HR, 05-12-2006, nr. 01089/06
ECLI:NL:HR:2006:AZ0662
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-12-2006
- Zaaknummer
01089/06
- LJN
AZ0662
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0662, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0662
ECLI:NL:HR:2006:AZ0662, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0662
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/9
Conclusie 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2004, 165. Het hof heeft verzuimd in zijn bewijsoverweging met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het heeft ontleend dat de getuige ‘X heeft verklaard dat de daders de motor trachtten te starten’ en dat ook ‘verdachtes medeverdachte Y verklaart dat hij heeft geprobeerd de motor te starten nadat hij had gecontroleerd of er nog benzine in zat’. HR vernietigt bestreden arrest.
Griffienr. 01089/06
Mr. Wortel
Zitting:17 oktober 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch waarbij verzoeker wegens "diefstal door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr F.H.J. van Gaal, advocaat te 's-Hertogenbosch, een schriftuur houdende cassatiemiddelen ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en met name ten onrechte het verweer is verworpen dat geen voltooid delict kan worden bewezenverklaard.
4. Dienaangaande is in de bestreden uitspraak overwogen:
"Verdachtes raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het hof ten aanzien van de motor met zijspan niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu er geen sprake is van een voltooide diefstal maar van een poging daartoe. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de motor met zijspan zich nog niet op de openbare weg bevond doch op de oprit van de betreffende woning.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de motor in de woonkamer van de betreffende woning stond. Voorts is komen vast te staan dat verdachte en diens medeverdachten deze motor uit de woning hebben gehaald via de achterdeur waarna zij de motor hebben verplaatst naar de voorkant van de woning. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de daders de motor trachtten te starten. Ook verdachtes medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij heeft geprobeerd de motor te starten nadat hij had gecontroleerd of er nog benzine in zat.
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte en diens medeverdachten zich als heer en meester over de motor met zijspan hebben gedragen. Ze hebben de motor onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de eigenaar [slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof is er derhalve sprake van een voltooid delict. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af de vraag of de motor zich reeds op de openbare weg bevond of nog op de oprit van [slachtoffer]."
5. Terecht wordt er in de toelichting op het middel op gewezen dat de Hoge Raad bij beantwoording van de vraag of zich een voltooid delict dan wel een poging heeft voorgedaan als maatstaf hanteert of het betreffende goed aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende is onttrokken, vgl. onder meer HR NJ 1987, 589 .
6. Dat heeft het Hof niet miskend. Uit de aannemelijk geachte omstandigheid dat verzoeker en zijn mededaders zich als heer en meester over de motorfiets hebben gedragen, heeft het Hof afgeleid dat die motor aan de feitelijke heerschappij van de eigenaar is onttrokken.
7. Dit oordeel lijkt mij, gelet op hetgeen het Hof overigens aannemelijk heeft bevonden (blijkens de bewijsmiddelen zijn de daders gestoord en er vandoor gegaan, waarbij ze de uit de woning gehaalde motorfiets in de berm / op een oprit achterlieten), niet onbegrijpelijk, zodat het middel faalt.
8. In het tweede middel wordt er over geklaagd dat het Hof blijkens de hierboven aangehaalde overwegingen betekenis heeft toegekend aan verklaringen van mededaders, terwijl die verklaringen niet tot de gebezigde bewijsmiddelen behoren.
9. In HR NJ 2004, 165 is nadrukkelijk verworpen de opvatting dat de rechter zich in zijn bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs niet zou mogen beroepen op feiten of omstandigheden die niet zijn terug te vinden in de gebezigde bewijsmiddelen. Wèl wordt verlangd dat de in zulke overwegingen genoemde feiten en omstandigheden zijn vastgelegd in de stukken die ter terechtzitting aan de orde zijn geweest.
10. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de voorzitter ter terechtzitting mededeling gedaan van de korte inhoud van de stukken van de zaak, is verzoeker aldaar bij gelegenheid van zijn ondervraging voorgehouden wat zijn mededaders hebben verklaard, en heeft ook de raadsman daarnaar bij pleidooi verwezen.
11. Het middel faalt derhalve.
12. In het derde middel wordt geklaagd over 'denaturering' van de tot bewijs gebezigde verklaring die verzoeker in hoger beroep heeft afgelegd.
13. Die verklaring houdt, zoals zij tot bewijs is gebezigd, in dat verzoeker erkende betrokken te zijn geweest bij een diefstal in een woning, en ook erkende dat bij deze diefstal twee broeken en twee T-shirts zijn ontvreemd terwijl drie met name genoemde mededaders bij de diefstal betrokken waren.
14. Deze in hoger beroep afgelegde verklaring bevat, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting, nog de toevoeging "De motorfiets met zijspan is blijven staan op de oprit van de desbetreffende woning. Deze motor is dus niet weggenomen"
15. Door deze twee zinnen niet op te nemen in diens tot bewijs gebezigde verklaring heeft het wèl tot bewijs gebruikte deel van verzoekers verklaring niet een betekenis gekregen die onverenigbaar is met hetgeen verzoeker met dat deel van zijn verklaring kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen.
Het middel faalt.
16. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2004, 165. Het hof heeft verzuimd in zijn bewijsoverweging met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het heeft ontleend dat de getuige ‘X heeft verklaard dat de daders de motor trachtten te starten’ en dat ook ‘verdachtes medeverdachte Y verklaart dat hij heeft geprobeerd de motor te starten nadat hij had gecontroleerd of er nog benzine in zat’. HR vernietigt bestreden arrest.
5 december 2006
Strafkamer
nr. 01089/06
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2005, nummer 20/006009-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 januari 2005 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 september 2004 te Vinkel, gemeente Maasdonk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan [a-straat 1]) heeft weggenomen een motor met zijspan en twee T-shirts en twee broeken en een jas, toebehorende aan [slachtoffer]."
3.2.2. 's Hofs 'bijzondere overwegingen omtrent het bewijs' houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Verdachtes raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het hof ten aanzien van de motor met zijspan niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu er geen sprake is van een voltooide diefstal maar van een poging daartoe. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de motor met zijspan zich nog niet op de openbare weg bevond doch op de oprit van de betreffende woning.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de motor in de woonkamer van de betreffende woning stond. Voorts is komen vast te staan dat verdachte en diens medeverdachten deze motor uit de woning hebben gehaald via de achterdeur waarna zij de motor hebben verplaatst naar de voorkant van de woning. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de daders de motor trachtten te starten. Ook verdachtes medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij heeft geprobeerd de motor te starten nadat hij had gecontroleerd of er nog benzine in zat.
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte en diens medeverdachten zich als heer en meester over de motor met zijspan hebben gedragen. Ze hebben de motor onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de eigenaar [slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof is er derhalve sprake van een voltooid delict. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af de vraag of de motor zich reeds op de openbare weg bevond of nog op de oprit van [slachtoffer]."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak."
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld.
Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Daarnaast geldt dat ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld (vgl. HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165).
3.4. Het Hof heeft verzuimd in zijn hiervoor onder 3.2.2 weergegeven overweging met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het heeft ontleend dat de getuige "[getuige 1] heeft verklaard dat de daders de motor trachtten te starten" en dat ook "verdachtes medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij heeft geprobeerd de motor te starten nadat hij had gecontroleerd of er nog benzine in zat".
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 december 2006.