HR, 20-02-2007, nr. 00176/06B
ECLI:NL:HR:2007:AZ1656
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-02-2007
- Zaaknummer
00176/06B
- LJN
AZ1656
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ1656, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ1656
ECLI:NL:HR:2007:AZ1656, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ1656
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑03‑2006
- Wetingang
art. 116 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
VA 2008/24 met annotatie van J. Silvis
VA 2008/24 met annotatie van J. Silvis
NbSr 2007/129
Conclusie 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv. 1. Rechtskarakter beklag beslagene (Y) indien OvJ inbeslaggenomene zonder toepassing van art. 116.3 Sv reeds aan derde (X) teruggaf. 2. Ontvankelijkheid cassatieberoep van X tegen beschikking waarbij het tot teruggave aan haar strekkende beklag van Y gegrond is verklaard. 3. I.c. geen belang bij klacht over niet ex art. 552a.5 Sv mededelen dat X zelf een klaagschrift kon indienen. 4. Toepasselijke maatstaf en toepassing hoofdregel indien niet kan worden vastgesteld of X of Y redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. Ad 1. Cassatieberoep van X tegen een beschikking op een klaagschrift van Y, strekkende tot teruggave aan Y van de onder Y inbeslaggenomen hond. Na de inbeslagname is de hond door de OvJ zonder art. 116.3 Sv te hebben toegepast, teruggegeven aan X. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag van Y het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de OvJ om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (HR NJ 1996, 526). Ad 2. Het klaagschrift van Y is gegrond verklaard. X, aan wie de hond eerder werd teruggegeven, moet worden beschouwd als degene aan wie door de OvJ mededeling is gedaan van zijn voornemen tot teruggave aan X van het onder een ander inbeslaggenomen voorwerp en X kan daarom in haar cassatieberoep worden ontvangen (HR NJ 1997, 387). Ad 3. HR verstaat bedoelde klacht aldus dat deze er toe strekt te voorkomen dat X o.g.v. art. 552d.2 Sv in haar beroep niet zou kunnen worden ontvangen. Aldus beschouwd mist de klacht belang, gelet op het vorenstaande. 4. De rb heeft getoetst aan de hier aan te leggen maatstaf, te weten dat als de strafvordering geen voortduren van het beslag vordert de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan beslagene moet worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende t.a.v. dat voorwerp moet worden beschouwd (HR NJ 2002, 109). De rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De rb heeft voorts tot uitdrukking gebracht dat i.h.k.v. deze procedure niet kan worden vastgesteld wie redelijkerwijs als rechthebbende van de hond moet worden aangemerkt, zodat de hond – nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave – aan beslagene moet worden teruggegeven. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient dat deze beslissing ieders rechten t.a.v. de hond onverlet laat.
Griffienr. 00176/06 B
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam waarbij een namens [klaagster] ingediend klaagschrift gegrond is verklaard, en de teruggave van een hond aan die [klaagster] is gelast.
2. Namens verzoekster heeft mr J.E. Hoetink, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende een cassatiemiddel ingediend.
3. Het is de vraag of dat middel wel kan worden besproken, in verband met de ontvankelijkheid van klaagster in dit beroep. In de schriftuur is het standpunt betrokken dat klaagster ontvankelijk is omdat zij in deze procedure als belanghebbende is aangemerkt. Er wordt verwezen naar HR NJ 1997, 387.
4. In art. 552d, eerste lid, Sv is bepaald dat een beschikking als de onderhavige onverwijld aan de klager moet worden betekend, terwijl in het tweede lid van deze bepaling voor die klager binnen zekere termijn cassatieberoep is opengesteld.
Aan deze voorschriften is in HR NJ 1997, 387 een zekere uitbreiding gegeven met het oog op de wetsgeschiedenis. Daaruit blijkt dat de wetgever de positie van andere rechthebbenden dan degene onder wie strafvorderlijk beslag is gelegd heeft willen versterken. Daarom heeft de Hoge Raad bepaald dat, indien de officier van justitie zo een rechthebbende heeft bericht voornemens te zijn het inbeslaggenomene aan hem terug te geven, die "ander" voor de toepassing van art. 552d Sv op één lijn moet worden gesteld met de beslagene. De naar aanleiding van een klaagschrift gegeven beschikking dient dus ook aan die "ander" te worden betekend, en vervolgens kan (binnen de gestelde termijn) ook deze "ander" in cassatie komen.
5. In de nu te beoordelen zaak doet zich een andere situatie voor. Er is geen sprake van een aangekondigd voornemen van de officier van justitie tot teruggave, doch die teruggave aan verzoekster was reeds gerealiseerd. Ik licht dat zo kort mogelijk toe. Op zeker moment heeft verzoekster aangifte gedaan van diefstal van een hond. Die hond is inbeslaggenomen en op last van de officier van justitie aan (thans) verzoekster teruggegeven, waarna [klaagster], bij wie de hond in beslag werd genomen, een klaagschrift heeft laten indienen. Partijen verschillen van inzicht (en/of herinnering) omtrent destijds gemaakte afspraken. Verzoekster stelt dat zij in contact is gekomen met [klaagster] die het laatste puppy uit een nest te koop aanbood, waarna [klaagster] die hond verzoekster heeft geschonken. [klaagster] daarentegen stelt dat verzoekster de hond enige tijd bij zich zou houden omdat [klaagster] tijdelijk niet in staat was voor die hond te zorgen, maar dat van overdracht van de hond nooit sprake is geweest.
