HR, 26-09-2006, nr. 02290/05
ECLI:NL:HR:2006:AY0099
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-09-2006
- Zaaknummer
02290/05
- LJN
AY0099
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY0099, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY0099
ECLI:NL:HR:2006:AY0099, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑09‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY0099
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑12‑2005
- Vindplaatsen
Conclusie 26‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn in appèl. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2000, 721. Het hof heeft de zaak bij verstek berecht terwijl de appèldagvaarding niet aan verdachte in persoon is betekend. Verdachte heeft op 4-7-03 appèl ingesteld tegen het vonnis van de Pr. De stukken zijn op 26-4-04 bij het hof binnengekomen. Het in ’s hofs arrest besloten liggende oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk. HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af. Voor strafvermindering bestaat geen grond, gelet op de aan verdachte opgelegde straf en mate waarin de redelijke termijn is overschreden. HR volstaat met oordeel dat die termijn in appèl is overschreden.
Nr. 02290/05
Mr. Vellinga
Zitting: 27 juni 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 3 december 2004 wegens 1. 'bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht', 2. 'wederspannigheid' en 3. 'eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd' veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 100,-- en voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf gelast.
2. Namens verdachte heeft mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend, althans die beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, nu de appeldagvaarding de verdachte niet heeft bereikt en de verdachte evenmin op andere wijze op de hoogte is geraakt van de behandeling van zijn zaak.
4. De akte van uitreiking van de appeldagvaarding houdt het volgende in. De dagvaarding voor de terechtzitting van het Hof op 19 november 2004 is op 24 september 2004 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats] op welk adres de verdachte stond ingeschreven. Op dat adres is een bericht van aankomst achtergelaten. De appeldagvaarding is op 4 oktober 2004 teruggezonden aan de afzender. Op 26 oktober 2004 heeft de griffier van de rechtbank de dagvaarding per gewone post aan de verdachte verzonden, omdat uit een GBA-overzicht van diezelfde dag bleek dat de verdachte op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien op het bovengenoemde adres in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven.
5. Aldus is de dagvaarding in hoger beroep geldig uitgereikt; zie rov. 3.10 tot en met 3.15 in HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317. In een dergelijk geval mag de rechter ervan uitgaan dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (rov. 3.33 eerste volzin, 3.37 eerste volzin). Aanwijzingen voor het tegendeel zijn niet aanwezig en worden in de toelichting op het middel niet aangevoerd. Evenmin is sprake van de in rov. 3.38 genoemde gevallen; de verdachte heeft bij het instellen van hoger beroep niet een ander adres dan zijn GBA-adres of een postbusnummer opgegeven.
6. Het middel faalt.
7. Het tweede middel klaagt het Hof het onder 3 bewezenverklaarde ten onrechte als - kort gezegd - belediging heeft gekwalificeerd, althans dat oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
8. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard onder 3:
"hij op 16 juli 2002 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten E.F. Salas, agent van politie Haaglanden en P.C. Cupedo, agent van politie Haaglanden, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Ik poep op jullie allemaal" en "Jullie zijn allemaal kankerlijers" en "Jullie denken dat je alles bent in je blauwe pakje"."
9. Een mondelinge uitlating aan iemand in zijn tegenwoordigheid gedaan moet, aldus de Hoge Raad, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam.(1) Het oordeel van het Hof dat daarvan in dit geval sprake was, geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is, gelet op de inhoud van de bewezenverklaarde uitlatingen, niet onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor het oordeel van het Hof dat de uitlating "Jullie denken dat je alles bent in je blauwe pakje" de strekking had de ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Dat oordeel is voldoende gemotiveerd, gelet op de vaststelling van het Hof dat de verdachte deze uitlating tezamen met de andere, beledigende uitlatingen heeft gedaan, alsmede dat de verdachte heeft verklaard (bewijsmiddel 2) dat hij een politieagent heeft beledigd.
De in de toelichting betrokken stelling dat politieambtenaren in de uitoefening van hun taken meer moeten verdragen dan anderen is eerder aan de Hoge Raad voorgelegd; zij vindt geen steun in het recht.(2)
10. Het middel faalt.
11. Het derde middel klaagt het Hof het onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht heeft gekwalificeerd, althans dat oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe wordt in de toelichting aangevoerd dat er geen sprake zou zijn van een realistische bedreiging, omdat de verdachte geboeid was en de uitlatingen het gevolg waren van machteloosheid, aldus de toelichting.
