs opzettelijk - te voldoen aan de in art. 163, tweede lid, WVW 1994 bedoelde verplichting. Een dergelijk verweer levert bij dit delict derhalve een (zuiver) bewijsverweer op, en kan nimmer resulteren in een bewezenverklaring gevolgd door ontslag van alle rechtsvervolging.
9. Het door en namens verzoeker aangevoerde komt samengevat op het volgende neer. Verzoeker zocht naar een geschikte plek om zijn bestelbus te parkeren omdat hij zich onwel begon te voelen, hetgeen te wijten was aan zijn suikerziekte (diabetes). Verzoeker begon bevangen te raken door het verschijnsel dat "hypo" wordt genoemd: de met diabetes samenhangende stoornis van bewustzijn en lichaamsfuncties die de patiënt uiteindelijk zelfs in een comateuze toestand kan brengen. Daaraan, aldus te verdediging, was te wijten dat de verbalisanten aanvankelijk waarnamen dat verzoeker "met dubbele tong" sprak en vervolgens een afwezige en/of verwarde indruk maakte (en verzoeker niet steeds besefte dat hij voor anderen niet verstaanbaar was).
10. Voor zover 's Hofs overwegingen de verwerping van het bewijsverweer inhouden wordt in de toelichting op het middel gesteld dat het verweer op ontoereikende grond is verworpen, en het Hof de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid heeft opengelaten dat er geen sprake is geweest van (opzettelijk) "niet voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen" in het voor onderzoek gebruikte apparaat. Daartoe wordt betoogd dat van de volgende feiten moet worden uitgegaan: om 16.40 uur heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij diabetespatiënt is, ongeveer 17.20 uur werd verzoeker bevolen aan het ademonderzoek mee te werken, hetgeen verzoeker gelijk heeft geweigerd, en om 18.20 uur constateerde de op het politiebureau gekomen GGD-arts de kenmerkende symptomen van te laat insulinegebruik, waaronder een acetongeur in verzoekers adem. Het Hof heeft er op gewezen dat verzoekers echtgenote, op het politiebureau gekomen met de meetapparatuur waarover de GGD-arts niet beschikte, een normale waarde (suikerspiegel) constateerde, maar dat kan, zo wordt betoogd, heel goed worden verklaard door het toedienen van suiker na het moment waarop verzoeker de medewerking aan het ademonderzoek weigerde (maar vóór het moment waarop eerst de arts, en daarna verzoekers echtgenote in het politiebureau arriveerden).
11. Het "Meer en Vaart-gat" dat de steller van het middel aanwezig acht betreft derhalve de mogelijkheid dat verzoeker pas nadat hij medewerking aan het ademonderzoek had geweigerd "zijn suiker heeft gehad", terwijl hij op (en vóór) dat moment ten gevolge van de met diabetes samenhangende "hypo" niet verstaanbaar was en evenmin in staat adequaat te reageren.
12. Als de Hoge Raad mij kan volgen in het uitgangspunt dat het in dit middel bedoelde verweer (alleen) raakt aan de bewijsbaarheid van het tenlastegelegde "niet voldoen" aan de verplichting mee te werken aan een ademonderzoek, kan de bestreden uitspraak naar mijn inzicht verbeterd worden gelezen, met dien verstande dat het tweede deel van 's Hofs overwegingen (vanaf "Verdachte voert als verweer verder aan dat - zo hij al heeft geweigerd - hij daar niets meer van weet") beschouwd moet worden als respons op het bewijsverweer. In ieder geval kan worden uitgegaan van de feiten die in dat deel van de overwegingen zijn vastgesteld.
13. Die vaststellingen houden in dat verzoeker op verschillende momenten vóórdat hem het in art. 163, eerste lid, WVW 1994 bedoelde bevel werd gegeven op verstaanbare en stellige wijze te kennen heeft gegeven dat hij niet aan het onderzoek van de politie wilde meewerken. Verzoeker weigerde uit zijn bestelbus te stappen (volgens het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van de opsporingsambtenaren was dat om 16.10 uur). Verzoeker gebruikte zijn spierkracht toen de verbalisanten hem uit zijn bestelbus wilden halen. Op het politiebureau gearriveerd (ergens tussen 16.10 en 16.40 uur) gaf verzoeker wederom (verstaanbaar) te kennen dat hij nergens aan wilde medewerken. Om 16.40 uur kon verzoeker goed genoeg uit zijn woorden komen om de hulpofficier van justitie duidelijk te maken dat hij niet zou meewerken tenzij hij de medicijnen voor zijn diabetes zou krijgen. Het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van de opsporingsambtenaren vermeldt dat verzoeker om 17.22 uur, toen hem werd bevolen aan het ademonderzoek mee te werken, heeft gezegd dat hij niet wilde blazen en niet wilde meewerken. Dit impliceert dat verzoeker ook op dat moment voldoende besef van zijn omgeving had en goed uit zijn woorden kwam.
14. Dit alles is, op zichzelf beschouwd, niet onverenigbaar met de, eveneens uit het tot bewijs gebezigde proces-verbaal blijkende, omstandigheid dat verzoeker ook 'sloom' of afwezig reageerde. Voor de goede orde merk ik nog op dat 's Hofs oordeel dat verzoeker verplicht bleef aan het ademonderzoek mee te werken, omdat hij weliswaar melding maakte van zijn diabetes maar niet op ondubbelzinnige wijze meedeelde dat hij door deze aandoening onmogelijk aan het ademonderzoek kon meewerken, in overeenstemming is met de bestaande rechtspraak, vgl. HR NJ 2004, 550.