6. Op het namens [klaagster] ingediende klaagschrift heeft de Rechtbank (overigens met toepassing van een achterhaald criterium, maar dat maakt in dit geval vermoedelijk geen verschil) de teruggave van de hond aan [klaagster] gelast. Aangenomen dat verzoekster de hond na het politie-ingrijpen bij zich heeft gehouden, is zij dus degene die aan de last tot teruggave zal moeten voldoen.
Opmerking verdient dat verzoekster bij de behandeling in raadkamer als belanghebbende in de gelegenheid is gesteld haar standpunten naar voren te brengen.
7. Verzoekster is in deze procedure dus als belanghebbende aangemerkt, maar zij is niet zonder meer te beschouwen als de in HR NJ 1997, 387 bedoelde "ander", aangezien er geen sprake is van een aangekondigd voornemen tot teruggave aan verzoekster.
8. Mij lijkt uit HR 31 januari 2006, LJN AU8268 te volgen dat verzoekster daarom geen toegang tot de Hoge Raad heeft. Het zie er naar uit dat de in HR NJ 1997, 387 gegeven uitbreiding alleen bedoeld is als remedie voor de gevallen waarin een mogelijk rechthebbende (dat ligt immers besloten in het aangekondigde voornemen van de officier van justitie om het inbeslaggenomene aan die persoon terug te geven) de mogelijkheid is onthouden zich tegen het klaagschrift van een ander te verweren. In deze zin ook R. Kuiper, Beklag tegen beslag, NJB 2005, p. 208.
9. De uiterst schrale troost voor verzoekster kan zijn dat het namens haar voorgestelde middel, indien het tot bespreking daarvan zou kunnen komen, vermoedelijk geen doel zou kunnen treffen. De Rechtbank heeft beoordeeld of "het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om van de hoofdregel af te wijken". Die hoofdregel is: teruggeven (zodra er geen strafvorderlijk bepaling bij handhaving van het beslag meer is) aan degene onder wie is in beslag genomen. In de rechtspraak wordt inmiddels als criterium gehanteerd of degene wie teruggave verzoekt redelijkerwijs als rechthebbende is aan te merken, vgl. HR NJ 2002, 109. De in de bestreden beschikking vastgestelde feiten komen er op neer dat er, met alle onzekerheid betreffende de uiteenlopende stellingen van partijen, voldoende aanknopingspunten zijn om [klaagster] als rechthebbende aan te merken. Dat feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk en zou in cassatie overigens gerespecteerd moeten worden.
10. Deze conclusie strekt ertoe dat verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard in dit beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv. 1. Rechtskarakter beklag beslagene (Y) indien OvJ inbeslaggenomene zonder toepassing van art. 116.3 Sv reeds aan derde (X) teruggaf. 2. Ontvankelijkheid cassatieberoep van X tegen beschikking waarbij het tot teruggave aan haar strekkende beklag van Y gegrond is verklaard. 3. I.c. geen belang bij klacht over niet ex art. 552a.5 Sv mededelen dat X zelf een klaagschrift kon indienen. 4. Toepasselijke maatstaf en toepassing hoofdregel indien niet kan worden vastgesteld of X of Y redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. Ad 1. Cassatieberoep van X tegen een beschikking op een klaagschrift van Y, strekkende tot teruggave aan Y van de onder Y inbeslaggenomen hond. Na de inbeslagname is de hond door de OvJ zonder art. 116.3 Sv te hebben toegepast, teruggegeven aan X. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag van Y het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de OvJ om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (HR NJ 1996, 526). Ad 2. Het klaagschrift van Y is gegrond verklaard. X, aan wie de hond eerder werd teruggegeven, moet worden beschouwd als degene aan wie door de OvJ mededeling is gedaan van zijn voornemen tot teruggave aan X van het onder een ander inbeslaggenomen voorwerp en X kan daarom in haar cassatieberoep worden ontvangen (HR NJ 1997, 387). Ad 3. HR verstaat bedoelde klacht aldus dat deze er toe strekt te voorkomen dat X o.g.v. art. 552d.2 Sv in haar beroep niet zou kunnen worden ontvangen. Aldus beschouwd mist de klacht belang, gelet op het vorenstaande. 4. De rb heeft getoetst aan de hier aan te leggen maatstaf, te weten dat als de strafvordering geen voortduren van het beslag vordert de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan beslagene moet worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende t.a.v. dat voorwerp moet worden beschouwd (HR NJ 2002, 109). De rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De rb heeft voorts tot uitdrukking gebracht dat i.h.k.v. deze procedure niet kan worden vastgesteld wie redelijkerwijs als rechthebbende van de hond moet worden aangemerkt, zodat de hond – nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave – aan beslagene moet worden teruggegeven. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient dat deze beslissing ieders rechten t.a.v. de hond onverlet laat.
20 februari 2007
Strafkamer
nr. 00176/06 B
JB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 20 december 2005, nummer RK 05/3191, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[verzoekster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1927, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft gegrond verklaard het door [klaagster] ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven hond.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door [verzoekster].
