HR, 05-12-2006, nr. 01439/06W
ECLI:NL:HR:2006:AZ0227
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-12-2006
- Zaaknummer
01439/06W
- LJN
AZ0227
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0227, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0227
ECLI:NL:HR:2006:AZ0227, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0227
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑08‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Motivering strafoplegging en mogelijkheid Halbstrafe. In cassatie wordt geklaagd over de verwerping van het verweer dat betrokkene ex § 57 StGB na ½ van zijn straf te hebben uitgezeten in vrijheid zou zijn gesteld, althans dat de rb heeft verzuimd naar de mogelijkheid van toepassing van § 57.2 StGB een onderzoek in te stellen. HR verwerpt onder verwijzing naar conclusie AG, o.m. inhoudend: Het onderzoek dat de rechter moet instellen als de veroordeelde het verweer voert dat door de omzetting van de straf de strafrechtelijke positie van hem dreigt te worden verzwaard a.b.i. art. 11.1.d VOGP zal niet steeds kunnen resulteren in een met precisie te geven antwoord. De werkelijke duur van de detentie in het buitenland is - alhoewel gebruikelijk ingebed in een systeem van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling dat veelal in beginsel kenbaar is - dikwijls afhankelijk van omstandigheden en beslissingen die t.t.v. van de executieovername nog onbekend zijn. Dat kan ertoe leiden dat de rechter zijn oordeel noodgedwongen moet baseren op de waarschijnlijkheid van de onderscheiden strafrechtelijke positie van de veroordeelde in de staat van veroordeling dan wel de staat van tenuitvoerlegging (HR NJ 2000, 334). Door te verwijzen naar de stukken heeft de rb tot uitdrukking gebracht dat zij bij het bepalen van de op te leggen straf wat betreft de te verwachten v.i. rekening heeft gehouden met hetgeen daaromtrent door de Duitse autoriteiten was medegedeeld en heeft zij haar uitspraak op dit punt voldoende gemotiveerd. Dat de rb toepassing van § 57 lid 2 StGB niet als op voorhand zo zeker heeft beschouwd dat zij daarmee in haar beslissing rekening diende te houden is niet onbegrijpelijk. Toepassing van § 57 lid 2 StGB is immers geen regel en hangt af van de omstandigheden van het geval en het gedrag van veroordeelde. Daarbij kan een rol spelen dat een verdachte met het oog op het begaan van strafbare feiten Duitsland is binnengekomen. Ook het verlenen van 'Aufklärungshilfe', medewerking met politie en justitie in de strafzaken tegen leveranciers en afnemers, kan gewicht in de schaal leggen.
Nr. 01439/06 W
Mr Machielse
Zitting 10 oktober 2006
Conclusie inzake:
[de veroordeelde]
1. Het Landgericht te Düsseldorf heeft [de veroordeelde] op 22 april 2005 voor delicten, strafbaar gesteld in het Betäubungsmittelgesetz, veroordeeld tot een vrijheidsstraf van acht jaar en zes maanden. De Rechtbank Roermond heeft op 24 april 2006 de tenuitvoerlegging in Nederland toelaatbaar verklaard, verlof tot tenuitvoerlegging verleend en aan veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van vijf jaar en zes maanden.
2. Mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel keert zich tegen de overwegingen in de uitspraak van de rechtbank, waarin de rechtbank de stelling van veroordeelde afwijst dat hij in Duitsland al na ommekomst van de helft van de opgelegde straf in vrijheid zou zijn gesteld.
Deze overwegingen luiden als volgt:
"7. De straffen en/of maatregelen
7.1 De algemene overwegingen.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de veroordeelde, zoals een en ander uit het onderzoek zitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de bij voormelde buitenlandse beslissing opgelegde sanctie behoort te worden omgezet in na te melden straf.
7.2 De bijzondere overwegingen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf, die naar Nederlands recht moet worden opgelegd, meer in het bijzonder rekening gehouden met, enerzijds:
- de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving naar Nederlandse maatstaven, en, anderzijds:
- de omstandigheid dat de veroordeelde blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld;
- met de internationale gevoeligheden ten aanzien van drugsdelicten en de veroordelingen die daarvoor in de regel in Duitsland worden opgelegd.