15. Het Hof had nog kunnen vermelden dat de GGD-arts weliswaar om 18.20 uur de voor diabetes (gebrek aan suiker) kenmerkende acetonlucht in verzoekers adem rook, maar de verbalisanten met stelligheid hebben verklaard dat zij, toen zij verzoeker uit zijn bestelbus haalden en in hun dienstvoertuig naar het bureau overbrachten, een alcoholwalm roken, terwijl verzoeker op 's Hofs terechtzitting van 13 mei 2005 heeft verklaard dat hij de desbetreffende dag had gedronken.
Doch ook in de door het Hof aangehaalde feiten ligt reeds een toereikende verwerping van het in dit middel bedoelde verweer besloten.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
16. Het tweede middel behelst de klacht dat ten onrechte een verzoek een getuige te horen is afgewezen.
17. Naar aanleiding van hetgeen verzoeker heeft verklaard op de terechtzitting van 13 mei 2005 heeft het Hof ambtshalve de oproeping van de verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 3] bevolen.
Ter terechtzitting van 19 oktober heeft de raadsman, nadat deze drie verbalisanten waren gehoord, opgemerkt:
"Vandaag is wel duidelijk geworden dat verbalisant [verbalisant 1] gehoord dient te worden. Er klopt iets niet wat in het proces-verbaal staat en dan doel ik op de ademtest die, volgens getuige [verbalisant 2], niet gedaan is maar waarvan vermeld staat in het proces-verbaal dat die wel gedaan is. Ik wil weten of dat ademapparaat nu wel of niet gebruikt is en wat verbalisant [verbalisant 1] zich daadwerkelijk kan herinneren."
18. Na beraad heeft het Hof als zijn beslissing meegedeeld:
"dat het verzoek om aanhouding voor het horen van verbalisant [verbalisant 1] wordt afgewezen. De vermelding van een voorlopig onderzoek uitgeademde lucht waarop de raadsman doelt is opgenomen in een proces-verbaal met betrekking tot het invorderen van het rijbewijs van verdachte (dossierpagina 14). In het proces-verbaal dat betrekking heeft op het aan verdachte tenlastegelegde feit (het weigeren van de ademanalyse; dossierpagina's 5 tot en met 13) is over zo'n voorlopig onderzoek niets vermeld.
De getuige/verbalisant [verbalisant 2] heeft ter zitting van het hof van heden verklaard dat een dergelijk voorlopig onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Daarmee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de vermelding op dossierpagina 14 een vergissing is. Het horen van verbalisant [verbalisant 1] acht het hof dan ook niet noodzakelijk."
19. Maatstaf voor de beoordeling van het ter terechtzitting gedane verzoek tot oproeping van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] was, of de noodzaak van diens verhoor was gebleken.
In de zojuist aangehaalde overwegingen ligt besloten dat die noodzaak niet gebleken is omdat ervan uit kan worden gegaan dat in het door [verbalisant 1] opgestelde proces-verbaal van invordering van het rijbewijs ten onrechte is vermeld dat een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht is toegepast, terwijl verdere opheldering van deze misslag niet noodzakelijk is voor een behoorlijk onderzoek naar de gang van zaken bij het geven van het in art. 163, eerste lid, WVW 1994 bedoelde bevel.
Het middel faalt derhalve.
20. In ieder geval het tweede middel leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
In aanmerking genomen dat overtreding van art. 163.2 WVW 1994 ex art. 176.3 jo. art. 178.1 WVW 1994 als misdrijf strafbaar is gesteld, moet worden aangenomen dat het handelen i.s.m. art. 163.2 WVW 1994 slechts strafbaar is indien sprake is van opzet. O.g.v. de gebezigde bewijsmiddelen en overwegingen, i.h.b. vzv. inhoudende dat verdachte - nadat hem was bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse - heeft gezegd dat hij niet wilde blazen en niet mee wilde werken aan de ademanalyse, heeft het hof kunnen oordelen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. Daarin ligt tevens de verwerping besloten van het verweer dat verdachte zich niet bewust was van zijn weigering. Het hof heeft niet de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat het verdachte t.t.v. zijn weigering “ten gevolge van een hypo ontbrak aan het vereiste opzet”.
13 maart 2007
Strafkamer
nr. 00697/06
DV/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2005, nummer 20/002622-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 9 april 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120, subsidiair 60 dagen hechtenis met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 oktober 2003 te Veldhoven als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik op 16 oktober 2003 te Veldhoven in een bestelauto heb gereden."
b. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 16.00 uur kregen wij via de meldkamer de melding door dat de bestuurder van een groene Mercedes Sprinter bus voorzien van het kenteken [00-AA-BB] vermoedelijk alcohol had gebruikt en vervolgens als bestuurder van een voertuig optrad.
Op donderdag 16 oktober 2003, om 16.01 uur, zag ik, verbalisant [verbalisant 1] desbetreffend voertuig vanaf de Burgemeester van Hoofflaan linksaf de Provincialeweg te Veldhoven oprijden. Vervolgens zijn wij verbalisanten achter het voertuig aangereden en gaven de bestuurder van het voertuig een stopteken middels ons bevestigd aan de voorzijde van ons voertuig met de tekst: "Stop politie".
Wij verbalisanten zagen dat het voertuig langzaam begon te rijden en dat het rijden nogal op een slingerende manier gepaard ging. Op de Provincialeweg terhoogte van pand 70 zagen wij verbalisanten dat het voertuig tot stilstand kwam en dat de bestuurder het voertuig vooruit in een parkeerhaven gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan ging parkeren. Het rijgedrag van de bestuurder kwam bij ons verbalisanten over als "stuntelig", het ging gepaard met remmen en weer gas geven.