Namens deze heeft mr. J.E. Hoetink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep is gericht tegen een beschikking die is gegeven op een klaagschrift van de beslagene, [klaagster], dat strekte tot teruggave aan haar van de onder haar inbeslaggenomen hond. Na de inbeslagname is die hond door de Officier van Justitie zonder art. 116, derde lid, Sv te hebben toegepast, teruggegeven aan [verzoekster]. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag van [klaagster] het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander ([verzoekster]) dan de beslagene ([klaagster]) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. HR 30 januari 1996, NJ 1996, 526).
Bij de bestreden beschikking is het klaagschrift van [klaagster] gegrond verklaard en de teruggave van de hond aan haar gelast. [Verzoekster] moet worden beschouwd als degene aan wie door de Officier van Justitie mededeling is gedaan van zijn voornemen tot teruggave aan haar van het onder een ander inbeslaggenomen voorwerp en zij kan daarom in haar cassatieberoep worden ontvangen (vgl. HR 3 december 1996, NJ 1997, 387).
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat aan [verzoekster] in strijd met art. 552a, vijfde lid, Sv niet is meegedeeld dat zij zelfstandig een klaagschrift kon indienen. Het middel komt in de tweede plaats met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van de Rechtbank dat redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is dat de hond wordt teruggegeven aan de beslagene.
4.2. De Hoge Raad verstaat de eerste klacht aldus dat deze er toe strekt te voorkomen dat [verzoekster] op grond van art. 552d, tweede lid, Sv in haar beroep niet zou kunnen worden ontvangen. Aldus beschouwd mist de klacht, gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, belang zodat deze geen bespreking behoeft.
4.3.1. De Rechtbank heeft in haar beschikking, voor zover hier van belang, overwogen:
"De hoofdregel voor teruggave (artikel 116, eerste lid Sv) is dat het voorwerp wordt teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen. Nu er sprake is van meer dan een belanghebbende, dient de rechtbank te onderzoeken of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om van de hoofdregel af te wijken. Dit is op het eerste gezicht niet het geval. De lezingen van klaagster en [verzoekster] staan lijnrecht tegenover elkaar, geen van beiden kan haar lezing afdoende onderbouwen. Vast staat dat Diego als pup is geboren ten huize van klaagster. Er is onder deze omstandigheden geen reden om af te wijken van de hoofdregel. De hond dient derhalve te worden teruggegeven aan klaagster. Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard."
4.3.2. In deze overweging ligt besloten dat de Rechtbank heeft getoetst aan de hier aan te leggen maatstaf, te weten dat als de strafvordering niet het voortduren van het beslag vordert de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene moet worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, NJ 2002, 109). Aldus verstaan heeft de Rechtbank de juiste maatstaf aangelegd. De Rechtbank heeft in de hiervoor weergegeven overwegingen voorts tot uitdrukking gebracht dat in het kader van de onderhavige procedure niet kan worden vastgesteld wie redelijkerwijs als rechthebbende van de hond moet worden aangemerkt, zodat de hond - nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave - aan de beslagene moet worden teruggegeven. Dit oordeel van de Rechtbank is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Opmerking verdient dat deze beslissing ieders rechten ten aanzien van de hond onverlet laat. De tweede klacht faalt.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2007.
Beroepschrift 13‑03‑2006
BETREFT: CASSATIEBEROEP TEGEN BESCHIKKING EX ART. 552A SV
Procederend op basis van toevoeging, nr. 4FL0086 (zie kopie)
Tevens per telefax: 070 - 36174 84 (zonder producties)
Hoogedelachtbare Raad,
In bovengenoemde zaak doe ik u hierbij in vijfvoud de gronden en middelen van cassatie toekomen namens mevrouw [verzoekster], wonende te [woonplaats], belanghebbende, die mij bepaaldelijk heeft gevolmachtigd in deze procedure op te treden.
Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam (Raadkamer) ex artikel 552a Sv gewezen op verzoek van mevrouw [klaagster]. Deze zaak was bij de rechtbank bekend onder nummer RK: 05/3191.
Van de griffie van uw Raad ontving ik op mijn verzoek de bij u in het dossier aanwezig stukken bestaande uit:
- —
de beschikking van de rechtbank van 20 december 2005;
- —
een proces-verbaal van aangifte door mevrouw [verzoekster] ter zake verduistering van haar hond, Diego, gedateerd 29 maart 2005;
- —
de akte rechtsmiddel d.d. 22 december 2005, opgemaakt door de rechtbank Amsterdam (met daaraan gehecht nogmaals een exemplaar van de beschikking van de rechtbank van 20 december 2005);
- —
het proces-verbaal van behandeling in de Raadkamer van 2 december 2005;
- —
een akte inlevering klaagschrift, ingediend door mr G.T. Offreins namens mevrouw [klaagster] d.d. 26 september 2005 met daaraan gehecht een beklag ex artikel 552a lid 1 Sv, gedateerd 22 december 2005, alsmede een bewijs van ontvangst in gevolge art. 94 WvS, gedateerd 31 maart 2005.