12. Onder 1 heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 16 juli 2002 te 's-Gravenhage E.F. Salas, agent van politie Haaglanden en P.C. Cupedo, agent van politie Haaglanden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Salas en Cupedo dreigend de woorden toegevoegd: "Ik heb een groot rambomes en daar steek ik jullie allemaal mee dood en dat zweer ik op het graf van mijn moeder."
13. De behandeling van deze voor het eerst in cassatie naar voren gebrachte bezwaren vergt een onderzoek van feitelijke aard. Daarvoor is in cassatie geen plaats.
14. Het middel faalt.
15. Het vierde middel klaagt dat de als feit 2 bewezenverklaarde enkele schoppende beweging onvoldoende is om wederspannigheid op te leveren.
16. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 16 juli 2002 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende E.F. Salas, agent van politie Haaglanden, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266/267 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het bureau van politie te 's-Gravenhage, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn hand los te trekken en schoppende bewegingen te maken in de richting van die Salas;"
17. Het middel mist feitelijke grondslag, nu het Hof niet enkel bewezen heeft verklaaard dat de verdachte een schoppende beweging heeft gemaakt maar dat de verdachte gewelddadig zijn hand heeft losgetrokken en schoppende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de verbalisant. Voor de overige bezwaren geldt ook hier dat voor de behandeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard nodig is, waarvoor in cassatie geen plaats is.
18. Het middel faalt.
19. Het vijfde middel klaagt dat het Hof strafvermindering had moeten toepassen nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Die zou zijn overschreden, omdat, zo vul ik het middel aan, de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep bij het Hof zijn binnengekomen.
20. De stukken van het geding houden in dat namens de verdachte op 4 juli 2003 hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van diezelfde datum. De stukken zijn op 26 april 2004 door het Hof ontvangen. In zoverre is sprake van overschrijding van de inzendtermijn met één maand en tweeëntwintig dagen.(3) Een dergelijke vertraging kan worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling. Daarvan is in de regel sprake als uitspraak wordt gedaan binnen zestien maanden na het instellen van het hoger beroep, indien de verdachte niet gedetineerd is.(4) Het Hof heeft uitspraak gedaan op 3 december 2004, zodat niet gezegd kan worden dat het Hof de vertraging heeft gecompenseerd door een voortvarende behandeling. De zestienmaandentermijn is immers overschreden met bijna één maand.
21. De rechter dient ambtshalve te onderzoeken of de redelijke termijn is geschonden. In een verstekzaak als de onderhavige hoeft de rechter van dat onderzoek slechts te doen blijken indien het in de uitspraak besloten liggende oordeel dat de redelijke termijn niet is geschonden zonder nadere motivering onbegrijpelijk zou zijn.(5) Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in rov. 3.13 uit HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 is in de onderhavige zaak geen sprake. Het impliciete oordeel van het Hof dat de redelijke termijn niet is geschonden, is dan ook onbegrijpelijk.
22. In principe zou deze overschrijding moeten leiden tot strafvermindering. Gelet op de duur van de opgelegde straf (zes weken gevangenisstraf) en de mate van overschrijding (bijna twee maanden), kan worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is geschonden.(6) Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
23. De toelichting bevat de subsidiaire klacht dat de inzendtermijn in cassatie is geschonden. Die klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu beroep in cassatie is ingesteld op 14 februari 2005 en de stukken op de griffie alhier zijn binnengekomen op 12 augustus 2005. Dat is ruimschoots binnen de termijn van acht maanden die de Hoge Raad stelt.(7)
24. Het middel faalt.
25. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
26. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 6 januari 2004, NJ 2004, 201. Zie ook HR 19 september 1988, NJ 1989, 146; HR 15 september 1997, DD 98.007.
