HR, 28-11-2006, nr. 03129/05
ECLI:NL:HR:2006:AZ0247
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-11-2006
- Zaaknummer
03129/05
- LJN
AZ0247
- Roepnaam
Café 't Elfje
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0247, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0247
ECLI:NL:HR:2006:AZ0247, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑11‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0247
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑02‑2006
- Wetingang
art. 141 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2007/20
Conclusie 28‑11‑2006
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Causaal verband geweld en letstel in art. 302 en art. 141.2.2 Sr. Het hof heeft verdachte vrijsproken van het primair tenlastegelegde medeplegen zware mishandeling ex art. 302 Sr en van het subsidiair tenlasteglegde openlijke geweldpleging vzv. het de strafverzwarende omstandigheid betreft, omdat “niet geheel kan worden uitgesloten” dat het letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit het café is gebracht. De beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen het door verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld en het letsel, dan wel, voor wat de onder subsidiair tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid betreft, tussen het door verdachte uitgeoefende geweld en het letsel, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dat letsel redelijkerwijs a.g.v. het uitoefenen van dat geweld aan verdachte en zijn mededader, onderscheidenlijk aan verdachte kan worden toegerekend. ’s Hofs oordeel dat aan een bewezenverklaring van dat causaal verband in de weg staat dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot dat letsel, geeft blijk van miskenning van de hier aan te leggen maatstaf.
Nr. 03129/05
Mr Machielse
Zitting 10 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 21 april 2005 wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk.
2. Mr. M. van der Horst, Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket te 's-Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel, bestaande uit drie onderdelen, klaagt over de vrijspraak voor het primair tenlastegelegde en een gedeelte van subsidiair tenlastegelegde en richt zich in het bijzonder tegen 's Hofs overweging ter motivering van de vrijspraak die erop neerkomt dat niet geheel kan worden uitgesloten dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit het café 't Elfje naar buiten is gebracht (en aldus het letsel rechtens niet aan verdachte toegerekend kan worden).
3.2. Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan hij met zijn hoofd op de (granieten) vloer is gevallen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [het slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte [...], heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, namelijk schedel- en hersenletsel, althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad."
3.3. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"hij op 10 januari 2004 te 's-Gravenhage met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [het slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en stompen in/tegen het gezicht en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer]."
3.4. Het Hof heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Naar oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair, voorzover het de in artikel 141, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, bedoelde strafverzwarende omstandigheden betreft, is tenlastegelegd, reeds omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat het in de tenlastelegging bedoelde lichamelijke letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit café 't Elfje naar buiten is gebracht, te weten door, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, aan zijn armen en benen te trekken en hem via de van traptreden voorziene voordeur over de vloer naar buiten te slepen. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken."
3.5. De eerste klacht luidt dat het hof ten onrechte niet is toegekomen aan de vraag of het zwaar lichamelijk letsel onder de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] behoort te worden toegerekend nu voor de vaststelling van het verband tussen het door de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] toegepaste geweld en het zwaar lichamelijk letsel geenszins is vereist dat dit geweld de enige schakel is geweest in de causale keten van gebeurtenissen die tot het letsel hebben geleid. Aldus zou het hof, zo vat ik de klacht op, de juiste maatstaf hebben miskend.
3.6. De derde klacht luidt dat het Hof, door te overwegen dat niet geheel kan worden uitgesloten dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede door een andere gebeurtenis is veroorzaakt, een te lichte maatstaf heeft gehanteerd.(1) Het Hof had de maatstaf dienen te hanteren of naar het oordeel van het Hof aannemelijk is geworden dat het letsel mede door die andere gebeurtenis, het naar buiten slepen van het slachtoffer, is veroorzaakt.