In de voorbereiding van de procedure bij de rechtbank is mij op mijn verzoek door de rechtbank een afschrift van het strafdossier toegezonden, welk dossier de rechtbank ook ten dienste stond voor het geven van haar oordeel in deze zaak. Dit dossier omvat naast de aangifte door mevrouw [verzoekster], tevens het proces-verbaal van bevindingen van de politie, alsmede een verklaring van de klaagster in eerste aanleg, (verdachte) mevrouw [klaagster]. Daarnaast zijn bij gelegenheid van de zitting van de zijde van mevrouw [verzoekster] aanvullende stukken in het geding gebracht en zijn tevens door de gemachtigde van mevrouw [klaagster] aanvullende stukken ingebracht. Ter completering van het dossier doe ik u hierbij het volledige rechtbankdossier en de door partijen bij de rechtbank in het geding gebrachte stukken respectievelijk als producties 1, 2 en 3 toekomen.
Ontvankelijkheid
1
Dat een belanghebbende, rechthebbende, in een cassatieberoep kan worden ontvangen, is reeds eerder door uw Raad gesanctioneerd in een procedure die heeft geleid tot uw arrest van 3 december 1996, NJ 1997/387. Het betreffende arrest wordt door belanghebbende overgelegd als productie 4.
Feiten en omstandigheden
2
De feiten en omstandigheden in deze zaak blijken uit de aangifte zoals die door mevrouw [verzoekster] is gedaan op 29 maart 2005.
3
Samengevat heeft mevrouw [verzoekster] gereageerd op een advertentie in de periodiek verschijnende advertentiekrant Via Via editie augustus/september 2004.
4
In de bewuste Via Via werden drie pups uit een nest, ras: kruising Pincher, kleur bruin/wit, aangeboden door mevrouw [klaagster].
5
Mevrouw [verzoekster] was op zoek naar een nieuwe hond, omdat haar vorige hond door een noodlottig toeval de straat op was gerend en was doodgereden.
6
Mevrouw [klaagster] vertelde mevrouw [verzoekster], nadat mevrouw [verzoekster] had gereageerd op de advertentie, dat er nog één van de puppies uit het nest, genaamd Diego, beschikbaar was. Deze hond was eerst door mevrouw [klaagster] verkocht, maar door scheiding hadden de kopers de hond weer bij mevrouw [klaagster] teruggebracht.
7
Mevrouw [verzoekster] en mevrouw [klaagster] maakten een afspraak om bij mevrouw [klaagster] thuis de mogelijkheden voor de overdracht van de hond te bezien.
8
Mevrouw [verzoekster] heeft vervolgens mevrouw [klaagster] op 16 november 2004 bezocht. Uitkomst van dit bezoek was dat mevrouw [klaagster] Diego aan mevrouw [verzoekster] meegaf en haar aangaf dat zij niet voor de hond hoefde te betalen.
9
Mevrouw [verzoekster] was erg gelukkig met het hondje. Zij heeft daarop de hond door haar dierenarts van de nodige inentingen laten voorzien en zij heeft een zogeheten chip laten aanbrengen en daarbij een zogenaamd dierenpaspoort/eigenaarsbewijs op laten stellen (gedateerd 19 november 2004).
10
Mevrouw [verzoekster] en mevrouw [klaagster] onderhielden vervolgens een vriendschappelijk contact. Deze contacten leidden ertoe dat mevrouw [klaagster] en haar dochter op 20 maart 2005 mevrouw [verzoekster] thuis hebben bezocht.
11
Een dag later, op 21 maart 2005 werd mevrouw [verzoekster] door mevrouw [klaagster] opgebeld of zij met Diego mocht gaan wandelen aan het Muiderstrand, zij zou Diego dan weer 's avonds terugbrengen. Mevrouw [verzoekster] heeft Diego vervolgens geheel te goeder trouw meegegeven. In een telefonisch contact 's avonds vertelde mevrouw [klaagster] dat haar vader zou zijn opgenomen in het ziekenhuis en dat zij Diego daarom de volgende dag zou terugbrengen. Uiteindelijk heeft mevrouw [klaagster] de volgende dag, 22 maart 2005 later op de avond Diego daadwerkelijk terug gebracht.
12
Weer een dag later, op 23 maart 2005 belde mevrouw [klaagster] mevrouw [verzoekster] opnieuw op omdat zij Diego mee uit zou willen nemen naar Zandvoort. Zij zou Diego diezelfde dag terugbrengen hetgeen ook is gebeurd. Mevrouw [verzoekster] vertelde mevrouw [klaagster] bij het terugbrengen, dat zij de volgende dag bij een nicht van haar op bezoek zou gaan, waarop mevrouw [klaagster] aanbood Diego de volgende dag op te halen en hem het weekend bij zich te houden, als mevrouw [klaagster] naar de camping zou gaan. Mevrouw [verzoekster] vond dit niet goed, maar kon er wel mee instemmen dat mevrouw [klaagster] Diego de 24ste maart zou meenemen als zij hem 's avonds zou terugbrengen. Dit werd vervolgens afgesproken. Aldus haalde mevrouw [klaagster] Diego opnieuw op en wel op 24 maart 2005. Vervolgens werd Diego echter niet 's avonds teruggebracht en bleek uit enkele telefonische contacten dat mevrouw [klaagster] Diego onder zich wilde houden.