Zijdens de veroordeelde is gesteld dat de opgelegde vrijheidsstraf niet zou duren tot 21 april 2010, zijnde 2/3 van de opgelegde straf. Daartoe is betoogd dat het in Duitsland gebruikelijk is dat een verdachte, afkomstig uit het buitenland, bij gebleken goed gedrag, op zijn verzoek, na een beoordeling door een rechter, al op het tijdstip waarop de verdachte de helft van de straf heeft uitgezeten, in vrijheid wordt gesteld, de zogeheten "Halbstrafe".
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het hier kennelijk gaat om een separate procedure, waarvoor veroordeelde in aanmerking zou kunnen komen indien hij aan de daarvoor geldende voorwaarden zou (blijven) voldoen en waarvan de uitkomst afhankelijk is van een rechterlijk oordeel.
De rechtbank is van oordeel dat uitgaan van de "Halbstrafe" niet aan de orde kan zijn, nu alsdan teveel gepreludeerd zou worden op een mogelijk toekomstig oordeel van een Duits rechter en daarmee voorts wordt miskend dat ingevolgde de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen uitgegaan moet worden van het voorliggende strafvonnis.
Ook het betoog zijdens veroordeelde dat hij een Duits aanbod voor een lagere strafeis (welke gewoonlijk zou worden gevolgd) heeft afgewezen omdat hij uit angst voor represailles niet wenste te voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarde van medewerking met de opsporingsinstanties is een factor waar de rechtbank geen rekening mee kan houden. Ook hier geldt dat dan miskend zou worden dat ingevolgde de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen uitgegaan moet worden van het voorliggende strafvonnis."
3.2. Volgens de steller van het middel zou toepassing van paragraaf 57 StGB (ten onrechte verwijst het middel naar § 57 StPO) ertoe hebben geleid dat veroordeelde in Duitsland al na vier jaar en drie maanden in vrijheid zou zijn gesteld. De rechtbank heeft ten onrechte verzuimd naar de mogelijkheid van toepassing van paragraaf 57 lid 2 StGB een onderzoek in te stellen.
3.3. Het onderzoek dat de rechter moet instellen als de veroordeelde het verweer voert dat door de omzetting van de straf de strafrechtelijke positie van hem dreigt te worden verzwaard als bedoeld in art. 11, eerste lid onder d, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) zal niet steeds kunnen resulteren in een met precisie te geven antwoord. De werkelijke duur van de detentie in het buitenland is - alhoewel gebruikelijk ingebed in een systeem van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling dat veelal in beginsel kenbaar is - dikwijls afhankelijk van omstandigheden en beslissingen die ten tijde van de executieovername nog onbekend zijn. Dat kan ertoe leiden dat de rechter zijn oordeel noodgedwongen moet baseren op de waarschijnlijkheid van de onderscheiden strafrechtelijke positie van de veroordeelde in de staat van veroordeling dan wel de staat van tenuitvoerlegging.(1)
3.4. Onder de stukken waarvan de rechtbank kennis heeft genomen bevindt zich een verzoek van het Ministerie van justitie van Noordrijnland-Westfalen aan het Nederlandse Ministerie van justitie om de verdere tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde straf over te nemen. Dat verzoek houdt onder meer het volgende in:
"Das Strafende ist auf den 21.02.2013 notiert; zwei Drittel der Freiheitsstrafe werden am 21.04.2010 verbüßt sein. Gegen eine Strafaussetzung zur Bewahrung zum letzt-genannten Zeitpunkt bestehen aus Sicht der deutschen Behörden keine Bedenken."
