HR, 20-02-2007, nr. 00388/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ3279
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-02-2007
- Zaaknummer
00388/06
- LJN
AZ3279
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3279, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3279
ECLI:NL:HR:2007:AZ3279, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3279
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑05‑2006
- Wetingang
art. 416 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2007, 264 met annotatie van J.M. Reijntjes
NJ 2007, 264 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2007/124
Conclusie 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
1. “Overdraagt” ex art. 416.1.a. Sr. 2. Hof behoefde niet in te gaan op de door verdachte – die twee keer bij verstek is veroordeeld – bij politie afgelegde verklaring. 3. Toereikendheid strafmotivering en ontbreken van verweer verdachte. Ad 1. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte wat cocaïne aan een ander gaf in ruil voor een gestolen auto en dat verdachte deze auto vervolgens tegen betaling van € 50,- aan de eigenaar wilde teruggeven. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen getuigt het door het hof bevestigde oordeel van de pr niet van een onjuiste uitleg van de term “overdraagt” ex art. 416.1.a Sr. Ad 2. Het middel klaagt dat het hof voorbij is gegaan aan de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte dat hij de auto onder zich heeft genomen om deze aan de eigenaar terug te geven. In aanmerking genomen dat door of namens verdachte – die in geen van beide feitelijke instanties is verschenen – geen verweer is gevoerd, is voormeld oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. 3. Gelet op wat de algemene ervaring leert omtrent de schade en de overlast die worden veroorzaakt door misdrijven als i.c. en in aanmerking genomen dat door of namens verdachte niet is aangevoerd dat en waarom zulks in het onderhavige geval anders zou zijn, is de strafoplegging naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 00388/06
Mr Machielse
Zitting: 21 november 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 4 oktober 2005 een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2005 bevestigd, waarbij de verdachte ter zake van opzetheling is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
2.1. Verdachte heeft cassatie ingesteld. Mr M. Bouman, advocaat te Delft, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
2.2. Ten aanzien van verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 30 oktober 2004 tot en met 1 november 2004 te Delft, een auto, merk Saab (kleur blauw) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.3. Voorafgaande aan de bespreking van de middelen merk ik op dat deze zaak wordt gekenmerkt door een opvallend passieve proceshouding van de verdachte. Zijn standpunt is dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan opzetheling, maar na tot twee keer toe in persoon te zijn gedagvaard heeft hij zich ook tot twee keer toe bij verstek laten veroordelen.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof geheel voorbij is gegaan aan de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte dat hij de gestolen auto onder zich heeft genomen om deze aan de eigenaar terug te geven.
3.2. Het middel houdt in dat de verdachte bij zijn verhoor een beroep heeft gedaan op een rechtvaardigingsgrond. Daar had het hof volgens het middel niet aan voorbij mogen gaan. Miskend wordt echter dat het hof niet gehouden is te responderen op verklaringen van de verdachte in het opsporingsonderzoek, ook als deze een verweer zouden inhouden.(1) Voor het overige is het in de veroordeling besloten liggende oordeel van het hof dat het dossier geen rechtstreeks en ernstig vermoeden doet rijzen dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond niet onbegrijpelijk. Ik kom daarop nog terug in mijn bespreking van het tweede middel.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat hij de auto heeft overgedragen terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen auto betrof, nu verdachte de auto onder zich had met het oog op teruggave aan de eigenaar.
4.2. Dat verdachte de auto op het moment dat hij deze van [medeverdachte 1] overnam aan de eigenaar wilde teruggeven blijkt wel uit de verklaring van verdachte die onder 4.1 door de politierechter voor het bewijs is gebruikt. Omdat dit middel een rechtsvraag betreft over de uitleg van art. 416 Sr en de feiten waarop het middel zich beroept in cassatie vaststaan, kan niet met het oordeel worden volstaan dat dit verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd.
4.3. Zowel uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte als uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van de eigenaar van de auto volgt dat verdachte de auto aan de eigenaar wilde teruggeven tegen betaling van onkosten. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet - en overigens ook niet uit het proces-verbaal van de politie - dat de eigenaar ook daadwerkelijk voor de teruggave heeft betaald.