13
Mevrouw [verzoekster] heeft eerst door bemiddeling van haar dochter en haar dierenarts geprobeerd Diego terug te krijgen. Toen dit echter niet lukte heeft mevrouw [verzoekster] op 29 maart 2005 aangifte gedaan van verduistering van Diego. Dit leidde er uiteindelijk toe dat mevrouw [klaagster] is gehoord als verdachte en dat Diego door de politie bij mevrouw [klaagster] in beslag is genomen op 31 maart 2005, waarbij de politie Diego direct heeft teruggebracht naar mevrouw [verzoekster]. Mevrouw [verzoekster] benadrukt dat zij vanaf het moment dat zij Diego verkreeg — 16 november 2004 tot het moment dat mevrouw [klaagster] Diego enkele malen mee had gekregen om met hem te wandelen (eind maart 2005), Diego bij voortduring in het bezit (en de eigendom) van mevrouw [verzoekster] is geweest.
14
Nadat de politie wegens de vervreemding van Diego op 24 maart 2005, Diego op 31 maart 2005 weer bij mevrouw [verzoekster] had teruggebracht, is Diego vervolgens weer bij voortduring bij mevrouw [verzoekster] geweest.
15
Ten aanzien van de feiten is daarnaast van belang dat mevrouw [verzoekster] een alleenstaande 78-jarige, vitale en nog op zichzelf wonende vrouw is en dat zij bijzonder gehecht is aan het gezelschap van haar huisdieren, meer in het bijzonder aan het gezelschap van haar hond Diego met wie zij dagelijks wandelt.
16
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken heeft mevrouw [verzoekster] tezamen met haar buurvrouw nog zelfstandig een opsomming gemaakt, aan de hand van de aantekeningen uit haar agenda. Deze opsomming wordt door mevrouw [verzoekster] overgelegd als productie 5.
17
Ten aanzien van de vriendschapsrelatie tussen mevrouw [verzoekster] en mevrouw [klaagster] in de periode van november 2004 tot maart 2005 wordt nog overgelegd een brief van mevrouw [klaagster] aan mevrouw [verzoekster] van 9 januari 2005. In deze brief feliciteert mevrouw [klaagster] mevrouw [verzoekster] met het feit dat Diego op dat moment een halfjaar is geworden en geeft zij aan mevrouw [verzoekster] en Diego graag een keer te bezoeken als zij daartoe weer in staat is. De brief rept verder met geen woord ervan dat zij en/of haar dochter Diego zou missen of dat zij ernaar zou verlangen Diego weer terug te krijgen. De brief wordt overgelegd als productie 6.
18
Dat mevrouw [klaagster] steeds de bedoeling heeft gehad alle drie de puppies, waaronder Diego te verkopen, blijkt wel uit de tekst van de advertentie uit de Via Via. Een kopie van de advertentie wordt door mevrouw [verzoekster] overgelegd als productie 7 (het in de advertentie genoemde mobiele telefoonnummer komt overeen met het nummer dat is vermeld in het proces-verbaal van verhoor van mevrouw [klaagster], blad 1 verhoor, productie 1).
19
Mevrouw [verzoekster] heeft de betalingen inzake de hondenbelasting voor Diego steeds voldaan. Bij het overlijden van haar vorige hond Meity had zij voor deze hond de hondenbelasting reeds voldaan. Met het oog op de eigendom van Diego heeft zij deze belastingbetalingen voortgezet. Afschriften van de aanslagen hondenbelasting 2004, 2005 en 2006 en rekeningafschriften van mevrouw [verzoekster] waaruit van betalingen ter zake hondenbelasting op 30 mei en 23 juni 2005 blijkt, worden door haar overgelegd als productie 8.
20
Op verzoek van mevrouw [verzoekster] heeft mevrouw [naam 1] van de Dierenkliniek [A] nog een verklaring afgelegd met betrekking tot de bezoeken die mevrouw [verzoekster] met Diego vanaf 19 november 2004 heeft afgelegd en de informatie die bij die contacten is uitgewisseld. Tevens blijkt uit dat mevrouw [verzoekster] diverse malen producten en diensten van de dierenarts heeft afgenomen, ten behoeve van de goede verzorging van Diego. De verklaring wordt overgelegd als productie 9.
21
Ten aanzien van de feiten heeft mevrouw [klaagster] als verdachte in een proces-verbaal van haar verhoor van op 1 april 2005 afwijkend verklaard van de verklaring van mevrouw [verzoekster], zoals gegeven in de aangifte. Dit proces-verbaal bevindt zich bij productie 1.
22
Mevrouw [klaagster] heeft als verdachte verklaard dat zij met mevrouw [verzoekster] een afspraak zou hebben gehad dat mevrouw [verzoekster] Diego van tijd tot tijd zou uitlaten.
23
Mevrouw [verzoekster] ontkent nadrukkelijk dat er een afspraak zou zijn geweest.
24
Mevrouw [klaagster] heeft daarnaast aangegeven dat zij — toen zij na enkele maanden een keer op bezoek was bij mevrouw [verzoekster] en zij het bij haar een rommel vond — vond dat Diego niet goed zou worden behandeld en dat zij daarom niet langer kon toestaan Diego bij mevrouw [verzoekster] te laten.
25
Aan het slot van haar verklaring (blad 6 van het verhoor) heeft mevrouw [klaagster] nog verklaard dat Diego (kennelijk na de afgifte in november 2004) ongeveer een week bij mevrouw [verzoekster] te zijn geweest, dat Diego begin december door de weeks bij mevrouw [verzoekster] zou zijn geweest, dat zij hem in die periode elke woensdagmiddag op zou hebben gehaald en dat zij tevens in de periode voor Kerst 2004 Diego bij mevrouw [verzoekster] zou hebben opgehaald en toen met Kerst weer bij haar zou hebben teruggebracht.