Nadat de bestuurder zijn voertuig in de parkeerhaven had gezet werd het voertuig door mij verbalisant [verbalisant 2] klemgezet.
Ik verbalisant [verbalisant 1] ben vervolgens uit ons dienstvoertuig gestapt en liep direct naar de linkervoorportier van het voertuig. Ik verbalisant [verbalisant 1] zag dat de bestuurder erg "sloom" reageerde.
Vervolgens ben ik verbalisant [verbalisant 1] naar de rechterzijde van het voertuig gelopen en probeerde het rechtervoorportier te openen. Ik verbalisant [verbalisant 1] merkte dat ook het rechtervoorportier was afgesloten.
Ik verbalisant [verbalisant 2] klopte meerdere malen op het linkervoorportier en riep tegen de bestuurder dat hij zijn portier moest openen. Wij verbalisanten zagen dat de bestuurder dit weigerde.
Ik verbalisant [verbalisant 1] zag dat de bestuurder zijn raam iets lager draaide, waarop ik verbalisant [verbalisant 1] de met mijn linkerarm in het voertuig van de bestuurder kon komen en het portier kon ontsluiten en vervolgens het portier kon openen. Ik verbalisant [verbalisant 1] rook direct dat de adem van de bestuurder sterk naar alcohol rook en zag dat de bestuurder erg "sloom" reageerde. Ik verbalisant zag dat de ogen van de bestuurder rood danwel bloeddoorlopen waren en hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprekend aan mij vroeg wat wij aan het doen waren.
Omstreeks 16.10 uur deelde ik verbalisant [verbalisant 2] de bestuurder van het voertuig mede, dat hij was aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed en verzocht de bestuurder uit zijn voertuig te komen. Wij verbalisanten hoorden dat de bestuurder zei: "dat doe ik niet, waarom?". Hierop pakten wij verbalisanten de bestuurder vast en wilden hem met toepassing van enige kracht uit zijn voertuig halen. Wij verbalisanten zagen dat de bestuurder het stuur vastpakte en niet meewerkte. Vervolgens werd de bestuurder door ons verbalisanten uit zijn voertuig getild. Vervolgens werden door mij verbalisant [verbalisant 1] de transportboeien bij de verdachte aangelegd. De verdachte bleef nog steeds tegenwerken. Toen de verdachte eenmaal in ons voertuig zat werd de verdachte rustig.
Vervolgens hebben wij verbalisanten de verdachte overgebracht naar het bureau van politie te Veldhoven ter geleiding voor een Hulp Officier van Justitie. Toen wij in ons dienstvoertuig zaten, roken wij verbalisanten dat de adem van verdachte zeer sterk naar alcohol rook. Onderweg naar het bureau sprak de man ons meerdere malen aan. Dit gebeurde met dubbele tong.
Toen de verdachte uit ons dienstvoertuig was zagen wij verbalisanten dat de verdachte erg op zijn benen stond te wankelen. Verdachte begon weer tegen te werken. Bij de insluiting van de verdachte gaf de verdachte aan dat hij in zijn geheel geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek.
Op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 16.40 uur werd verdachte [verdachte] voorgeleid aan de Hulpofficier van Justitie zijnde [verbalisant 4], inspecteur van regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Tijdens de voorgeleiding reageerde de verdachte nog erg afwezig en verleende geen enkele medewerking. De verdachte gaf aan dat hij diabetes patient was en dat hij daar medicijnen voor nodig had. Voordat hij die medicijnen had gekregen verleende de verdachte geen enkele medewerking.
Omdat verdachte iedere medewerking weigerde werd er op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 17.22 uur door collega [verbalisant 3] welke gecertificeerd is in de bediening van het ademanalyse-apparaat aan verdachte [verdachte] bevolen medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij verbalisant [verbalisant 3] hem mededeelde dat weigering een misdrijf opleverde. Deze medewerking werd door de verdachte [verdachte] geweigerd. Verdachte zei dat hij niet wilde blazen en mee wilde werken aan de ademanalyse."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt met betrekking tot hetgeen aldaar door de raadsman van de verdachte is aangevoerd het volgende in:
"De raadsman van verdachte voert het woord tot verdediging overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota welke als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd en welke aan dit proces-verbaal is gehecht. Hij voert in aanvulling hierop - zakelijk weergegeven - aan:
Ik kan niet uit het proces-verbaal opmaken dat mijn cliënt geweigerd zou hebben. De getuigen zijn door het hof zelf opgeroepen. Ze hebben geen verduidelijking gegeven en ze zijn wat gestuurd in hun antwoorden. Mijn cliënt heeft zijn suikerprobleem aangegeven. Hij heeft vaker een hypo en zijn gedragingen kunnen hieruit ook afgeleid worden. Het standpunt van mijn cliënt is dat hij niet in staat was mee te werken. Het stoort mij dat hem niet nogmaals is gevraagd om mee te werken aan een bloedtest of ademtest.
Ik verzoek primair om vrijspraak. Het is niet bewezen dat mijn cliënt geweigerd heeft. Hij was vanwege zijn medische toestand niet capabel om te reageren. Hij heeft niet bewust geweigerd, want hij kon als gevolg van zijn toestand niet helder meer nadenken. Hij wist niet wat er allemaal gebeurde en hij kan zich ook niet meer alles herinneren."
3.2.4. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Het hof overweegt in het licht van het verweer van de raadsman zoals weergegeven in zijn pleitnota en hetgeen hij in aanvulling daarop heeft aangevoerd, het volgende.