2 HR 19 december 2000, NJ 2001, 101.
3 HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, rov. 3.17.
4 HR 23 maart 2004, NJ 2004, 476.
5 HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, rov. 3.8.
6 HR 15 oktober 2002, LJN AE7382; HR 18 november 2003, LJN AL8475; HR 30 november 2004, LJN AR3665.
7 HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, rov. 3.3.
Uitspraak 26‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn in appèl. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2000, 721. Het hof heeft de zaak bij verstek berecht terwijl de appèldagvaarding niet aan verdachte in persoon is betekend. Verdachte heeft op 4-7-03 appèl ingesteld tegen het vonnis van de Pr. De stukken zijn op 26-4-04 bij het hof binnengekomen. Het in ’s hofs arrest besloten liggende oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk. HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af. Voor strafvermindering bestaat geen grond, gelet op de aan verdachte opgelegde straf en mate waarin de redelijke termijn is overschreden. HR volstaat met oordeel dat die termijn in appèl is overschreden.
26 september 2006
Strafkamer
nr. 02290/05
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 december 2004, nummer 22/002031-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 4 juli 2003 - de verdachte ter zake van 1. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", 2. "wederspannigheid" en 3. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet in zijn oordeel heeft betrokken dat de redelijke termijn is overschreden en dat het Hof de opgelegde straf ten onrechte niet heeft verminderd.
3.2. Vooropgesteld zij dat de rechter ambtshalve dient te onderzoeken of inbreuk is gemaakt op de garantie van art. 6, eerste lid, EVRM. De rechter behoeft in zijn uitspraak echter alleen in de volgende gevallen te doen blijken van dat onderzoek:
a. Als er ter terechtzitting door of namens de verdachte terzake verweer is gevoerd, aangezien op een zodanig verweer een gemotiveerde beslissing dient te worden gegeven.
b. Als in een bij verstek berechte zaak waarin de dagvaarding of de oproeping niet aan de verdachte in persoon is betekend, het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden, zonder nadere motivering onbegrijpelijk zou zijn (vgl. HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721).
3.3. Het Hof heeft de zaak bij verstek berecht, terwijl de appeldagvaarding niet aan de verdachte in persoon was betekend. De verdachte heeft op 4 juli 2003 hoger beroep ingesteld tegen het op diezelfde dag gewezen vonnis van de Politierechter. De stukken zijn op 26 april 2004 ter griffie van het Hof binnengekomen. Het in 's Hofs arrest besloten liggende oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden, is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Voor strafvermindering bestaat geen grond, gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad zal daarom volstaan met het oordeel dat die termijn in hoger beroep is overschreden.
3.4. Het middel leidt dus niet tot cassatie.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 september 2006.
Beroepschrift 22‑12‑2005
[02290/05 IV]
CASSATIE SCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage
[verdachte] woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] in deze zaak domicilie kiezende bij zijn advocaat mr M. de Boorder, kantoorhoudende aan de Banstraat 12, 2517 GJ te 's-Gravenhage.
Dat requirant van cassatie van een zijn betreffend arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 19 november 2004 rolnummer 22-002031-04 de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt, althans de genomen beslissing is onbegrijpelijk en is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Ten onrechte heeft het Gerechtshof verstek verleend en de verdachte veroordeeld. De appèldagvaarding heeft [verdachte] niet bereikt.
Toelichting:
Verdachte is ook niet op een andere manier op de hoogte geraakt van de behandeling van zijn zaak.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt, althans de genomen beslissing is onbegrijpelijk en is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Deze zaak betreft een uit de hand gelopen verkeerscontrole die heeft geleid tot een woordenwisseling gevolgd door een hardhandige aanhouding die is ten laste gelegd in een historisch andere volgorde, de juiste volgorde zou zijn, feit 3 als eerste feit samen met feit 1. Ten onrechte heeft het gerechtshof feit 3 bewezen verklaard:
Toelichting:
Hetgeen in de dagvaarding staat is conform de maatstaf van HR 19 december 2000, NJ 2001, 101 en HR 6 januari 2004, NJB 6 februari 2004 nr 33 en HR 6 december 1897, w 70 53, wel onaardig en onbeleefd maar valt niet onder de werking van artikel 266 Strafrecht.
Vergelijk ook Hof Amsterdam 19 oktober 2000, nieuwsbrief Strafrecht nr 225 en 8 maart 2001, nieuwsbrief Strafrecht 20 april 2001, nr 094 waarin wordt gesteld: Van politiefunctionarissen mag gezien de aard van hun werkzaamheden verlangd worden dat zij in ieder geval in dergelijke omstandigheden over een verhoudingsgewijs groot incasseringsvermogen beschikken.