De eerste en derde klacht lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.7. Causaliteit tussen gedraging en gevolg dient naar vaste rechtspraak uiteindelijk te worden bepaald aan de hand van de maatstaf van de "redelijke toerekening". Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijk resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd,(2) doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.(3)
3.8. Aldus heeft het Hof, door de vrijspraak te baseren op het oordeel dat niet geheel uit te sluiten is dat ook andere omstandigheden tot het letsel hebben bijgedragen, de maatstaf van de redelijke toerekening miskend. Dat oordeel impliceert immers dat ook een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid dan het door verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld heeft geleid tot het zwaar lichamelijk letsel, aan een bewezenverklaring van het causaal verband tussen de gedraging van verdachten en dat letsel in de weg staat. De maatstaf van de redelijke toerekening impliceert echter dat de omstandigheden waaronder het slachtoffer buiten het café is gebracht niet aan een bewezenverklaring van het bedoelde causaal verband in de weg behoeven te staan.(4) Anders gezegd, het Hof heeft ten onrechte beslissende betekenis toegekend aan het gegeven dat de vuistslag niet noodzakelijkerwijs als de enige en directe oorzaak behoeft te worden aangemerkt, waar het Hof had dienen te onderzoeken of de vuistslag als een oorzaak van het uiteindelijke letsel kon worden aangemerkt. Er dient derhalve onderzocht te worden of de vuistslag in onderhavige zaak naar zijn aard geschikt was om het uiteindelijk hersenletsel teweeg te brengen en het gevaar daarvoor heeft vergroot. Hierbij kan naar mijn mening de voorzienbaarheid een belangrijke rol als ondersteunend criterium vervullen.(5) Of, zoals de steller van het middel poneert, voor het vaststellen van een doorbrekend causaal verband tussen een andere gebeurtenis dan het handelen van verdachten en het intreden van het zwaar lichamelijk letsel zo een verband minstens aannemelijk moet zijn behoeft geen nadere bespreking meer.
De klachten zijn derhalve terecht voorgesteld.
4.1. De tweede klacht luidt dat het Hof heeft verzuimd de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van het door de Advocaat-Generaal uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat
(a) door de verdachte en/of de medeverdachte [medeverdachte 1] opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van het slachtoffer is gestompt en/of geschopt en/of getrapt;
(b) het slachtoffer als gevolg van een of meer van de geweldshandelingen met zijn hoofd op de granieten vloer is gevallen en
(c) het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) als gevolg van de onder (a) en/of (b) gestelde feiten redelijkerwijs aan de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden toegerekend.
4.2. Vooropgesteld dient te worden dat art. 359, tweede lid, Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1 januari 2005, geen wijziging heeft gebracht in die zin dat ook thans de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal aan de feitenrechter is voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen.(6)
4.3. De steller van het middel citeert in de schriftuur zijn requisitoiraantekeningen:
"Op grond van de inhoud van deze (rekwirant: de hiervoor onder 5 opgesomde) bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] naar het latere slachtoffer, [...], zijn gelopen (getuigen [getuige 1] en [getuige 2]) en dat zij hem beiden in het gezicht hebben geraakt. Als gevolg hiervan is [het slachtoffer] met zijn hoofd hard op de granieten vloer terecht gekomen (verdachte zelf en medeverdachte [medeverdachte 1]). [medeverdachte 1] heeft hem toen (toen het slachtoffer op de grond lag en weerloos was) nog tegen het hoofd geschopt ([medeverdachte 1] zelf, getuige [getuige 1]). De geweldshandelingen zijn gezame[n]lijk verricht (getuigen [getuige 1] en [getuige 2]). [Verdachte] heeft zich niet van het (iets latere) schoppen door [medeverdachte 1] gedistantieerd. Het is aan te merken als een doelbewuste en gerichte actie tegen [het slachtoffer].
Het openbaar ministerie is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam is, waarbij in geval van geweld het gevolg niet zelden fataal, dan wel in ieder geval zeer schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Met name zijn kwetsbaar de schedel, de slaap en het strottenhoofd en voorts is het gevaar van nekbreuk reëel. Schedel en hersenletsel is evenmin uitgesloten. Bij slagen (met de vuist) en trappen tegen het hoofd is altijd de reële mogelijkheid aanwezig dat, hetzij de dood kan intreden, hetzij de getroffen persoon zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Bij het stompen en/of trappen tegen het hoofd heeft men niet meer in de hand of men het hoofd al of niet op zeer kwetsbare gedeelten raakt. Een ieder kan redelijkerwijs geacht worden te weten dat dit gevaar bestaat.
Voorts stelt het openbaar ministerie zich op het standpunt dat redelijkerwijs ook uitgegaan kan worden van het gevaar dat een slachtoffer, dat tegen zijn hoofd wordt geraakt, als gevolg van die (harde) klap of slag, komt te vallen. Dat kan bijvoo[r]beeld tegen een trottoirrand zijn, een paaltje of, zoals te dezen het geval is, een granieten vloer. Verdachte kent café 't Elfje en weet dus ook dat daar een granieten vloer is. Graniet is hard. Keihard! Als gevolg van de aanraking van een kwetsbaar hoofd met een trottoirrand, een paaltje of, zoals in dit geval, een granieten vloer, kan iemand, die daar met zijn hoofd tegenaan of op valt, zwaar lichamelijk letsel oplopen. Ook dat is een feit van algemene bekendheid."