26
Deze verklaring van mevrouw [klaagster] is tegenstrijdig met hetgeen zij eerder in die verklaring op blad 3 vanaf de tweede alinea heeft verklaard. Daarin stelt zij namelijk dat zij — nadat zij mevrouw [verzoekster] en Diego op 16 november 2004 had thuisgebracht — geen contact meer met Diego heeft gehad, waarbij zij als reden heeft aangegeven niet over een auto te beschikken, welke auto zij volgens haar eigen zeggen op 25 januari 2005 eerst verkreeg.
27
De verklaringen van mevrouw [klaagster] bevatten derhalve tegenstrijdigheden /onwaarheden. Daarbij is nog van belang vast te stellen dat mevrouw [verzoekster] woonachtig is in [plaats 1] (gebied 1]), terwijl mevrouw [klaagster] woonachtig is, in [plaats 2] ([gebied 2]). In dat verband is de door mevrouw [klaagster] gewekte suggestie dat er sprake zou zijn van een afspraak om de hond door mevrouw [verzoekster] af en toe uit te laten alleen al door de toch grote afstand tussen de beide woonadressen geen sprake en ook nooit sprake geweest.
28
Ook heeft mevrouw [klaagster] bij monde van haar advocaat ter zitting op 2 december 2005 verklaard, dat mevrouw [klaagster] advertenties zou hebben opgehangen in winkels om iemand te zoeken om Diego te socialiseren (zie proces-verbaal van de zitting bij de Raadkamer, en dat mevrouw [verzoekster] hierop zou hebben gereageerd. Dit is volstrekt onjuist en tegenstrijdig met de verklaring van mevrouw [klaagster] dat mevrouw [verzoekster] had gereageerd op de advertentie in de Via Via. Mevrouw [verzoekster] komt nooit in winkels in [plaats 2][gebied 2]. De verklaring van mevrouw [klaagster] is ook hierin niet eenduidig en daardoor ongeloofwaardig.
29
Ten aanzien van de feiten is nog van belang dat voor mevrouw [verzoekster] de zitting van de Raadkamer op 2 december 2005 is aangegeven dat indien en voor zover de rechtbank een beslissing mocht geven op de gestelde vraag bij wie de hond zou moeten blijven en wie in die zin rechthebbende van de hond is, voor mevrouw [verzoekster] aan de rechtbank nadrukkelijk is verzocht, gegeven de feiten en omstandigheden Diego bij haar als rechthebbende te laten. De griffier heeft van dit verzoek niet het proces-verbaal vermeld.
Ten aanzien van het cassatieberoep
30
De rechtbank heeft in haar beschikking van 20 december 2005 overwogen:
‘De hoofdregel voor teruggave (artikel 116, eerste lid Sv) is dat het voorwerp wordt teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen. Nu er sprake is van meer dan een belanghebbende, dient de rechtbank te onderzoeken of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om van de hoofdregel af te wijken. Dit is op het eerste gezicht niet het geval. De lezingen van klaagster en [verzoekster] staan lijnrecht tegenover elkaar, geen van beiden kan haar lezing afdoende onderbouwen. Vaststaat dat Diego als pup is geboren ten huize van klaagster. Er is onder deze omstandigheden geen reden om af te wijken van de hoofdregel. De hond dient derhalve te worden teruggegeven aan klaagster. Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard.’
Cassatiemiddel
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid zijn onbegrijpelijk, althans is sprake van schending van recht of verzuim van vormen.
Toelichting
31
Mevrouw [klaagster] heeft blijkens de door haar geplaatste advertentie in de Via Via er blijk van gegeven drie puppies, waaronder Diego aan anderen in eigendom over te willen dragen (door het aanbod voor het aangaan van een koopovereenkomst).
32
Mevrouw [verzoekster] heeft op deze advertentie gereageerd aangezien zij interesse had om één van de hondjes te verkrijgen.
33
Uit de daaruit gevolgde contacten tussen mevrouw [verzoekster] en mevrouw [klaagster] heeft dit ertoe geleid dat mevrouw [verzoekster] in het bezit is gesteld van Diego waarbij mevrouw [klaagster] tegen haar heeft gezegd: ‘U hoeft niet te betalen’. Mevrouw [verzoekster] heeft zich in haar doen en laten direct als nieuwe eigenaar van Diego gedragen omdat haar de hond door mevrouw [klaagster] was gegeven. Mevrouw [verzoekster] heeft vanaf dat moment alle kosten voor Diego bestaande uit hondenbelasting, behandelingen door de dierenarts en voeding voor Diego gedragen, alsmede had zij vanaf dat moment doorlopend de volledige en dagelijkse zorg over Diego, liet zij Diego enkele malen per dag uit en was zij in het genot van het gezelschap, de geborgenheid en de trouwheid die het eigenaarschap van een hond met zich mee brengt.
34
Mevrouw [verzoekster] heeft Diego de bewuste 24 maart 2005 te goeder trouw aan mevrouw [klaagster] meegegeven met de afspraak dat mevrouw [klaagster] diezelfde avond Diego zou terugbrengen.