Gelet op hetgeen de verbalisanten waarnamen, kon bij hen het redelijk vermoeden ontstaan dat verdachte een voertuig had bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was.
Op grond van dat vermoeden mochten zij van verdachte vorderen mee te werken aan een ademanalyse.
Vast staat dat verdachte daaraan geen medewerking heeft verleend: hij heeft geweigerd.
Voorzover verdachte heeft betoogd dat hij niet heeft geweigerd, wordt dit verweer dan ook verworpen. Weigeren van medewerking aan een ademanalyse is een strafbaar feit.
Voorzover verdachte een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 163, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (bijzondere geneeskundige reden), geldt het volgende.
Een bijzondere geneeskundige reden om niet mee te werken moet door verdachte op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar worden gemaakt aan degene die hem beveelt mee te werken.
Uit het proces-verbaal van politie en de verklaringen van de getuigen ter zitting blijkt slechts dat verdachte heeft medegedeeld dat hij diabetespatiënt was en dat hij daarvoor medicijnen nodig had en geen enkele medewerking verleende voordat hij die medicijnen had gekregen.
Hiermee heeft verdachte niet op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar gemaakt dat hij vanwege een bijzondere geneeskundige reden niet in staat was medewerking te verlenen aan een ademanalyse. De verbalisanten hebben hetgeen verdachte aanvoerde redelijkerwijs dan ook niet als een beroep op een bijzondere geneeskundige reden behoeven op te vatten.
Dat de verbalisanten vanwege verdachtes mededelingen over zijn diabetes een arts hebben ingeschakeld, doet daaraan niet af. Dat was - zo blijkt uit het proces-verbaal van politie en de verklaringen ter zitting - ingegeven door de zorg voor verdachtes gezondheid en niet door de behoefte om een beroep op een bijzondere geneeskundige reden om te weigeren door een arts te laten toetsen.
Overigens is uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de mogelijkheid of onmogelijkheid van verdachte om uit geneeskundig oogpunt medewerking te verlenen aan een ademanalyse.
Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Verdachte voert als verweer verder aan dat - zo hij al heeft geweigerd - hij daar niets meer van weet.
Aangenomen dat verdachte zich thans inderdaad niet meer weet te herinneren dat hij geweigerd heeft, pleit dat op zich hem niet vrij. Dat zou wel het geval kunnen zijn als verdachte op het moment dat hij zijn medewerking weigerde, zich daarvan verontschuldigbaar niet bewust zou zijn geweest.
Verdachte voert daartoe aan dat hij als gevolg van zijn suikerziekte in een "hypo" was geraakt. Als gevolg daarvan kon hij op dat moment niet helder meer nadenken en is zich niet bewust geweest van hetgeen er met betrekking tot de ademanalyse allemaal gebeurde. Hij heeft dan ook niet bewust geweigerd mee te werken aan de ademanalyse, aldus nog steeds verdachte.
Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de politie en van hetgeen door verdachte en de getuigen [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard, gaat het hof uit van het volgende.
Verdachte verklaart zich niets meer te herinneren van wat er is gebeurd. Hij verklaart slechts dat hij een hypo had en als gevolg daarvan niet helder kon denken. Daarom zal uit hetgeen door anderen is waargenomen moeten worden afgeleid hoe de toestand van verdachte was.
Het hof stelt daaromtrent het volgende vast:
Verdachte heeft bij het eerste contact met de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geweigerd het portier van zijn auto open te doen.
De verdachte heeft, toen verbalisanten zelf dat portier hadden geopend, geweigerd uit zijn auto te komen, zeggende: "Dat doe ik niet, waarom?".
De verdachte heeft vervolgens tegengewerkt toen de verbalisanten hem met toepassing van enige kracht uit zijn auto wilden halen en werd pas rustig toen hij door verbalisanten geboeid in het surveillance-voertuig was gezet.
Bij het naar binnen gaan in het politiebureau heeft verdachte wederom tegengewerkt.
Bij zijn insluiting heeft verdachte aangegeven, ook met woorden, dat hij in zijn geheel geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek.
Zo'n zelfde mededeling heeft verdachte gedaan tegenover de hulpofficier van justitie ([verbalisant 4]) waarvoor hij werd geleid en heeft daaraan nog toegevoegd dat voorwaarde voor het wel meewerken was, dat hij medicijnen zou krijgen voor zijn diabetes. Tegen verbalisant [verbalisant 3], die de medewerking aan verdachte heeft bevolen, heeft verdachte gezegd dat hij niet wilde blazen en niet wilde meewerken aan een ademanalyse. Verder heeft verdachte geweigerd een verklaring af te leggen tegenover verbalisant [verbalisant 2].
Uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting is niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de helderheid van denken van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van de politie heeft de arts slechts psychische problematiek bij verdachte geconstateerd in verband met een op handen zijnde scheiding van verdachte en zijn vrouw en heeft hij tevens te laat insulinegebruik geconstateerd.
Toen daarna de echtgenote van verdachte op het politiebureau kwam en de glucose in het lichaam van haar man mat, bleek dat een normale waarde te hebben. Verdachte heeft verklaard dat dit het gevolg zou kunnen zijn van de suiker die hij inmiddels van de politie verstrekt had gekregen en ingenomen had.
Bij het verlaten van het politiebureau werd verdachte vervolgens weer recalcitrant.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het weigeren van zijn medewerking aan de bevolen ademanalyse, als gevolg van zijn te laat insulinegebruik in een dusdanige psychische toestand verkeerde dat hij zich niet bewust was van die weigering.