4.4. De Advocaat-Generaal heeft, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven requisitoiraantekeningen, ten aanzien van de vraag of en op welke gronden het aan de verdachte (primair) tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden, een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen. Het Hof is met zijn oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, afgeweken van dat standpunt, zodat het Hof ingevolge de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv in zijn arrest in het bijzonder de redenen moest opgeven die daartoe hebben geleid.
4.5. Het Hof heeft dat ook gedaan in zijn eerder aangehaalde overweging. Uit de inhoud der gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat het Hof de in het onderdeel gepresenteerde stellingen (a) en (b) heeft onderschreven, zij het dat het Hof niet heeft vastgesteld dat de vloer van graniet was. Vervolgens heeft het Hof de volgende stap (c) niet gezet en daarvoor de redenen uiteengezet. Dat die redenen naar mijn oordeel de beslissing niet kunnen dragen is een andere zaak.
Deze klacht faalt derhalve.
5. De eerste en derde klacht van het middel slagen. De tweede klacht faalt. Aldus strekt deze conclusie tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Bedoeld is kennelijk een te lichte maatstaf voor een vrijspraak. Als de rechter een vrijspraak motiveert dient hij van een zwaarder criterium uit te gaan, te weten of aannemelijk is dat de gang van zaken anders is geweest dan in de tenlastelegging is verwoord.
2 Bijv. HR 30 september 2003, LJN: AF9666.
3 Zie o.a. HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 (letale longembolie); HR 23 december 1980, NJ 1981, 534 (aortaperforatie) en HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821. Zie ook NLR 7/Oorzakelijkheid; De Hullu, Materieel strafrecht, 2e, p. 185-190.
4 Zie HR 13 juni 2006, LJN: AV8535.
5 Zie De Hullu, a.w., p. 186.
6 HR 13 juni 2006, nr. 02247/05.
Uitspraak 28‑11‑2006
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Causaal verband geweld en letstel in art. 302 en art. 141.2.2 Sr. Het hof heeft verdachte vrijsproken van het primair tenlastegelegde medeplegen zware mishandeling ex art. 302 Sr en van het subsidiair tenlasteglegde openlijke geweldpleging vzv. het de strafverzwarende omstandigheid betreft, omdat “niet geheel kan worden uitgesloten” dat het letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit het café is gebracht. De beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen het door verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld en het letsel, dan wel, voor wat de onder subsidiair tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid betreft, tussen het door verdachte uitgeoefende geweld en het letsel, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dat letsel redelijkerwijs a.g.v. het uitoefenen van dat geweld aan verdachte en zijn mededader, onderscheidenlijk aan verdachte kan worden toegerekend. ’s Hofs oordeel dat aan een bewezenverklaring van dat causaal verband in de weg staat dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot dat letsel, geeft blijk van miskenning van de hier aan te leggen maatstaf.
28 november 2006
Strafkamer
nr. 03129/05
km/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 april 2005, nummer 22/002698-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 mei 2004 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel, dat in een drietal klachten uiteenvalt, klaagt onder meer over de door het Hof gegeven motivering voor de vrijspraken ter zake van het primair tenlastegelegde en ter zake van een gedeelte van het subsidiair tenlastegelegde.
3.2. Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan hij met zijn hoofd op de (granieten) vloer is gevallen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [het slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte [...], heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, namelijk schedel- en hersenletsel, althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad."
3.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 januari 2004 te 's-Gravenhage met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [het slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en stompen in/tegen het gezicht en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer]."
3.4. Met betrekking tot de vrijspraak van het primair tenlastegelegde en het subsidiair tenlastegelegde, voor zover het de in art. 141, tweede lid, Sr bedoelde strafverzwarende omstandigheden betreft, heeft het Hof het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair, voorzover het de in artikel 141, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, bedoelde strafverzwarende omstandigheden betreft, is tenlastegelegd, reeds omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat het in de tenlastelegging bedoelde lichamelijke letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit café 't Elfje naar buiten is gebracht, te weten door, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, aan zijn armen en benen te trekken en hem via de van traptreden voorziene voordeur over de vloer naar buiten te slepen. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken."