4.4. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat door de wijze waarop verdachte heeft gehandeld - waaronder het zonder inschakeling van de politie eigenhandig benaderen van de eigenaar en vragen om een geldbedrag voor de auto - zowel het verwerven en voorhanden hebben als heling kan worden aangemerkt. De klacht richt zich hier op het eveneens bewezen verklaren van het overdragen.
4.5. Oorspronkelijk werd in art. 416 Sr het 'overdragen' van het door misdrijf verkregen goed niet als bestanddeel genoemd.(2) Slechts de term 'verbergen' kon wellicht met overdragen in verband gebracht worden. Wel was strafbaar hij die opzettelijk uit de opbrengst van eenig door misdrijf verkregen voorwerp voordeel trekt. Pas met ingang van 1 februari 1992 (Stb. 1991, 520) is de term 'overdragen' in de strafbepaling opgenomen. Doelstelling van deze omvangrijkere wetswijziging was om het begunstigen van vermogenscriminaliteit strafbaar te stellen ongeacht of de heler zelf daadwerkelijk profijt trekt en om witwassen aan te pakken. 'Overdragen' opnemen als helingshandeling past bij deze doelstelling. Het overdragen in de zin van art. 416 lid 1 sub a Sr omvat volgens de Memorie van Toelichting alle handelingen die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed overdraagt. Of hier een of andere privaatrechtelijke titel aan ten grondslag ligt, is niet van belang, aldus de toelichting.(3)
4.6. De wetgever heeft in 1991 aan de helingshandelingen een ruime omvang willen geven om aldus efficiënter te kunnen optreden tegen de vermogenscriminaliteit die door de heler wordt begunstigd. Het risico bij zo'n ruime omschrijving is dat ook gedragingen onder de strafbepaling komen te vallen die daar, gelet op de bedoeling van de wetgever, eigenlijk niet onder passen. De vraag is of in deze zaak, waarin immers vastgesteld is dat de verdachte aan de dief van de auto cocaïne heeft gegeven, waarmee deze zo was ingenomen dat hij er geen bezwaar tegen had dat de auto werd teruggegeven aan de rechthebbende, toepassing van art. 416 Sr de ratio van deze bepaling geen geweld aandoet. De vraag zweemt naar het leerstuk van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.(4) Met enige goede wil zou men kunnen zeggen dat verdachte het belang van de bestolene wilde dienen. Maar de manier waarop hij te werk is gegaan leverde geen bijdrage aan de doelstelling die aan de wetgever met de herziening van art. 416 Sr voor ogen stond.(5) Het ligt niet voor de hand dat de dief door het optreden van verdachte zal zijn afgehouden van andere autodiefstallen, integendeel; hij kreeg immers van verdachte wat cocaïne en daarop is de dief akkoord gegaan met teruggave aan de eigenaar. Evenmin blijkt van verdachtes bedoeling om deze diefstal op te helderen. Een bijdrage aan de bestrijding van de vermogenscriminaliteit zou verdachte hebben geleverd door de politie te waarschuwen zodra hij ervan op de hoogte was gekomen dat [medeverdachte 1] een auto had gestolen. Verdachte heeft verstek laten gaan en heeft aldus niets aangevoerd dat het in cassatie ingenomen standpunt zou kunnen onderbouwen.
Tenslotte wijs ik erop dat het dezerzijds ingenomen standpunt niet betekent dat de particuliere onderzoeksbureaus die bijvoorbeeld voor verzekeringsmaatschappijen gestolen zaken opsporen zich schuldig maken aan heling zo gauw zij met de houders van de voorwerpen tot een akkoord komen, mits zij de politie op de hoogte stellen, waardoor zij geacht kunnen worden het belang dat art. 416 Sr beoogt dienen, te hebben behartigd.(6)
Het handelen van verdachte, zoals dat blijkt uit de bewijsmiddelen, had niet tot doel de strekking van art. 416 Sr beter tot haar recht te doen komen.(7)
Daarom faalt het middel.
5.1. Het derde middel klaagt dat de strafmotivering voorbij gaat aan de bijzonderheden van het geval waardoor de straf niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
5.2. De steller van het middel valt vooral over de in de strafmotivering van het bevestigde vonnis opgenomen overweging dat de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn financiële gewin en zich op geen enkel moment heeft bekommerd om de financiële schade en overlast die hij heeft veroorzaakt.
