HR, 12-09-2006, nr. 02792/05A
ECLI:NL:HR:2006:AX7957
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-09-2006
- Zaaknummer
02792/05A
- LJN
AX7957
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX7957, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑09‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX7957
ECLI:NL:HR:2006:AX7957, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑09‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX7957
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑01‑2006
- Vindplaatsen
NbSr 2006/394
Conclusie 12‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak: bewijs recidive. In HR NJ 2003, 126 heeft de HR geoordeeld dat uit het systeem van SrNA volgt dat herhaling van een misdrijf een strafverzwarende omstandigheid vormt en dat die bij de strafoplegging slechts in aanmerking kan worden genomen indien zij aan verdachte is tenlastegelegd en d.m.v. wettige bewijsmiddelen is bewezen. I.c. is de vraag of is voldaan aan het laatstgenoemd vereiste waarbij art. 387.1 SvNA van belang is. Van de vordering wijziging tenlastelegging maakt als bijl. 2 deel uit een afschrift van " de strafkaart van betrokkene". Die strafkaart houdt o.m. een eerdere veroordeling in van verdachte. Het hof heeft klaarblijkelijk dat stuk voor ogen gehad waar het "een uittreksel t.n.v. verdachte uit het documentatieregister" bezigde tot bewijs. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het geschrift is "opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen" ex art 387.1.c SvNA, zodat het niet als "ander geschrift" slechts zou kunnen gelden i.v.m. de inhoud van andere bewijsmiddelen. Gelet op inhoud, aard en herkomst van het geschrift is dat oordeel onjuist noch onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid van recidive is dan ook voldoende met redenen o
Griffienr. 02792/05 A
Mr. Wortel
Zitting:6 juni 2006
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) waarbij verzoeker wegens (1) "medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht en op grond van één der in artikel 11a, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, strafbaar gesteld bij artikel 325 jo 323 jo 49 jo 438, lid 1 en lid 2, van het Wetboek van Strafrecht" en (2) "medeplegen van overtreding van het bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
Deze zaak hangt samen met de zaken die bij de Hoge Raad bekend zijn onder griffienummers 02790/05 A en 02791/05 A, waarin ik heden eveneens concludeer.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet naar behoren met redenen is omkleed, aangezien de strafverhogende omstandigheid dat verzoeker binnen de voorafgaande periode van twee jaar reeds eerder is veroordeeld slechts blijkt uit een uittreksel ten name van verzoeker uit het justitieel documentatieregister. Dat is, zo wordt betoogd, een "ander geschrift" als bedoeld in art. 387, eerste lid, aanhef en onder e Sv NA, dat slechts tot bewijs kan dienen in samenhang met een ander bewijsmiddel in de zin van art. 387 Sv NA, terwijl zo een ander bewijsmiddel ontbreekt.
4. Een uittreksel uit het justitieel documentatieregister is aan te merken als een geschrift, opgemaakt door een openbaar college of een ambtenaar, betreffende een onderwerp behorende tot de onder zijn beheer gestelde dienst en bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, als bedoeld in art. 387, eerste lid, aanhef en onder c Sv NA. Een dergelijk geschrift heeft zelfstandig bewijskracht, zodat het middel faalt.
5. Het tweede middel strekt ten betoge dat het Hof heeft verzuimd een (toereikend gemotiveerde) beslissing te geven op een verweer ten aanzien van de strafmaat.
6. Anders dan de steller van het middel kan ik in het desbetreffende betoog geen verzoek zien om met toepassing van art. 11, derde lid Sv NA wettelijke bepalingen omtrent een minimale strafduur terzijde te stellen. Het is naar mijn inzicht niet anders dan een breedvoerig verzoek om clementie, in welk verband is betoogd dat de eerste rechter op verkeerde gronden een langdurige gevangenisstraf heeft opgelegd.
Het passeren van een dergelijk verzoek behoeft geen nadere motivering, terwijl de door het Hof bepaalde straf niet onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden die het Hof met het oog op de straftoemeting heeft genoemd.
Het middel faalt derhalve.
7. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 12‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak: bewijs recidive. In HR NJ 2003, 126 heeft de HR geoordeeld dat uit het systeem van SrNA volgt dat herhaling van een misdrijf een strafverzwarende omstandigheid vormt en dat die bij de strafoplegging slechts in aanmerking kan worden genomen indien zij aan verdachte is tenlastegelegd en d.m.v. wettige bewijsmiddelen is bewezen. I.c. is de vraag of is voldaan aan het laatstgenoemd vereiste waarbij art. 387.1 SvNA van belang is. Van de vordering wijziging tenlastelegging maakt als bijl. 2 deel uit een afschrift van " de strafkaart van betrokkene". Die strafkaart houdt o.m. een eerdere veroordeling in van verdachte. Het hof heeft klaarblijkelijk dat stuk voor ogen gehad waar het "een uittreksel t.n.v. verdachte uit het documentatieregister" bezigde tot bewijs. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het geschrift is "opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen" ex art 387.1.c SvNA, zodat het niet als "ander geschrift" slechts zou kunnen gelden i.v.m. de inhoud van andere bewijsmiddelen. Gelet op inhoud, aard en herkomst van het geschrift is dat oordeel onjuist noch onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid van recidive is dan ook voldoende met redenen o
12 september 2006
Strafkamer
nr. 02792/05 A
SG/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 juli 2005, nummer 700.372/04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 4 maart 2005 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht en op grond van één der artikel 11a, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan" en 2. "medeplegen van overtreding van het bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de onder 1 bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van recidive niet uit wettige bewijsmiddelen kan volgen.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard:
"dat hij in de nacht van 11 op 12 oktober 2004 te Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- diverse sieraden en
- een portemonnee en
- een auto (Toyota Ray) en
- geld,
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld uit het opzettelijk
- slaan met de vuist(en) en/of handen en/of enig voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- op het bed duwen van [slachtoffer 1] en vervolgens vastbinden van de handen en de voeten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- (daarbij) dreigend toevoegen van de volgende woorden aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]: "where is the money, we want the money, give me the money or you will die tonight, where is the money bitch" en
- lossen van een schot in het bijzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- drukken van een vuurwapen tegen de hals en de wang en het oor en de mond van [slachtoffer 1] en
- dichtplakken van de mond en de ogen van [slachtoffer 1] en
- prikken met de punt van een kapmes in de rug van [slachtoffer 1] en (daarbij) dreigend toevoegen aan [slachtoffer 1] van de volgende woorden: "Ik zal je hoofd afhakken",
waarbij tijdens het begaan van het vorenomschreven misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de verdachte een tegen hem op grond van artikel 302 jo. artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op grond van de overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930 uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan."
3.3. Als bewijsmiddel 7 heeft het Hof opgenomen een uittreksel ten name van de verdachte uit het documentatieregister, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
"dat verdachte in de zaak met parketnummer 700.112/01 bij vonnis van 22 november 2001 ter zake van poging tot moord/doodslag c.q. medeplichtigheid daaraan alsmede overtreding van de Vuurwapenverordening (1930) is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorlopige hechtenis en dat verdachte op 21 augustus 2003 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld."
3.4. In zijn arrest van 5 februari 2002, NJ 2003, 126 (rov. 4.13) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit het systeem van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (SvNA) volgt dat de herhaling van een misdrijf een strafverzwarende omstandigheid vormt en dat een strafverzwarende omstandigheid bij de strafoplegging slechts in aanmerking kan worden genomen indien zij aan de verdachte is tenlastegelegd en door middel van wettige bewijsmiddelen is bewezen.
3.5. Blijkens de stukken van het geding heeft de Officier van Justitie schriftelijk aan het Gerecht in Eerste Aanleg zijn voornemen kenbaar gemaakt een wijziging van de tenlastelegging te vorderen, in die zin dat daaraan de strafverzwarende omstandigheid als hiervoor bedoeld wordt toegevoegd. Die vordering is door het Gerecht ter terechtzitting van 25 februari 2005 toegewezen. Op de grondslag van die aldus gewijzigde tenlastelegging zijn in hoger beroep de feiten bewezenverklaard als hiervoor weergegeven.
3.6. De vraag is thans of is voldaan aan het vereiste dat de strafverzwarende omstandigheid door middel van wettige bewijsmiddelen is bewezen. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het onder 7 tot bewijs gebezigde geschrift aan dat vereiste niet voldoet. Voor de beoordeling van die vraag is art. 387 SvNA van belang, waarvan het eerste lid aanhef onder c en e luidt:
"1. Onder schriftelijke bescheiden wordt verstaan:
(...)
c. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot het bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen;
(...)
e. alle andere geschriften, doch deze kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen."