3.5. Vooropgesteld moet worden dat de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen het door de verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld en het letsel, dan wel, voor wat de onder subsidiair tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid betreft, tussen het door de verdachte uitgeoefende geweld en het letsel, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dat letsel redelijkerwijs als gevolg van het uitoefenenen van dat geweld aan de verdachte en zijn mededader, onderscheidenlijk aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het oordeel van het Hof dat aan een bewezenverklaring van dat causaal verband in de weg staat dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot dat letsel, geeft blijk van miskenning van de hier aan te leggen maatstaf. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 november 2006.
Beroepschrift 10‑02‑2006
Parketnummer: 09-925078-04
Rolnummer: 22.002698.04
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 21 april 2005, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 12 mei 2004 — in de zaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
volgens het GBA ingeschreven op het adres [X] te [woonplaats],
de verdachte heeft vrijgesproken van het primair tenlastegelegde ‘medeplegen van zware mishandeling’ en hem ter zake van het subsidiair tenlastgelegde ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Rekwirant kan zich met de vrijspraak van het primair tenlastegelegde en de partiële vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in het bijzonder de artikelen 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 350, 358, tweede lid, en 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering,
doordat het gerechtshof ten onrechte de verdachte van het hem primair en deels van het hem subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken met als motivering — kort samengevat — dat niet geheel kan worden uitgesloten dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) door derden uit café 't Elfje naar buiten is gebracht,
aangezien voor de vaststelling van het ‘condico sine qua non’-verband tussen het door de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] toegepaste geweld en het toe te rekenen zwaar lichamelijk letsel geenszins vereist is dat dit geweld de enige, schakel is geweest in de causale keten van gebeurtenissen die tot het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel hebben geleid en het gerechtshof om die reden ten onrechte niet is toegekomen aan de vraag of het zwaar lichamelijk letsel onder de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de verdachte en de medeverdachte [naam 2] behoort te worden toegerekend,
aangezien het gerechtshof heeft verzuimd de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van het door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat als vaststaand kan worden aangenomen
- (a)
dat door de verdachte en/of de medeverdachte [naam 2] opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van het slachtoffer is gestompt en/of geschopt en/of getrapt,
- (b)
dat het slachtoffer als gevolg van een of meer van deze geweldshandelingen met zijn hoofd op de granieten vloer is gevallen en
- (c)
dat het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) als gevolg van de onder (a) en/of (b) gestelde feiten redelijkerwijs aan de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] kan worden toegerekend,
aangezien het gerechtshof met het oog op de vaststelling van het ‘condicon sine qua non’-verband tussen het door de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] toegepaste geweld en het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel, in aanmerking genomen de aard van het toegepaste geweld en het effect daarvan op het slachtoffer, bij de beoordeling van de vraag in hoeverre mag meewegen dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede door een andere gebeurtenis is veroorzaakt, een te lichte maatstaf heeft aangelegd.
Toelichting
1
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd:
‘dat hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's‑Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) heeft toegebracht door deze opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan hij met zijn hoofd op de (granieten) vloer is gevallen.’
2
Aan de verdachte is subsidiair tenlastegelegd:
‘dat hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's‑Gravenhage met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte [naam], heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, namelijk schedel- en hersenletsel, althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.’
3
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard:
‘dat hij op 10 januari 2004 te 's‑Gravenhage met een ander in een voor publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en stompen in/tegen het gezicht en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer],’
4
Het gerechtshof heeft de vrijspraak van het primair tenlastegelegde en de partiële vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde als volgt gemotiveerd:
‘Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair, voor zover het de in artikel 141, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, bedoelde strafverzwarende omstandigheden betreft, is tenlastegelegd, reeds omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat het in de tenlastelegging bedoelde lichamelijk letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit café 't Elfje naar buiten is gebracht, te weten door, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, aan zijn armen en benen te trekken en hem via de van traptreden voorziene voordeur over de vloer naar buiten te slepen. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.’
5
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2005 gehechte requisitoiraantekeningen houden onder meer (na verbetering van schrijf- en tikfouten) het volgende in:
Bewezenverklaring en bewijsvoering
‘Het openbaar ministerie in hoger beroep is — anders dan de officier van justitie en ook anders dan de rechtbank — van oordeel dat het primair tenlastegelegde, het medeplegen van zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De — zakelijke — inhoud van de volgende bewijsmiddelen is daarvoor redengevend.