Aangenomen mag ook worden dat politiefunctionarissen in dergelijke omstandigheden onwelvoeglijk taalgebruik en in het normale maatschappelijk verkeer als beledigend geldende verwensingen binnen zekere grenzen verdragen, zodat zij zich deswege en in die omstandigheden niet in hun eer en goede naam zullen voelen aangetast. In dat geval vonden de uitlatingen plaats in de beslotenheid van een politiebureau. In deze zaak vonden de uitlatingen plaats op een afgelegen plek zonder dat daarbij derden aanwezig waren. Er is dus geen sprake van strafbare belediging, er is ook onvoldoende gemotiveerd dat er sprake is van strafbare belediging.
Indien een verdachte zoals hier na door meerdere agenten te zijn aangehouden uit machteloosheid roept : ‘ik poep op jullie allemaal, jullie zijn allemaal kankerlijers en/of jullie denken dat je alles bent in je blauwe pakje’ Dan is dat eerder een uiting van machteloosheid dan van strafbare belediging. Het laatste onderdeel ‘jullie denken dat je alles bent in je blauwe pakje’, is sowieso ten onrechte als strafbare belediging gekwalificeerd. Deze mededeling kan nooit als strafbare belediging gelden.
Middel III:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt, althans de genomen beslissing is onbegrijpelijk en is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Ten onrechte heeft het Gerechtshof feit 1 bewezen verklaard.
Toelichting:
Uit de aangifte blijkt niet dat de verbalisanten het slachtoffer zijn geworden van een concrete realistische bedreiging en het is ook onwaar dat de verbalisanten dit zo hebben ervaren want de verdachte was al aangehouden en in de boeien op het moment dat hij deze loze woorden heeft gesproken. Net als niet iedere mededeling een belediging is, zijn dit soort uit machteloosheid uitgesproken woorden na aanhouding niet zonder nadere toelichting en concrete motivering bedreigend. Uit het dossier volgt direct dat de woorden in een overspannen toestand zijn geroepen terwijl er van de geboeide verdachte juist geen enkele dreiging kan uitgaan. De verdachte is feitelijk niet in het bezit van een Rambo mes en zijn moeder leeft nog. Hetgeen de verdachte heeft geroepen is inhoudelijk en feitelijk complete onzin en dat hebben de verbalisanten zich echt wel beseft.
Middel IV:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt, althans de genomen beslissing is onbegrijpelijk en is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Ten onrechte heeft het Gerechtshof bewezen verklaard dat er sprake is van wederspannigheid in de zin van art. 180 Strafrecht.
Toelichting:
De enkele bewezen verklaring dat er sprake is geweest van een schoppende beweging richting een agent is in algemeenheid en in de concrete situatie onvoldoende om te spreken van wederspannigheid en om tot een veroordeling te komen op dat punt. Uit de verklaring van de verdachte en van de verbalisanten blijkt dat de verdachte niet in staat was om op een realistische manier verzet te plegen. Voor zover er sprake is geweest van verzet komt dat voort uit de ruzie die er al was en is dat gezien de norm die er voor verbalisanten geldt te licht om te kunnen spreken van strafbaar verzet.
Middel V:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt, althans de genomen beslissing is onbegrijpelijk en is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Ten onrechte heeft het Gerechtshof niet besloten en niet gemotiveerd dat de redelijke termijn is overschreden tussen de eerste aanleg en het hoger beroep, het heeft anderhalf jaar geduurd voor dat de zaak in hoger beroep is voorgebracht en de zaak is buiten de termijn van 6 maanden bij de Hoge Raad ingediend. Om deze reden dient er strafvermindering te volgen.
Met conclusie:
De verdediging verzoekt Uw Raad eerbiedig het arrest van het Hof te vernietigen en de zaak te verwijzen naar een ander Gerechtshof voor verdere afdoening met in acht name van de inhoud van uw arrest dan wel de zaak zelf af te doen en requirant per middel strafvermindering toe te kennen.
's-Gravenhage, 22 december 2005
Advocaat mr [advocaat]