35
Mevrouw [klaagster] heeft deze afspraak niet ontkend, maar heeft aangegeven dat zij grote twijfels had bij het welzijn van Diego en dat zij om die reden Diego onder zich heeft gehouden. Daarnaast gaf zij aan dat er sprake zou zijn van een afspraak dat mevrouw [verzoekster] alleen van tijd tot tijd op de hond zou passen. Deze afspraak is nadrukkelijk door mevrouw [verzoekster] ontkend en van deze afspraak heeft mevrouw [klaagster] geen enkel bewijs overgelegd. Daarbij heeft mevrouw [klaagster] ook op dit punt tegenstrijdig verklaard door enerzijds aan te geven in de periode van november tot en met december Diego regelmatig bij mevrouw [verzoekster] te hebben opgehaald en gebracht, terwijl zij anderzijds heeft aangegeven in die periode door haar handicap volstrekt niet mobiel te zijn geweest en ook geen vervoer te hebben gehad om naar mevrouw [verzoekster] en Diego toe te gaan.
36
De conclusie na weging van alle feiten en omstandigheden — feiten en omstandigheden die de rechtbank ook al kende op het moment van haar beoordeling op 20 december jl. — maken dat de conclusie volledig te rechtvaardigen is dat mevrouw [verzoekster] de eigenaresse is van Diego en dat zij aldus rechthebbende is.
37
De Officier van Justitie, bij handelen van de betrokken politie ambtenaren, heeft destijds reeds na ampele overwegingen en onderzoek in de zaak evenzeer geoordeeld, dat mevrouw [verzoekster] als meest waarschijnlijke rechthebbende moest werden beschouwd en op die grond Diego direct na inbeslagname bij mevrouw [verzoekster] teruggebracht. Diego is daar vervolgens doorlopend gebleven tot heden. De Officier van Justitie heeft de achtergronden van haar beslissing nogmaals benadrukt in haar toelichting op de zaak zoals zij die ter zitting van 2 december j l. aan de Raadkamer van de rechtbank heeft gegeven.
38
Mevrouw [klaagster] heeft in haar beklag om teruggave van Diego verzocht. Voor mevrouw [verzoekster] is ter zitting betoogd dat een door de rechtbank aan de Officier van Justitie op te leggen last tot teruggave van Diego aan mevrouw [klaagster] zou betekenen dat de rechtbank de door mevrouw [klaagster] betoonde eigen richting en onrechtmatige toe-eigening van Diego zou sanctioneren. Dit is in strijd met het strafrechtelijke beginsel van het verbod op eigen richting alsmede strijdig met beginselen die aan de regels ter zake inbeslagneming en over het beklag in het Wetboek van Strafvordering zijn neergelegd (artikel 116 en verder, alsmede artikel 552a en verder Sv).
39
Als productie 10 wordt door mevrouw [verzoekster] de memorie van toelichting van het wetsvoorstel 23692 tot Wijziging van enige bepaling in het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten inzake bewaring en teruggave van in beslag genomen voorwerpen uit 1994 overgelegd, voorzien van de daarbij behorende memorie van toelichting. Dit voorstel heeft geleid tot de invoering van het bewuste artikel 116 en verder in het Wetboek van Strafvordering met ingang van 1 januari 1996.
40
Uitgangspunt van de uiteindelijke ingevoerde regeling in de wet is geweest dat in beginsel in het kader van strafvordering in beslag genomen voorwerpen worden teruggegeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. Daar staat tegenover dat de betreffende wet tot doel heeft gehad de rechter mogelijkheden en middelen te geven om in het kader van de geschillen over de beslaglegging de betreffende goederen te geven aan elke mogelijke rechthebbende.
41
De memorie van toelichting (kamerstukken 23692, nr. 3, bladzijde 4) vermeldt hierover onder meer:
‘Ook de rechter is bevoegd te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene. Artikel 353, eerste lid, Sv bepaalt dat aan een met name genoemde persoon moet worden teruggegeven; uit artikel 552a vloeit voort dat kan worden teruggegeven aan elke belanghebbende die beklag doet. De maatstaf die de rechter in beide gevallen heeft aan te leggen is volgens vaste rechtspraak dat teruggave moet plaatshebben ‘op een wijze, die op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is’ (vgl. bijv. HR 29-9-1964, NJ 1967, 334; HR 6-6-1978, NJ 1997, 334 (het juiste nummer is 29 - JH); HR 18-1-1983, NJ 1983, 445M.N. ThWvV). Kan daaraan niet worden voldaan, dan verklaart de rechter zich bij zijn einduitspraak buitenstaat tot het geven van een last of wijst hij het gedane beklag ex artikel 525a Sv af.’