- (a)
de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 april 2004, voorzover inhoudend:
‘Op 10 januari 2004 heb ik te 's‑Gravenhage in ‘Het Elfje’ een man genaamd [slachtoffer] met mijn vuist een klap in het gezicht gegeven. De man kwam vervolgens ten val.’
- (b)
een proces-verbaal (p. 136 e.v.), opgemaakt door verbalisanten, dan wel een hunner, voorzover inhoudende als verklaring van verdachte [naam]:
‘Op zaterdag 10 januari 2004 was ik aan het stappen. Ik ben samen met [naam 2] naar café' t Elfje gegaan.’
- (c)
een proces-verbaal (p. 132 e.v.), opgemaakt door verbalisanten, dan wel een hunner, voorzover inhoudend als verklaring van [naam 2]:
‘Op zaterdag 10 januari 2004 heeft er in café 't Elfje een incident plaatsgevonden. Ik was op stap met andere personen, waaronder [naam verdachte]. Ik zag [slachtoffer]. Ik zag dat [naam verdachte][slachtoffer] een klap op zijn gezicht gaf. Toen [naam verdachte][slachtoffer] een klap had gegeven zag ik dat deze op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer] rechtstandig naar achteren op de grond viel. Ik zag en hoorde dat het hoofd van [slachtoffer] met een harde klap op de grond terechtkwam. Ik heb (hem) toen een harde schop gegeven. Tevens heb ik hem in het gezicht geslagen. Ik moest mij bukken.’
- (d)
een proces-verbaal, opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als de op 19 april 2004 (omtrent de vechtpartij op 10 januari 2004 te 's‑Gravenhage in café 't Elfje) afgelegde verklaring van [naam 2]:
‘[naam verdachte] gaf [slachtoffer] best wel een harde klap. Als [naam verdachte] hem die klap niet gegeven zou hebben zou [slachtoffer] niet gevallen zijn.’
Deze laatste zin dient aldus te worden verstaan dat de getuige daarin tot uitdrukking brengt dat de klap wel zó hard en intens was dat een ieder, zelfs iemand van het postuur van [slachtoffer], onderuit zou zijn gegaan.
- (e)
een proces-verbaal (p. 56), voorzover — zakelijk en verkort — inhoudend als relaas van verbalisanten:
‘Eigenaar Singels van café Het Elfje verklaarde dat hij de bewuste nacht niet aanwezig was, maar wel een en ander was nagegaan. Hij verklaarde dat het slachtoffer in café Het Elfje door ene Dave was geslagen en (het OM begrijpt: dat het slachtoffer) met zijn hoofd tegen de granieten vloer was gevallen’
- (f)
een proces-verbaal (p. 89), voorzover inhoudend als verklaring van Cornelis Petrus Lagerberg:
‘Op zaterdag 10 januari 2004 zat ik café 't Elfje in Den Haag. Een mij onbekende man kwam het café binnen. Een blanke man, lengte ongeveer twee meter. Ik schat dat hij ongeveer 150 kilo weegt. Ik zag dat er 2 personen in de richting van deze man liepen. Ik zag dat beide mannen hem met een gebalde vuist en met kracht in het gelaat sloegen. Ik zag dat de grote man achterover en op de grond viel. Vervolgens dag ik dat een van beide mannen de grote man tegen zijn hoofd schopte. Dit terwijl de grote man op de grond lag’
- g)
een proces-verbaal (p. 85), voorzover inhoudende als verklaring van Matthijs Ros:
‘Op zaterdag 10 januari 2004 kwam ik in café 't Elfje in Den Haag. Ik zag een hele grote man op de grond. Ik vroeg wat er gebeurd was. Ik zag dat Layo — dit is de jongen die de glazen ophaalt in café 't Elfje — zeggen, terwijl hij in de richting van 2 jongens wees die bij de disco stonden. ‘Zij hebben geslagen’. Een van hen ken ik als Dave. Van de andere jongen hoorde ik dat deze Sylvester heet.’
- (h)
een medische verklaring (p. 107), opgemaakt door W.J. Thijsse, IC-arts, Neurochirurgie, onder meer, inhoudend:
Medische informatie betreffende: Heer [slachtoffer], geboren [datum] 1970.