3.5. Aldus heeft de rechtbank door te verwijzen naar de stukken tot uitdrukking gebracht dat zij bij het bepalen van de op te leggen straf voor wat betreft de te verwachten vervroegde invrijheidstelling rekening heeft gehouden met hetgeen daaromtrent door de Duitse autoriteiten was medegedeeld en heeft zij haar uitspraak op dit punt voldoende gemotiveerd.(2) Dat de rechtbank toepassing van paragraaf 57 lid 2 StGB niet als op voorhand zo zeker heeft beschouwd dat zij daarmee in haar beslissing rekening diende te houden acht ik niet onbegrijpelijk. Toepassing van paragraaf 57 lid 2 StGB is immers geen regel en hangt af van de omstandigheden van het geval en het gedrag van veroordeelde.(3) Daarbij kan een rol spelen dat een verdachte met het oog op het begaan van strafbare feiten Duitsland is binnengekomen.(4) Ook het verlenen van 'Aufklärungshilfe', medewerking met politie en justitie in de strafzaken tegen leveranciers en afnemers, kan gewicht in de schaal leggen.(5)
3.6. De rechter dient de in het buitenland opgelegde sanctie in beginsel te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden.(6) De rechter dient rekening te houden met de persoon van de dader. De rechtbank heeft in het algemeen verwezen naar de persoon van de veroordeelde zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en voorts gememoreerd dat betrokkene niet eerder is veroordeeld. Aldus is de strafoplegging toereikend gemotiveerd. De rechtbank was niet gehouden afzonderlijk in te gaan op hetgeen de advocaat over de detentie van veroordeelde in Duitsland naar voren bracht. De Duitse rechter had daarmee al rekening gehouden in zijn strafoplegging en de rechtbank heeft blijkens zijn uitspraak acht geslagen op dat Duitse vonnis.
4. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie HR NJ 1998, 369; HR NJ 2000, 334.
2 HR 6 juli 1999, NJB 1999, p.1567, nr. 123.
3 Zie BGH 22 juli 1988, NStZ 1988, p. 495; OLG Frankfurt a.M. 9 juli 2002, NStZ-RR 2002, p. 282. Zie ook OLG Frankfurt a.M. 27 mei 1999, NStZ-RR 1999, p. 340.
4 Schönke/Schröder 26e druk, 24/57.
5 OLG Frankfurt a.M. 8 mei 1996, NStZ-RR 1996, p. 213.
6 HR NJ 1995, 199; HR 31 januari 1995, NJB 1995, p. 182, nr. 52; HR 18 mei 2004, LJN AO6410.
Uitspraak 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Motivering strafoplegging en mogelijkheid Halbstrafe. In cassatie wordt geklaagd over de verwerping van het verweer dat betrokkene ex § 57 StGB na ½ van zijn straf te hebben uitgezeten in vrijheid zou zijn gesteld, althans dat de rb heeft verzuimd naar de mogelijkheid van toepassing van § 57.2 StGB een onderzoek in te stellen. HR verwerpt onder verwijzing naar conclusie AG, o.m. inhoudend: Het onderzoek dat de rechter moet instellen als de veroordeelde het verweer voert dat door de omzetting van de straf de strafrechtelijke positie van hem dreigt te worden verzwaard a.b.i. art. 11.1.d VOGP zal niet steeds kunnen resulteren in een met precisie te geven antwoord. De werkelijke duur van de detentie in het buitenland is - alhoewel gebruikelijk ingebed in een systeem van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling dat veelal in beginsel kenbaar is - dikwijls afhankelijk van omstandigheden en beslissingen die t.t.v. van de executieovername nog onbekend zijn. Dat kan ertoe leiden dat de rechter zijn oordeel noodgedwongen moet baseren op de waarschijnlijkheid van de onderscheiden strafrechtelijke positie van de veroordeelde in de staat van veroordeling dan wel de staat van tenuitvoerlegging (HR NJ 2000, 334). Door te verwijzen naar de stukken heeft de rb tot uitdrukking gebracht dat zij bij het bepalen van de op te leggen straf wat betreft de te verwachten v.i. rekening heeft gehouden met hetgeen daaromtrent door de Duitse autoriteiten was medegedeeld en heeft zij haar uitspraak op dit punt voldoende gemotiveerd. Dat de rb toepassing van § 57 lid 2 StGB niet als op voorhand zo zeker heeft beschouwd dat zij daarmee in haar beslissing rekening diende te houden is niet onbegrijpelijk. Toepassing van § 57 lid 2 StGB is immers geen regel en hangt af van de omstandigheden van het geval en het gedrag van veroordeelde. Daarbij kan een rol spelen dat een verdachte met het oog op het begaan van strafbare feiten Duitsland is binnengekomen. Ook het verlenen van 'Aufklärungshilfe', medewerking met politie en justitie in de strafzaken tegen leveranciers en afnemers, kan gewicht in de schaal leggen.