43
Mevrouw [verzoekster] heeft vrijwel direct na haar aangifte weer het bezit van Diego verkregen doordat Diego door de politie bij haar werd teruggebracht. In die zin was zij ook belanghebbende in de zin van artikel 116 e.v. Sv en art. 552a Sv nu zij rechthebbende was op Diego. Mevrouw [verzoekster] is in de klaagschriftprocedure opgeroepen door de Officier van Justitie, in een oproeping gedateerd 7 november 2005. De oproeping wordt overgelegd als productie 11 (art. 552a lid 3 Sv schrijft een oproeping door de griffier voor; mevrouw [verzoekster] heeft geen oproeping van de griffier ontvangen). De voorzitter dient volgens art. 552a Sv lid 3 te beoordelen of in de procedure de griffier op zijn last andere belanghebbenden worden opgeroepen. Niet is duidelijk of een dergelijke last aan de griffier is verstrekt, of dat abusievelijk de last aan de Officier van Justitie is verstrekt. Ervan uitgaande dat de voorzitter heeft geoordeeld dat mevrouw [verzoekster] als belanghebbende diende te worden opgeroepen, heeft hij daarbij kennelijk niet geoordeeld dat zij zelfstandig een klaagschrift diende in te dienen, nu mevrouw [verzoekster] daartoe geen oproeping van de griffier (noch van de Officier van Justitie) heeft ontvangen. Indien en voorzover geoordeeld mocht worden dat mevrouw [verzoekster] — buiten het voor haar ter zitting naar voren gebrachte verzoek Diego bij haar te laten en de verstrekte toelichting — zelfstandig een klaagschrift had moeten indienen, heeft de voorzitter verzuimd hiervan een oproeping én een mededeling daarin tot het indienen van de zelfstandig klaagschrift door de griffier te doen laten uitgaan. Aldus is er ten aanzien van de oproeping door de griffier een verzuim van vormen (omdat niet de griffier maar de Officier van Justitie de oproeping heeft gedaan) en heeft de voorzitter de positie van mevrouw [verzoekster] als bezitter (en eigenaar) van Diego miskend, door haar niet nadrukkelijk de gelegenheid bieden zelfstandig een klaagschrift in te dienen, hetgeen eveneens een verzuim van vormen met zich meebrengt, althans een schending van recht.
44
Namens mevrouw [verzoekster] is betoogd dat gezien alle feiten en omstandigheden Diego bij haar diende te blijven en dat in die zin ook aan de rechtbank is verzocht te beslissen haar als rechthebbende aan te merken, althans zodanig te beslissen dat Diego bij haar zal blijven.
45
De rechtbank heeft een onbegrijpelijk oordeel gegeven door beslissend te achten de omstandigheid dat Diego was geboren ten huize van mevrouw [klaagster] en dat om die reden het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord zou zijn een last tot teruggave af te geven.
46
De rechtbank heeft hiermee miskend het door geen van partijen weersproken feit dat mevrouw [klaagster] Diego — na zijn geboorte — publiek heeft aangeboden voor overdracht (zij bood het nest van drie honden aan, waar Diego er één van was, de verklaring van mevrouw [klaagster] ‘achteraf’ dat zij Diego nooit had willen overdragen klopt dus niet) en deze overdracht ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden doordat mevrouw [verzoekster] het bezit (en de eigendom) van Diego is verschaft.
47
Onder die omstandigheden kan niet de eigenmachtige inbezitneming van Diego door mevrouw [klaagster] in maart 2005, ongeveer vijf maanden nadat zij Diego aan mevrouw [verzoekster] had gegeven — en de daarmee door mevrouw [klaagster] kennelijk eigenmachtig terugbrengen van Diego ‘in het nest’ — worden gezien als een redelijk en maatschappelijk verantwoord handelen dat een door de rechtbank afgegeven last tot teruggave zou kunnen rechtvaardigen. Juist nu de politie als vertegenwoordiger van de gezagshebbende Officier van Justitie reeds aanstonds heeft geoordeeld dat op het eerste gezicht het redelijk en maatschappelijk verantwoord was Diego gegeven alle feiten en omstandigheden direct bij mevrouw [verzoekster] terug te brengen en nadien uit niets is gebleken dat die inbeslagneming en beslissing op onjuiste gronden zou berusten, is de beslissing van de rechtbank dat het alsnog redelijk en maatschappelijk verantwoord zou zijn de teruggave van Diego aan mevrouw [klaagster] te gelasten onbegrijpelijk.
48
Ten onrechte heeft de rechtbank daarbij geen overwegingen gewijd aan het feit dat het toch als onredelijk en maatschappelijk onverantwoord moet worden gezien te gelasten dat mevrouw [verzoekster], een alleenstaande 78-jarige vrouw, het gezelschap van de door haar als eigenaresse gekoesterde hond wordt afgenomen nadat zij deze hond — in december 2005 — reeds ruim een jaar heeft en met liefde en voor haar rekening (als eigenaresse) heeft verzorgd.
49
Aldus heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat kan worden voldaan aan het criterium dat een last tot teruggave aan Diego aan mevrouw [klaagster] — nadat zij Diego eerst tegen de zin van mevrouw [verzoekster] onder zich heeft gehouden — niet als redelijk en maatschappelijk verantwoord worden betiteld. In gevolge de wetsgeschiedenis diende de rechtbank het beklag van mevrouw [klaagster] af te wijzen en dient daarmee de beschikking van de rechtbank van 20 december 2005 te worden vernietigd.
REDENEN WAAROM:
Mevrouw [verzoekster] uw Hoge Raad verzoekt het in haar cassatiemiddel vervatte beroep gegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank Amsterdam (Raadkamer van 20 december 2005) te vernietigen en daarbij zo mogelijk zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het beklag van mevrouw [klaagster] alsnog afgewezen dient te worden.
[naam advocaat]
Advocaat