5.3. Deze motivering lijkt mij tegen de achtergrond van de feiten die de politierechter heeft vastgesteld op zijn minst genomen twijfelachtig te zijn. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte op dezelfde dag waarop hij te horen kreeg dat [medeverdachte 1] in het bezit was van een gestolen auto, deze auto heeft overgenomen en contact heeft opgenomen met de bestolene om tot een overdracht van deze auto te komen tegen vergoeding van de onkosten, welke volgens de verklaring van de bestolene op 50 euro zouden neerkomen. Van financiële schade, behoudens deze vergoeding van onkosten, en overlast die verdachte zou hebben veroorzaakt is mij niet gebleken uit het dossier.
De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand lijkt mij ontoereikend gemotiveerd.
Het middel is volgens mij gegrond.
6. De eerste twee middelen falen. Het eerste middel kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het derde middel komt mij gegrond voor.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voorzover het de strafoplegging betreft, tot terugwijzing naar het hof om de straf opnieuw te doen vaststellen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 7 juni 1977, NJ 1978, 484.
2 Smidt III, p. 153 e.v..
4 Zie bijv. HR 30 mei 1995, NJ 1995, 622.
5 Zie HR 3 juni 1997, DD 97.278.
6 Zoals het onderzoeksbureau deed dat in opdracht van de gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij gestolen auto's opspoorde, deze met een smoes jegens de houder meekregen en vervolgens de politie op de hoogte bracht. De employés van het onderzoeksbureau werden wel veroordeeld voor oplichting van de houder van de auto, maar een vervolging voor heling van de gestolen auto is kennelijk niet overwogen; HR 16 oktober 1990, NJB 1991, p. 120, nr. 8.
7 Vgl. HR 20 september 1993, DD 94.026.
Uitspraak 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
1. “Overdraagt” ex art. 416.1.a. Sr. 2. Hof behoefde niet in te gaan op de door verdachte – die twee keer bij verstek is veroordeeld – bij politie afgelegde verklaring. 3. Toereikendheid strafmotivering en ontbreken van verweer verdachte. Ad 1. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte wat cocaïne aan een ander gaf in ruil voor een gestolen auto en dat verdachte deze auto vervolgens tegen betaling van € 50,- aan de eigenaar wilde teruggeven. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen getuigt het door het hof bevestigde oordeel van de pr niet van een onjuiste uitleg van de term “overdraagt” ex art. 416.1.a Sr. Ad 2. Het middel klaagt dat het hof voorbij is gegaan aan de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte dat hij de auto onder zich heeft genomen om deze aan de eigenaar terug te geven. In aanmerking genomen dat door of namens verdachte – die in geen van beide feitelijke instanties is verschenen – geen verweer is gevoerd, is voormeld oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. 3. Gelet op wat de algemene ervaring leert omtrent de schade en de overlast die worden veroorzaakt door misdrijven als i.c. en in aanmerking genomen dat door of namens verdachte niet is aangevoerd dat en waarom zulks in het onderhavige geval anders zou zijn, is de strafoplegging naar de eis der wet met redenen omkleed.
20 februari 2007
Strafkamer
nr. 00388/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2005, nummer 22/001601-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 23 februari 2005, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerd als "opzetheling" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Bouman, advocaat te Delft, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof in zoverre, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat de Politierechter en het Hof ten onrechte hebben geoordeeld dat de verdachte een goed heeft overgedragen in de zin van art. 416, eerste lid onder a, Sr.
4.2.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte subsidiair tenlastegelegd:
"dat hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2004 tot en met 1 november 2004 te Delft, in elk geval in Nederland, een auto, merk Saab (kleur blauw) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
4.2.2. Daarvan is bewezenverklaard:
"dat hij in de periode van 30 oktober 2004 tot en met 1 november 2004 te Delft, een auto, merk Saab (kleur blauw) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
4.2.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Hedenochtend hoorde ik van [betrokkene 1] dat hij in het bezit was van een gestolen auto. Ik heb [betrokkene 1] wat cocaïne gegeven. Hij was hiermee ingenomen en hij had verder geen bezwaar, dat de auto teruggegeven werd aan de eigenaar. Ik heb vervolgens telefonisch contact opgenomen met de eigenaar en hem medegedeeld, dat ik hem zijn auto wilde teruggeven. We hebben afgesproken op een locatie. Ik heb hem wel verteld, dat ik onkosten voor hem gemaakt had. Ik wist dat de auto van diefstal afkomstig was."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben de eigenaar van de blauwe Saab 9-5.