5 december 2006
Strafkamer
nr. 01439/06 W
EC/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Roermond van 24 april 2006, nummer 04/898001-06, op een vordering van de Officier van Justitie tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een straf opgelegd door het Landsgericht Düsselfdorf (Duitsland) in de zaak tegen:
[de veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Roermond".
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Landsgericht Düsseldorf (Duitsland) van 22 april 2005, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing en veroordeelde ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf opgelegd van vijf jaar en zes maanden. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke veroordeelde in Duitsland in voorlopige hechtenis en ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op de overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht als ook de periode die veroordeelde in hechtenis heeft doorgebracht teneinde aan Duitsland te worden uitgeleverd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst klachten over de aan de strafoplegging ten grondslag gelegde motivering.
3.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 tot en met 3.6.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 december 2006.
Beroepschrift 11‑08‑2006
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
Terechtzitting d.d. 11 augustus 2006
Griffienummer: 01439/06
SCHRIFTUUR:
Houdende middel van cassatie in de zaak van [de veroordeelde], geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats], wonende te [adres], [postcode] [woonplaats], requirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van de Rechtbank Roermond van 24 april 2006 in de zaak onder parketnummer 04/898001-06.
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder is geschonden artikel 31 WOTS doordat de Rechtbank op onjuiste gronden van oordeel is dat uitgaan van de ‘Halbstrafe’ niet aan de orde kan zijn, nu volgens de Rechtbank in dat geval teveel vooruitgelopen zou worden op een mogelijk toekomstig oordeel van een Duitse rechter en daarmee voorts wordt miskend dat ingevolge de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen uitgegaan moet worden van het voorliggende strafvonnis.
Toelichting:
Het Landsgericht Düsseldorf heeft requirant veroordeeld in verband met overtreding van de Duitse Opiumwet tot een gevangenisstraf van 8 jaar en 6 maanden. De Officier van Justitie heeft gevorderd omzetting van dit vonnis in een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaar en 6 maanden met aftrek.
Door requirant en zijn raadsman is in deze procedure bij de Rechtbank gesteld dat het in Duitsland gebruikelijk is dat een verdachte afkomstig uit het buitenland, bij gebleken goed gedrag, op zijn verzoek, na een beoordeling door een rechter, al op het tijdstip waarop de verdachte de helft van de straf heeft uitgezeten, in vrijheid wordt gesteld, de zogeheten ‘Halbstrafe’. Deze regeling is vervat in het Duitse Wetboek van Strafvordering in artikel 57, lid 2 en volgende. Tevens is door requirant gesteld dat hij voldoet aan alle eisen welke gesteld kunnen worden voor toepassing van de zogenaamde ‘Halbstrafe’.
Toepassing van de zogenaamde ‘Halbstrafe’ zou neerkomen op een uitspraak van 4 jaar en 3 maanden. De Rechtbank heeft evenwel requirant veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden en heeft daarmee naar de mening van requirant ten onrechte gepasseerd het verweer waarbij een beroep is gedaan op de toepassing van het systeem van de zogenaamde ‘Halbstrafe’.
De Rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat indien uitgegaan wordt van de zogenaamde ‘Halbstrafe’, in dat geval teveel gepreludeerd zou worden op een mogelijk toekomstig oordeel van een Duits rechter en daarmee zou worden miskend dat ingevolge de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen uitgegaan moet worden van het voorliggend strafvonnis. De Rechtbank heeft niet gecontroleerd of requirant in Duitsland in aanmerking zou kunnen komen voor toepassing van de zogenaamde ‘Halbstrafe’ en met de redenering dat niet vooruitgelopen mag worden op een toekomstig Duits vonnis, miskent de Rechtbank de bedoeling van het systeem van de WOTS. Immers het systeem van de WOTS is dat een veroordeelde hier ten lande niet later in vrijheid mag worden gesteld dat in de Staat van veroordeling ware de tenuitvoerlegging niet overgedragen. Op dit punt is verweer gevoerd en de Rechtbank had er blijk van moeten geven te hebben onderzocht of een eventuele vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe in de verzoekende staat bij voorgezette tenuitvoerlegging zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan van dien aard zou zijn geweest dat betrokkene door de in Nederland opgelegde straf in een nadeligere positie zou zijn komen te verkeren voor wat de daadwerkelijke duur van zijn detentie betreft (Hoge Raad 16 december 1997, NJ 1998, 362).
De Rechtbank had dus een onderzoek moeten doen naar het systeem van de toepassing van de zogenaamde ‘Halbstrafe’. Pas na onderzoek had de Rechtbank gemotiveerd kunnen beslissen wel of geen toepassing te kunnen geven aan het systeem van de zogenaamde ‘Halbstrafe’.
Indien vastgesteld was dat requirant wel een rechtsgeldig beroep had kunnen doen in Duitsland op de zogenaamde ‘Halbstrafe’ dan zou bij de Nederlandse uitspraak daarmee rekening moeten zijn gehouden.
De Rechtbank stelt nu alleen dat in de onderhavige uitspraak van de Rechtbank niet teveel vooruitgelopen kan worden op een mogelijk toekomstig oordeel van een Duitse rechter. Dit is nu echter juist wel de bedoeling van de wetgever geweest om daarmee te voorkomen dat een Nederlands strafrestant hoger is dan een in dit geval in Duitsland te executeren strafdeel.
De Rechtbank moet wel degelijk uitgaan van het Duitse vonnis maar heeft naar de mening van requirant ook rekening te houden met het systeem in Duitsland van de zogenaamde vervroegde invrijheidsstelling waarvan onderdeel uitmaakt het systeem van de zogenaamde ‘Halbstrafe’.
Bij de omzetting moet de rechter rekening houden met resocialisatieperspectieven, penitentiaire condities in de verzoekende staat en het tijdsverloop voor overbrenging naar Nederland (Hoge Raad 23 januari 2002, NJ 2001, 255).
In deze zaak heeft de Rechtbank geen blijk gegeven dat rekening is gehouden onder andere met de penitentiaire condities in de verzoekende staat. Immers door requirant is gesteld dat de detentie in Duitsland voor requirant extra zwaar is geweest vanwege de omstandigheid dat hij de taal niet sprak of verstond en omdat hij geen familie kon ontvangen alsook omdat de detentieregime in Duitsland zwaar was. Uit de beslissing blijkt niet dat de Rechtbank deze omstandigheden heeft gewogen en heeft beoordeeld bij de beslissing.
Requirant is van mening dat onvoldoende gemotiveerd is weerlegd enerzijds het beroep op toepassing van het systeem van de zogenaamde ‘Halbstrafe’ en anderzijds is onvoldoende rekening gehouden met de penitentiaire condities in de verzoekende staat waar requirant een beroep op heeft gedaan.
Requirant is dan ook van mening dat de beslissing van de Rechtbank onbegrijpelijk is gemotiveerd en zeker ontoereikend is gemotiveerd waarom de Rechtbank in dit geval tot een gevangenisstraf komt voor de duur van 5 jaar en 6 maanden. Op grond van de ontoereikende en onbegrijpelijke motivering is requirant van mening dat de uitspraak niet in stand kan blijven en dat zonodig verwijzing moet volgen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. [naam advocaat], advocaat te [plaats], kantoorhoudende te [postcode] [plaats] aan de [adres] (correspondentieadres: postbus [nummer], [postcode] [plaats]), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
[plaats], 11 augustus 2006
Mr. [naam advocaat]
advocaat