Het verweer op dit punt wordt derhalve eveneens verworpen."
3.3.1. Art. 163, tweede lid, WVW 1994 luidt als volgt:
"De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemde apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven."
3.3.2. In aanmerking genomen dat overtreding van art. 163, tweede lid, WVW 1994 ingevolge art. 176, derde lid, in verbinding met art. 178, eerste lid, WVW 1994 als misdrijf strafbaar is gesteld, moet worden aangenomen dat overtreding van art. 163, tweede lid, WVW 1994 slechts strafbaar is indien sprake is van opzet.
3.4. Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen, in het bijzonder het hiervoor onder 3.2.2 sub b weergegeven relaas voor zover inhoudende dat de verdachte - nadat hem was bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse - heeft gezegd dat hij niet wilde blazen en niet mee wilde werken aan de ademanalyse, heeft het Hof kunnen oordelen dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. Daarin ligt tevens de verwerping besloten van het verweer dat de verdachte zich niet bewust was van zijn weigering. Anders dan in de toelichting op het middel onder 13 wordt gesteld, heeft het Hof dus niet de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat het de verdachte ten tijde van zijn weigering "ten gevolge van een hypo ontbrak aan het vereiste opzet".
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 maart 2007.
Beroepschrift 09‑06‑2006
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
Griffienummer Hoge Raad: 00697/06
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak
van: de heer [verdachte], verzoek(st)er tot cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 19 oktober 2005.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 163 WVW 1994, 358, 359 en 415 Sv. geschonden, doordien de bewezenverklaring niet, althans niet zonder nadere motivering, uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans doordien een met de gemotiveerde bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid open is gebleven dat van ‘niet voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen’ in de zin van artikel 163 lid 2 WVW 1994 geen sprake is (een zgn. meer en vaart situatie vgl. 1974, 450), althans doordien het gerechtshof niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, een door verzoeker gevoerd schulduitsluitingsverweer verworpen heeft.
Toelichting
1
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens verzoeker door zijn raadsman het verweer gevoerd dat verzoeker, die diabetes patiënt is, ten gevolge van een hypo niet in staat was te begrijpen respectievelijk te doen wat hem werd bevolen. Dit verweer is gegoten in de vorm van een bewijs- en een schulduitsluitingsverweer. Indien het hierbedoelde ‘begrijpen’ tengevolge van een andere oorzaak dan alcoholgebruik ontbreekt, ontbreekt het ingevolge art. 163 lid 2 vereiste (ingeblikte) opzet op het ‘niet voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen’, resp. het vereiste bewustzijn van dat ‘niet voldoen’, waardoor geen bewezenverklaring kan volgen, althans beroept verzoeker zich op afwezigheid van alle schuld, zo luidt beknopt samengevat het hier bedoelde verweer.
2
Ter onderbouwing van dit verweer is in de pleitnotities onder meer het volgende aangevoerd:
‘pag. 10 p-v.: om 16.40 uur geeft cliënt al aan dat hij diabeet is en dringend medicijnen nodig heeft….
- ■
Om 17.00 uur wordt de GGD-arts gewaarschuwd:
- ■
Pas om notabene 18.30 uur (pagina 11 p-v) (1 uur en 20 minuten later) komt de GGD-arts;
- ■
Deze GGD-arts (komt toch voor diabetes patiënt) heeft dan geen apparatuur bij om te meten en geen medicatie: zie pag. 11 p-v. Vrouw van cliënt moest komen met de meetapparatuur (niet met medicatie zoals vermeld staat! Cliënt had deze immers zelf bij zich).
De ademtest
Ondanks dat cliënt steeds aangaf diabetes te zijn, een hypo te hebben en steeds verder weg te zakken richting een coma, gaan verbalisanten toch door met het onderzoek (ad info: cliënt heeft in het jaar voor aanhouding een aantal malen comateuze toestand bereikt, waarbij zijn vrouw middels een injectie met medicijnen hem weer bij moest brengen!).
Verbalisanten geven aan (pag. 9 p-v) dat zij cliënt niet verstonden en niets uit de woorden van hem konden halen. Toch gaan ze om 17.22 uur (ze wisten toen al dat cliënt diabeet met hypo was) cliënt bevelen mee te werken aan de ademanalyse. Cliënt weet hier niets meer van.
De hypo/bijna comaverschijnselen zijn:
- ■
Onverstaanbaar spreken;
- ■
Sloom;
- ■
Krachtloos, slap;
- ■
Bewustzijnverlies met tussenpozen;
- ■
Verward zijn.
Er wordt op pagina 10 p-v geschreven dat cliënt zei niet mee te willen werken. Dit is op zijn minst gezegd vreemd te noemen, nu ze hem niet konden verstaan, zo staat er eerder in het proces-verbaal.
Cliënt had nog geen medicatie gehad en dus kon zijn toestand alleen maar verslechterd zijn als hiervoor…, nooit beter!
Cliënt lag (pag. 10 p-v) de hele tijd op de grond van het ophoud-locaal. Dit is dus te wijten aan het ziektebeeld en niet een dronken man, alhoewel dit wellicht zo lijkt.
Het verdient een vergelijk te maken met een buitenlandse verdachte die géén Nederlands spreekt en verstaat. Zou die, indien in het Nederlands verzocht wordt (zonder aanwezigheid van een tolk) mee te werken aan een ademtest en het niet begrijpt, kunnen worden veroordeeld wegens weigering medewerking ademtest? Antwoord: nee!