Op 30 oktober 2004 parkeerde ik mijn voertuig op de parkeerplaats te Delft. Ik sloot mijn voertuig af. Toen ik terug kwam bij de plek waar ik mijn voertuig had geparkeerd zag ik dat mijn voertuig was verdwenen."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende
- als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 1 november 2004 luisterde ik mijn voicemail af en hoorde de volgende tekst: Hoi met [verdachte] ik heb iets van je gevonden. Het is je autootje. Je moet hem komen halen en wel snel. Hij vertelde mij zijn adres [a-straat 1] in [plaats]. Hij deelde mij mede dat als ik hem 50 euro zou betalen ik de auto mee kon nemen. Ik ben toen met twee agenten naar de [a-straat 1] te [plaats] gegaan. Alhier werd ik door [verdachte] aangesproken. Toen ik hem zag wees hij naar mijn auto. Hij gaf mij de autosleutel. Alhier kwamen de twee agenten aanrijden en hebben [verdachte] als verdachte aangehouden."
- als relaas van de verbalisant:
"Aan het bureau heb ik de voicemail afgeluisterd van de aangever. De tekst van de voicemail die is ingesproken door [verdachte], is conform de tekst die hierboven in de verklaring is omschreven. Ik verbalisant herkende de stem van [verdachte] via de voicemail als de stem van de aangehouden verdachte."
4.3. Art. 416, eerste lid onder a, Sr luidt, voor zover hier van belang:
"Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft (...):
a. hij die een goed (...) overdraagt (...) terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed (...) wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
4.4. De subsidiaire tenlastelegging is toegesneden op art. 416, eerste lid onder a, Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "heeft overgedragen" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de in die bepaling voorkomende uitdrukking "overdraagt".
4.5. Het overdragen in de zin van genoemde wetsbepaling omvat volgens de Memorie van Toelichting alle handelingen die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed overdraagt. (Kamerstukken II 1989-1990, 21 565, nr. 3, blz. 3-4).
4.6. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen getuigt het door het Hof bevestigde oordeel van de Politierechter niet van een onjuiste uitleg van de term "overdraagt" als bedoeld in evengenoemde wetsbepaling. Voor zover het middel mede beoogt te klagen over de strafbaarverklaring van het bewezenverklaarde, faalt het eveneens. In aanmerking genomen dat door of namens de verdachte - die in geen van beide feitelijke instanties is verschenen - geen verweer is gevoerd, is dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
4.7. Het middel faalt.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt over de motivering van de opgelegde straf.
5.2. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand. Ter motivering van deze strafoplegging heeft de Politierechter in het door het Hof bevestigde vonnis het volgende overwogen:
"Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn financiële gewin en heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij heeft veroorzaakt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat hij, blijkens een op zijn naam staan uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 november 2004, veelvuldig voor soortgelijke feiten is veroordeeld."
5.3. Gelet op wat de algemene ervaring leert omtrent de schade en de overlast die worden veroorzaakt door misdrijven als de onderhavige en in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet is aangevoerd dat en waarom zulks in het onderhavige geval anders zou zijn, is de strafoplegging naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 februari 2007.
Beroepschrift 10‑05‑2006
Schriftuur houdende middelen van cassatie in de zaak van [verdachte], (giffienummer 00388/06 ) requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage uitgesproken op 04 oktober 2005.
Middel 1
Schending of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van artikel 416 Sr, danwel verzuim van vormen waarvan de niet-naleving nietigheid met zich medebrengt of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 338, 358359 en 415 Sv geschonden doordat het Hof in navolging van de Politierechter geheel voorbij is gegaan aan de verklaring van requirant dat hij de auto onder zich heeft genomen om deze aan de eigenaar terug te geven.