Uitwending waargenomen letsel: gezwollen lip links
Psychische stoornissen: ja, tgv schedel- hersenletsel
Op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] naar het latere slachtoffer, [slachtoffer], zijn gelopen (getuigen Lagerberg en Ros) en dat zij hem beiden in het gezicht hebben geraakt. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] met zijn hoofd hard op de granieten vloer terecht gekomen (verdachte zelf en medeverdachte [naam 2]). [naam 2] heeft hem toen (toen het slachtoffer op de grond lag en weerloos was) nog tegen het hoofd geschopt ([naam 2] zelf, getuige Lagerberg). De geweldshandelingen zijn gezamenlijk verricht (getuigen Lagerberg en Ros). Nijhuis heeft zich niet van het (iets latere) schoppen door [naam 2] gedistantieerd. Het is aan te merken als een doelbewuste en gerichte actie tegen [slachtoffer].
Het openbaar ministerie is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam is, waarbij in geval van geweld het gevolg niet zelden fataal, dan wel in ieder geval zeer schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Met name zijn kwetsbaar de schedel, de slaap en het strottenhoofd en voorts is het gevaar van nekbreuk reëel. Schedel- en hersenletsel is evenmin uitgesloten. Bij slagen (met de vuist) en trappen tegen het hoofd is altijd de reële mogelijkheid aanwezig dat, hetzij de dood kan intreden, hetzij de getroffen persoon zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Bij het stompen en/of trappen tegen het hoofd heeft men niet meer in de hand of men het hoofd al of niet op zeer kwetsbare gedeelten raakt. Een ieder kan redelijkerwijs geacht worden te weten dat dit gevaar bestaat.
Voorts stelt het openbaar ministerie zich op het standpunt dat redelijkerwijs ook uitgegaan kan worden van het gevaar dat een slachtoffer, dat tegen zijn hoofd wordt geraakt, als gevolg van die (harde) klap of slag, komt te vallen. Dat kan bijvoorbeeld tegen een trottoirrand zijn, een paaltje of, zoals te dezen het geval is, een granieten vloer. Verdachte kent café 't Elfje en weet dus ook dat daar een granieten vloer is. Graniet is hard. Keihard! Als gevolg van de aanraking van een kwetsbaar hoofd met een trottoirrand, een paaltje of, zoals in dit geval, een granieten vloer, kan iemand, die daar met zijn hoofd tegenaan of op valt, zwaar lichamelijk letsel oplopen. Ook dat is een feit van algemene bekendheid.
De letsels die [slachtoffer] heeft opgelopen kunnen, mede gezien de duur van het genezingsproces, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Niet aannemelijk is dat dit letsel is veroorzaakt door ‘gesleep’ met het inmiddels geheel bewegingloos geworden lichaam van [slachtoffer].’
6.1
Sinds HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 wordt de vraag of een gedraging van de verdachte een bepaald gevolg heeft veroorzaakt in navolging van het civiele recht beantwoord aan de hand van het toerekeningscriterium. Algemeen wordt aangenomen dat op de basis van het toerekeningscriterium pas tot causaal verband kan worden besloten wanneer gedraging en toe te rekenen gevolg in ‘condico sine qua non’-verband staan. Zou, zo is de gedachte, de aan de verdachte als gevolg van zijn gedraging toe te rekenen gebeurtenis ook hebben plaatsgevonden wanneer zijn gedraging achterwege was gebleven, dan is van enig verband tussen verdachtes gedraging en die gebeurtenis geen sprake en kan die gebeurtenis de verdachte ook niet als gevolg van zijn gedraging worden toegerekend. Aldus de conclusie van de advocaat-generaal Vellinga bij HR 20 september 2005, LJN AT8303. Zie ook Knigge in zijn noot onder HR 30 september 2003, NJ 2005, 69. De toerekeningsvraag komt dus pas aan de orde als vaststaat dat de gedraging in kwestie een schakel is geweest in de causale keten van gebeurtenissen doordat zij daaruit niet kan worden weggedacht.
6.2
De door het gerechtshof gegeven motivering van de vrijspraak van het primair tenlastegelegde kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan in die zin dat het gerechtshof tot het oordeel is gekomen dat niet geheel uit te sluiten valt dat het door de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] toegepaste geweld en het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel niet in ‘condico sine qua non’verband staan. Aan de toerekeningsvraag is het gerechtshof immers niet meer toegekomen.