Merkwaardige conclusies pag. 14 p-v
Op pagina 14 van het proces-verbaal wordt als ondersteuning van de conclusie dat cliënt art 8 WvW heeft overtreden of zou hebben, de omstandigheid gegeven dat:
Politiebureau sluiting
Nadat cliënt medicijnen had gekregen en zijn vrouw er dus ook was is hem niet meer gevraagd mee te werken aan een ademtest danwel bloedtest!…
Conclusie
- ■
Nu niet is aangetoond dat cliënt daadwerkelijk heeft geweigerd mee te werken én;
- ■
Zelfs is aangetoond dat sprake was van een medische toestand van cliënt die hem niet in staat stelde mee te werken, en;
- ■
Er geen moeite meer is gedaan cliënt toch te testen of alsnog te laten medewerken.
Is het naar mening van de verdediging niet wettig en al zeker niet overtuigend bewezen dat cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde.
Ik verzoek u dan ook, geacht college, het vonnis van de politierechter d. d. 9 april 2004 te vernietigen en opnieuw recht te doen;
Primair
Cliënt vrij te spreken van het hem ten laste gelegde.’
3
Verzoeker tot cassatie heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 mei 2005 voor zover hier van belang als volgt verklaard:
‘… ik had op dat moment een hypo als gevolg van mijn suikerziekte’… ik voel me dan suf en sloom … u houdt mij voor dat de verbalisanten vonden dat mijn adem naar alcohol rook en dat ik bloeddoorlopen ogen had. ik kan u hierop zeggen dat ik een aceton krijg wanneer ik een hypo heb’… U houdt mij voor dat de politie mij vervolgens naar het bureau heeft gebracht en dat verbalisant [verbalisant 3] mij heeft bevolen om medewerking aan een ademonderzoek te verlenen. Ik kan u zeggen dat ik dit niet kan herinneren. Ik wilde eerst mijn suiker hebben. Ik heb volgens mij niet gezegd dat ik weigerde. Ik kon op dat moment niet helder nadenken. Ik heb aan de politie suiker gevraagd vanwege mijn diabetes. Schijnbaar ben ik onverstaanbaar geweest. Als ik een hypo heb denk ik dat ik normaal spreek, maar dan ben ik vaak onverstaanbaar….
… Mijn vrouw is die dag naar het politiebureau gekomen met meetapparatuur voor diabetes. Mijn suikergehalte bedroeg toen 7.10. Toen mijn vrouw kwam was het 19.30 uur. Intussen had ik al suiker ingenomen. Ik weet niet meer op welk tijdstip ik mijn suikers heb ingenomen…
Een hypo wordt steeds erger. Een hypo kan eindigen in een coma. Ik heb van één van de agenten mijn suiker gekregen nadat ik daarom gevraagd had. Ik heb eerst mijn suikers aan de politie afgegeven. Op een gegeven moment heb ik de politie weer gevraagd om de suikers. Ik heb ze bij aankomst op het bureau dus niet ingenomen, doch op een later tijdstip. Ik heb ze door de stress niet ingenomen. In de cel had ik echter een helder moment. Ik heb toen op een bel in de cel gedrukt en gevraagd om mijn suikers. De politie heeft mij die toen gegeven. Ik had al eerder aan de politie aangegeven dat ik diabetes patiënt was.’
En ter terechtzitting in hoger beroep op 19 oktober 2005 verklaart verzoeker tot cassatie:
‘Ik heb op het bureau mijn portemonnee moeten afgeven. Ik hoor steeds dat ik opstandig was. Dit kan niet. Bij een hypo ben ik slap en niet opstandig. Ik heb suiker gekregen op het bureau, dus bij het verlaten van het bureau was mijn suikerwaarde goed.’
4
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal voor zover hier van belang het volgende aangevoerd:
‘Verdachte heeft aanvankelijk niets over een hypo gezegd. Eerst om 16.40 uur heeft hij gezegd dat hij diabetes patiënt is en om 18.20 uur is er een arts gekomen. Verdachte heeft er zelf voor gekozen geen medewerking te verlenen. Ook aan het bevel medewerking te verlenen heeft verdachte geen gevolg gegeven. Dit duidt op een behoorlijke mate van bewustzijn. Verdachte had in mijn ogen opzet, hij wist wat hij deed.’
5
Het gerechtshof heeft als bewijsmiddel gebruikt het proces-verbaal van de heren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende voor zover hier relevant:
‘Op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 16.40 uur werd verdachte [verdachte] voorgeleid aan de hulpofficier van justitie zijnde [verbalisant 4]… tijdens de voorgeleiding reageerde de verdachte nog erg afwezig en verleende geen enkele medewerking. De verdachte gaf aan dat hij diabetes patiënt was en dat hij daar medicijnen voor nodig had’…‘omstreeks 17.22 uur door collega [verbalisant 3] welke gecertificeerd is in de bediening van het ademanalyse- apparaat aan verdachte [verdachte] bevolen medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 2 onder a. van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij verbalisant [verbalisant 3] hem mededeelde dat weigering een misdrijf oplevert. Deze medewerking werd door de verdachte [verdachte] geweigerd. Verdachte zei dat hij niet wilde blazen en mee wilde werken aan een ademanalyse.’
6
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft getuige [verbalisant 4], politieambtenaar, het volgende verklaard:
‘… ik weet dat het contact met de verdachte niet makkelijk ging. Ik heb de GGD-arts laten komen. Ik kan me herinneren dat het allemaal veel tijd heeft gekost. Er staat me iets van bij dat hij op een bankje en op de grond heeft gelegen.’