Toelichting
Door requirant is bij zijn eerste verhoor bij de politie aangegeven dat hij de auto aan de eigenaar wilde teruggeven. Reeds bij het in ontvangst nemen van de auto heeft hij aan degene van wie (een zekere [betrokkene]) hij de auto kreeg gevraagd of die het goed vond dat de auto werd teruggegeven. Om de auto te verkrijgen heeft requirant aan [betrokkene]wat cocaine verstrekt. Requirant heeft daardoor kosten gemaakt om de auto te verkrijgen. Nog dezelfde dag dat requirant de auto heeft verkregen, heeft hij de eigenaar gebeld en gezegd dat deze de auto na betaling van de onkosten (50 EURO) kon komen ophalen.
Deze verklaring van requirant kan moeilijk anders worden gezien dan een beroep op de rechtvaardigingsgrond dat hij de auto onder zich heeft genomen met als doel deze aan de eigenaar terug te geven waardoor requirant vrijgesproken had moeten worden van hetgeen hem tenlaste is gelegd. Door de Politierechter en het Hof is in het geheel niet aangegeven waarom de handelswijze van requirant ondanks zijn verklaring een daad van heling is. Door aldus te oordelen heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de hier van toepassing zijnde strafuitsluitingsgrond althans is dit oordeel niet met voldoende redenen omkleed.
Middel 2
Schending of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van artikel 416 Sr, danwel verzuim van vormen waarvan de niet-naleving nietigheid met zich medebrengt of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359 en 415 Sv geschonden doordat het Hof in navolging van de Politierechter de overdracht van de auto aan de eigenaar heeft gezien als een strafbare overdracht als bedoeld in artikel 416 lid 1 onder a Sr
Toelichting
Na het in ontvangst nemen van de auto heeft requirant gelijk de eigenaar gebeld. Aan anderen dan de eigenaar heeft geen overdracht plaatsgevonden. Overdracht kan dus alleen maar zien op teruggave aan de eigenaar.
De eigenaar van de auto is na het telefoontje van requirant in gezelschap van 2 politieagenten naar requirant gegaan en heeft toen direct de sleutels van de auto aan de eigenaar afgegeven en de auto aangewezen. Daarmee heeft hij de auto aan rechtmatige eigenaar teruggegeven. Het teruggeven van een door misdrijf verkregen goed aan de rechtmatig eigenaar is niet te beschouwen als een overdracht waarop wordt gedoeld in artikel 416 Sr. Door deze overdracht wel als een helingshandeling te beschouwen geeft het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Middel 3
Schending van her recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving nietigheid met zich medebrengt of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen, 358359 en 415 Sv geschonden doordien het Hof de strafmotivering van de Politierechter heeft overgenomen en deze strafmotivering ziet op een standaard situatie van heling en daardoor geheel voorbij gaat aan de bijzonderheden van dit geval. De strafmotivering is mitsdien niet naar de eis der Wet naar behoren met redenen omkleed.
Toelichting
De door de Politierechter en door het Hof overgenomen strafmotivering stelt dat requirant alleen maar oog zou hebben gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de financiële schade en overlast die hij heeft veroorzaakt. Uit hetgeen in de eerste twee middelen bij de toelichting is aangevoerd blijkt dat requirant al meteen bij de verkrijging van de auto van plan was deze aan de eigenaar terug te geven. Om de auto te verkrijgen heeft hij cocaine verstrekt aan de bezitter van de auto. Hij heeft nog dezelfde dag de eigenaar gebeld en afgesproken dat deze de auto kon afhalen. Uit het feit dat daarbij zou zijn aangegeven dat de onkosten, danwel een bedrag van 50 EURO zou moeten worden voldaan, kan niet worden geconcludeerd dat requirant alleen maar oog had voor eigen financieel gewin. Als dat het geval zou zijn geweest, had hij de auto zelf gehouden of verkocht of een geldbedrag gevraagd dat niet in verhouding staat tot de gemaakte kosten voor de verstrekte cocaine om de auto te verkrijgen. ,
Ondergetekende Mr. [advocaat], advocaat en procureur te [plaats] ([adres][postcode]), verklaart hierbij dat hij door requirant bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het indienen en ondertekenen van deze schriftuur van cassatie.
[plaats], 10 mei 2006 Mr. [advocaat], advocaat