Onderdeel I
7
Naar de mening van rekwirant heeft het gerechtshof in ieder geval als vaststaand feit aangenomen dat het in de tenlastelegging bedoelde lichamelijke letsel, te weten schedel- en hersenletsel, mede (onderstreping door rekwirant) is veroorzaakt door het tegen het slachtoffer door de verdachte en/of zijn medeverdachte [naam 2] gepleegde geweld. Dit valt af te leiden uit de combinatie van enerzijds de bewezenverklaring en anderzijds de vrijspraakmotivering. Dit door het gerechtshof als vaststaand aangenomen feit dwingt tot de conclusie dat het door de verdachte en/of zijn medeverdachte [naam 2] toegepaste geweld een schakel — zij het niet de enige schakel — is geweest in de causale keten van gebeurtenissen die tot het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel heeft geleid.
Voor de vaststelling van het ‘condico sine qua non’-verband tussen het door de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] toegepaste geweld en het toe te rekenen zwaar lichamelijk letsel is evenwel in de visie van rekwirant geenszins vereist dat dit geweld de enige schakel is geweest in de causale keten van gebeurtenissen die tot het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel hebben geleid. Naar de mening van rekwirant is het gerechtshof om die reden ten onrechte niet toegekomen aan de vraag of het zwaar lichamelijk letsel onder de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de verdachte en de medeverdachte [naam 2] behoort te worden toegerekend. In zoverre getuigt de motivering van de gegeven vrijspraken van een onjuiste rechtsopvatting.
Onderdeel II
8.1
In de requisitoiraantekeningen heeft rekwirant het navolgende uitdrukkelijk onderbouwde standpunt naar voren gebracht:
‘Op grond van de inhoud van deze (rekwirant: de hiervoor onder 5 opgesomde) bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] naar het latere slachtoffer, [slachtoffer], zijn gelopen (getuigen Lagerberg en Ros) en dat zij hem beiden in het gezicht hebben geraakt. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] met zijn hoofd hard op de granieten vloer terecht gekomen (verdachte zelf en medeverdachte [naam 2]). [naam 2] heeft hem toen (toen het slachtoffer op de grond lag en weerloos was) nog tegen het hoofd geschopt ([naam 2] zelf, getuige Lagerberg). De geweldshandelingen zijn gezamenlijk verricht (getuigen Lagerberg en Ros). Nijhuis heeft zich niet van het (iets latere) schoppen door [naam 2] gedistantieerd. Het is aan te merken als een doelbewuste en gerichte actie tegen [slachtoffer].
Het openbaar ministerie is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam is, waarbij in geval van geweld het gevolg niet zelden fataal, dan wel in ieder geval zeer schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Met name zijn kwetsbaar de schedel, de slaap en het strottenhoofd en voorts is het gevaar van nekbreuk reëel. Schedel- en hersenletsel is evenmin uitgesloten. Bij slagen (met de vuist) en trappen tegen het hoofd is altijd de reële mogelijkheid aanwezig dat, hetzij de dood kan intreden, hetzij de getroffen persoon zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Bij het stompen en/of trappen tegen het hoofd heeft men niet meer in de hand of men het hoofd al of niet op zeer kwetsbare gedeelten raakt. Een ieder kan redelijkerwijs geacht worden te weten dat dit gevaar bestaat.
Voorts stelt het openbaar ministerie zich op het standpunt dat redelijkerwijs ook uitgegaan kan worden van het gevaar dat een slachtoffer, dat tegen zijn hoofd wordt geraakt, als gevolg van die (harde) klap of slag, komt te vallen. Dat kan bijvoorbeeld tegen een trottoirrand zijn, een paaltje of, zoals te dezen het geval is, een granieten vloer. Verdachte kent café 't Elfje en weet dus ook dat daar een granieten vloer is.
Graniet is hard. Keihard! Als gevolg van de aanraking van een kwetsbaar hoofd met een trottoirrand, een paaltje of, zoals in dit geval, een granieten vloer, kan iemand, die daar met zijn hoofd tegenaan of op valt, zwaar lichamelijk letsel oplopen. Ook dat is een feit van algemene bekendheid.’
8.2
Aan de verdachte is primair onder meer tenlastegelegd ‘dat hij (…) tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) heeft toegebracht door deze opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te stompen en/of schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan hij met zijn hoofd op de (granieten) vloer is gevallen’.