7
In het arrest heeft het gerechtshof voorts (voor zover hier van belang) als volgt overwogen:
‘Blijkens het proces-verbaal van de politie heeft de arts… tevens te laat insuline gebruik geconstateerd’. Toen daarna de echtgenote van verdachte op het politiebureau kwam en de glucose in het lichaam van haar man mat, bleek dat een normale waarde te hebben. Verdachte heeft verklaard dat dit het gevolg zou kunnen zijn van de suiker die hij inmiddels van de politie verstrekt had gekregen en ingenomen had.’
8
Het gerechtshof heeft bovenbedoelde verweren onder 1. bedoelde verwerenverworpen met de volgende overweging:
‘verdachte verklaart zich niets meer te herinneren van wat er is gebeurd. Hij verklaart slechts dat hij een hypo had en als gevolg daarvan niet helder kon denken. Daarom zal uit hetgeen door anderen is waargenomen moeten worden afgeleid hoe de toestand van verdachte was.
Het hof stelt daaromtrent het volgende vast:
‘verdachte heeft bij het eerste contact met de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geweigerd het portier van zijn auto open te doen.
De verdachte heeft toen verbalisanten zelf dat portier hadden geopend, geweigerd uit z'n auto te komen, zeggende: ‘dat doe ik niet, waarom?’
Verdachte heeft vervolgens tegengewerkt toen de verbalisanten hem met toepassing van enige kracht uit zijn auto wilden halen en werd pas rustig toen hij door de verbalisanten geboeid in het surveillance voertuig was gezet.
Bij het naar binnengaan in het politiebureau heeft verdachte wederom tegengewerkt.
Bij zijn insluiting heeft verdachte aangegeven, ook met woorden, dat hij in zijn geheel geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek Zo'n zelfde mededeling heeft verdachte gedaan tegenover de hulpofficier van justitie ([verbalisant 4]) waarvoor hij werd geleid en heeft daaraan nog toegevoegd dat voorwaarde voor het wel meewerken was dat hij medicijnen zou kregen voor zijn diabetes. Tegen verbalisant [verbalisant 3] die de medewerking aan verdachte heeft bevolen, heeft verdachte gezegd dat hij niet wilde blazen en niet wilde meewerken aan een ademanalyse. Verder heeft verdachte geweigerd een verklaring af te leggen tegenover verbalisant [verbalisant 2].
Uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting is niet gebleken, noch aannemelijk geworden, dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de helderheid van denken van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van de politie heeft de arts slechts psychische problematiek bij verdachte geconstateerd in verband met een op handen zijnde scheiding van verdachte en zijn vrouw en heeft hij tevens te laat insulinegebruik geconstateerd.
Toen daarna de echtgenote van verdachte op het politiebureau kwam en de glucose in het lichaam van haar man mat, bleek dat een normale waarde te hebben. Verdachte heeft verklaard dat dit het gevolg zou kunnen zijn van de suiker die hij inmiddels van de politie verstrekt had gekregen en ingenomen had. Bij het verlaten van het politiebureau werd verdachte vervolgens weer recalcitrant.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het weigeren van zijn medewerking aan de bevolen ademanalyse, als gevolg van zijn te laat insulinegebruik, in een dusdanige psychische toestand verkeerde dat hij zich niet bewust was van die weigering.’
9
Gelet op de overweging van het hof, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan incassatie naar het oordeel van verzoeker de volgende gang van zaken als vaststaand worden aangenomen Om 16.40 uur heeft verzoeker gezegd dat hij diabetes patiënt is en heeft hij medicijnen gevraagd; om 17.22 uur is de medewerking ex artikel 163 lid 2 WVW 1994 bevolen en zou niet aan de verplichting tot blazen van ademlucht zijn voldaan. Om 18.20 uur constateert een arts aceton-lucht en tevens te laat insulinegebruik. Ergens in de tussenliggende periode, derhalve tussen 16.40 uur en 18.20 uur heeft verzoeker tot cassatie zijn medicijnen gekregen. Dat kan derhalve na 17.22 uur (en voor 18.20 uur zijn geweest. Verzoeker heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij vlak voor het moment van krijgen van de medicijnen niet in staat was te begrijpen respectievelijk te doen wat hem werd bevolen, terwijl dat mogelijk op een eerder moment niet zo was (verklaring van verzoeker tot cassatie: een hypo wordt steeds erger).
10
De verwerping van in dit middel bedoelde verweren heeft het hof echter hoofdzakelijk gestoeld op door anderen waargenomen gedragingen en uitingen van verzoeker vóór en na het moment waarop verzoeker niet aan de hier bedoelde verplichting zou hebben voldaan (te weten om ongeveer 17.22 uur, CW). Deze gedragingen en uitingen zeggen echter, gelet op het gevoerde verweer, niets over de capaciteiten van verzoeker op het voor de bewezenverklaring relevante moment en over de vraag of hij zich toen van zijn (kort gezegd) weigering bewust is geweest.
11
Het gerechtshof heeft twee bewijsmiddelen gebruikt, te weten een proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarop bovenbeschreven overweging van het gerechtshof in belangrijke mate is gestoeld, alsmede een verklaring van verzoeker inhoudende dat hij op de betreffende dag in een bestelauto heeft gereden.
12
Uit deze bewijsmiddelen kan echter niet, ook niet in samenhang met boven beschreven overweging, het hierboven onder 1. bedoelde opzet op het ‘niet voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen’, respectievelijk het vereiste bewustzijn van dat ‘niet voldoen’, ten tijde van dat niet voldoen worden afgeleid. De bewezenverklaring kan derhalve niet, althans niet zonder nadere motivering, uit bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
13
Door te overwegen als onder de 9. beschreven heeft het gerechtshof voorts, ook indien deze overweging wordt bezien in het licht van de gebruikte bewijsmiddelen, een met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat het juist vlak na 17.22 uur toen (kort gezegd) het bevel tot verlenen van medewerking aan een ademonderzoek werd gegeven en daaraan niet zou zijn voldaan, het verzoeker ten gevolge van een hypo ontbrak aan het vereiste opzet op het ‘niet voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen’, respectievelijk het vereiste bewustzijn van dat ‘niet voldoen’, waardoor een met de gemotiveerde bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid open is gebleven dat van ‘niet voldoen aan de verplichting ademlucht te blazen’ in de zin van artikel 163 lid 2 WVW geen sprake is.
14
Daarmee heeft het gerechtshof tevens niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, het verweer van verzoeker dat hij zich van zijn weigering tot medewerking/ van zijn niet voldoen, verontschuldigbaar niet bewust is geweest.
Als gevolg van hetgeen hierboven is aangevoerd zowel zelfstandig, als in onderling verband beschouwd, kan het arrest van het gerechtshof niet in stand blijven.
Op grond van bovenstaande argumenten, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, komt het arrest van het gerechtshof voor vernietiging in aanmerking.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 288, 315, 415 en 422 van het Wetboek van Strafvordering alsmede artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden geschonden, doordat het Hof ten onrechte het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 1] als getuige heeft afgewezen.
Toelichting
1
Ter terechtzitting van 13 mei 2005 heeft het Hof de behandeling van de zaak aangehouden om een drietal getuigen te horen, onder de motivering
‘dat er nog altijd te veel onduidelijkheden zijn over de gang van zaken (p. 5 van het proces-verbaal van de zitting van 13 mei 2005)’
2
Het drietal getuigen betreft de verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Verbalisant [verbalisant 1] is niet opgeroepen als getuige.
3
Ter terechtzitting blijkt vervolgens echter dat geen van getuigen kan verklaren over het voor de bewezenverklaring cruciale moment waarop verzoeker niet zou hebben voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in de zin van artikel 163 WVW 1994. [verbalisant 2] verklaart niet meer te weten of hij bij het bevelen van de ademanalyse aanwezig was (blz. 4 proces verbaal ter terechtzitting d.d. 19 oktober 2005), getuige [verbalisant 4] blijkt daarbij niet aanwezig geweest te zijn. Getuige [verbalisant 3] die nota bene het bevel ex artikel 163 lid 2 WVW zou hebben gegeven, verklaart dat hij zich niets meer kon herinneren, dat het gebruikelijk is dat verbalisanten die de medewerking aan de ademanalyse bevelen daarvan zelf een proces-verbaal opmaken en dat hij niet weet waarom hij dat deze keer niet gedaan heeft. Ook verklaart hij niet te weten of [verbalisant 1] of [verbalisant 2] bij het bevelen de ademanalyse aanwezig waren. Verzoeker heeft vervolgens blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting medegedeeld dat het gezicht van dhr. [verbalisant 3] hem niet zo bekend voorkomt.de
4
Na het horen van de getuigen heeft de raadsman het Hof verzocht verbalisant [verbalisant 1] als getuige te horen. De raadsman heeft dit als volgt gemotiveerd:
‘Er klopt iets niet wat in het proces-verbaal staat en dan doel ik op de ademtest die, volgens getuige [verbalisant 2] niet gedaan is, maar waarvan vermeld staat in het proces-verbaal dat die wel gedaan is. Ik wil weten of dat ademapparaat nu wel of niet gebruikt is en wat verbalisant [verbalisant 1] zich daadwerkelijk kan herinneren (p. 5 van het proces-verbaal van de zitting van 19 oktober 2005).’
5
Het Hof heeft het verzoek de getuige [verbalisant 1] te horen afgewezen omdat (kort gezegd) voldoende vaststaat dat de vermelding van een voorlopige onderzoek uitgeademde lucht op een vergissing berust, omdat in het proces-verbaal dat betrekking heeft op het aan verdachte tenlastegelegde feit (het weigeren van de ademanalyse; dossierpagina's 5 tot en met 13) over zo'n voorlopig onderzoek niets is vermeld en de getuige/verbalisant [verbalisant 2] ter zitting van het hof heeft verklaard dat een dergelijk voorlopig onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Daarmee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de vermelding op dossierpagina 14 een vergissing is. Reden waarom het hof het horen van verbalisant [verbalisant 1] niet noodzakelijk acht’ (p. 5 van het proces-verbaal van de zitting van 19 oktober 2005).
Daarmee ging het gerechtshof geheel voorbij aan de tweede reden waarom de raadsman verzocht de getuige [verbalisant 1] te horen en waarmee de raadsman kennelijk aansloot bij de motivering van het Hof voor het bevelen van het oproepen van het drietal getuigen. Het Hof vond het toen immers noodzakelijk het drietal getuigen te horen om —vrij vertaald— opheldering te krijgen over de feitelijke gang van zaken rondom het tenlastegelegde. Nu de betreffende getuigen daaromtrent niet hadden verklaard, is niet zonder meer begrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak tot het horen van de [verbalisant 1], niet was gebleken. Met andere woorden, de afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het horen van deze getuige, is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd de
6
De bestreden uitspraak kan om deze reden niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door de mr. [advocaat 1], advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, kantoorhoudende te [plaats], aan de [adres], die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
[plaats], 9 juni 2006
Mr. [advocaat 1] Mr. [advocaat 2]