8.3
Het primair tenlastegelegde moet volgens rekwirant aldus worden gelezen dat achtereenvolgens dient te worden onderzocht en vervolgens vastgesteld:
- (a)
of (dat) door de verdachte en/of de medeverdachte [naam 2] opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van het slachtoffer is gestompt en/of geschopt en/of getrapt,
- (b)
of (dat) het slachtoffer als gevolg van een of meer van deze onder (a) genoemde geweldshandelingen met zijn hoofd op de (granieten) vloer is gevallen, en
- (c)
of (dat) als gevolg van de onder (a) gestelde geweldshandelingen en/of de onder (b) gestelde val op de (granieten) vloer het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) is toegebracht.
8.4
In zijn requisitoiraantekeningen heeft rekwirant bewijsmateriaal gepresenteerd op grond waarvan als vaststaand zou kunnen worden aangenomen
- (i)
dat de verdachte en de medeverdachte [naam 2] het slachtoffer in/tegen het gezicht hebben gestompt,
- (ii)
dat het slachtoffer ten gevolge van de door de verdachte en/of zijn medeverdachte [naam 2] in het gezicht gegeven vuistslagen met zijn hoofd hard op een granieten vloer is terechtgekomen en
- (iii)
dat de medeverdachte [naam 2] hem toen nog tegen het hoofd heeft geschopt.
Dit standpunt komt er grofweg op neer dat rekwirant van mening is dat de in de tenlastelegging onder (a) en (b) gestelde feiten als vaststaand dienen te worden aangenomen.
Naar de mening van rekwirant heeft het gerechtshof verzuimd de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van dit door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
Indien het gerechtshof namelijk deze feiten als vaststaand zou hebben aangemerkt, zou het gerechtshof daaropvolgend hebben moeten onderzoeken en vervolgens ook hebben moeten vaststellen of (dat) als gevolg van die feiten het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) is toegebracht. Daarvoor is gelet op de vigerende causaliteitsleer voldoende dat het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de onder (a) en (b) gestelde feiten redelijkerwijs aan de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] kan worden toegerekend.
Indien als vaststaand kan worden aangenomen dat het slachtoffer als gevolg van de door de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] in het gezicht gegeven vuistslagen achterover met zijn hoofd hard op een granieten vloer is terechtgekomen en dat vervolgens de medeverdachte [naam 2] hem toen nog tegen het hoofd heeft geschopt, mag geredelijk worden aangenomen dat de wijze waarop het slachtoffer vervolgens door derden naar buiten is gebracht in de keten der gebeurtenissen niet een zodanige invloed heeft gehad, dat het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer als gevolg dat het door de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] toegepaste geweld aan deze zou kunnen worden toegerekend. Ook in zoverre heeft het gerechtshof verzuimd de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van dit door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
8.5
Het verzuim van het gerechtshof om de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van dit door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt brengt mede dat de gegeven vrijspraken onvoldoende zijn gemotiveerd.
Onderdeel III
9.1
Het gerechtshof heeft onder meer overwogen dat ‘niet geheel kan worden uitgesloten dat het in de tenlastelegging bedoelde lichamelijk letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit café 't Elfje naar buiten is gebracht, te weten door, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, aan zijn armen en benen te trekken en hem via de van traptreden voorziene voordeur over de vloer naar buiten te slepen’.
9.2
In de visie van rekwirant geeft deze overweging blijk van de aanleg van een te lichte maatstaf. Met het oog op de vaststelling van het ‘condicon sine qua non’verband tussen het door een verdachte en zijn medeverdachte toegepaste geweld enerzijds en het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel anderzijds is, in aanmerking genomen de aard van het toegepaste geweld en het effect daarvan op het slachtoffer, niet toereikend de maatstaf dat niet geheel kan worden uitgesloten dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede door een andere gebeurtenis is veroorzaakt. Daarvoor is op zijn minst vereist dat naar het oordeel van het gerechtshof aannemelijk is geworden dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede door die andere gebeurtenis — in dit geval het naar buiten slepen van de verdachte door derden — is veroorzaakt. Dientengevolge is de motivering van de gegeven vrijspraken onbegrijpelijk.
10
Indien een of meer van voormelde onderdelen van het cassatiemiddel doel treft of doel treffen, zal het bestreden arrest niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 21 april 2005 te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
De Residentie, 10 februari 2006
M. van der Horst
Advocaat-generaal