3.7. Van het onder 3.5 genoemde stuk van de hand van de Officier van Justitie maakt als bijlage 2 deel uit een afschrift van "de strafkaart van betrokkene". Die strafkaart houdt onder meer een eerdere veroordeling in van de verdachte op 22 november 2001 ter zake van misdrijven tot een gevangenisstraf van 3 jaren. Het Hof heeft klaarblijkelijk dat stuk voor ogen gehad waar het als bewijsmiddel 7 "een uittreksel ten name van verdachte uit het documentatieregister" bezigde tot bewijs.
3.8. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het geschrift is "opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen" in de zin van art 387, eerste lid aanhef onder c, SvNA, zodat het niet als "ander geschrift" slechts zou kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Gelet op de inhoud, de aard en de herkomst van het geschrift geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid van recidive is dan ook voldoende met redenen omkleed.
3.9. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 september 2006.
Beroepschrift 03‑01‑2006
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 02792/05
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend vonnis van het gemeenschappelijke hof van de Nederlandse Antillen en Aruba uitgesproken op 19 juli 2005.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot het sub 1 bewezenverklaarde de artt. 401, 402 Sv NA geschonden doordien het bewezenverklaarde niet, althans niet voldoende uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van recidive als bedoeld in art. 438 eerste lid Sr NA, die tot een minimumstraf van 12 jaren leidt, niet uit wettige bewijsmiddelen volgen. De bewezenverklaring van deze strafverzwarende omstandigheid steunt uitsluitend op een uittreksel ten name van verzoeker uit het documentatieregister. Dit uittreksel behelst een ander geschrift in de zin van art. 387 aanhef onder 1 sub e Sv NA. Dat impliceert dat een steungevend ander bewijsmiddel in de zin van art. 387 Sv NA vereist is. Een zodanig ander bewijsmiddel ontbreekt. Ook Uw raad eist dat de hierbedoelde strafverzwarende omstandigheid slechts in aanmerking kan worden genomen indien zij door middel van wettige bewijsmiddelen, een meervoud van bewijsmiddelen dus, is bewezen (vgl. HR 5 februari 2002, NJ 2003, 126 m.nt. JR).
De bewezenverklaring is danook niet naar de eis van de wet behoorlijk met redenen omkleed. Aan het redelijk belang bij dit middel doet niet af dat het hof heeft overwogen ook zonder toepassing van de regeling van de minimumstraf de opgelegde straf zonder meer passend en geboden te achten. Dat is immers een overweging ten overvloede, die in cassatie niet meetelt. 's Hofs vonnis kan op grond van het voorgaande niet in stand blijven.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 11 Sr NA, 401, 402 Sv NA geschonden op grond van het volgende.
1
Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotitie heeft de raadsman van verzoeker voorzover hier van belang, zakelijk weergegeven, betoogd:
‘Dringend doch beleefd wordt dan ook in deze zaak verzocht hem in de naam van de ouders, zijn echtgenote en kind en appellant zelf om hem in het leven een allerlaatste kans te geven door de hem op te leggen straf te mitigeren tot niet hoger dan vier jaar.
Althans wordt er geen steekhoudende argumenten ontdekt, waarom hij meer straf moet krijgen dan [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] is het die het vrouwelijk slachtoffer aan het mishandelen was en [verdachte] is het die [medeverdachte 1] heeft uitgescholden en opgedragen om met die mishandelingen op te houden en heeft hem zelf weggerukt van het slachtoffer.
Zijn deze geuite wilshandelingen van [verdachte] dan niet een uiting dat hij niet een crimineel van inborst is?!!!!
Een gepaste en een pedagogische oplegging van een kortere vaste straf dient een beter doel dan een exorbitante jaren lange verbanning van een justitiabel uit zijn milieu, zijn gezin en zijn belevenissen anderszins.
Nee, meneer de President, als u beroemde pedagogen waaraan Nederland zo rijk is, zou horen verklaren hieromtrent, dan zou de straf aanzienlijk lager moeten uitvallen.
U kunt ook tussen de toon door van de PG destilleren dat het niet des deze PG is, die een hogere straf wenst opgelegd te zijn, maar dat het komt uit de hoek van het O.M. in Eerste Aanleg.
[verdachte] heeft het grootste gedeelte van zijn proeftijd zich schoongehouden; een proeftijd die volgende maand zou eindigen. [verdachte] heeft het erg moeilijk gehad. Het Centrale College voor Reclassering heeft aan de Minister van justitie toentertijd aangeraden hem in aanmerking te doen komen voor V.I.
De met nadruk bestempeling van [verdachte] tot recidivist was toen niet ter sprake gekomen en [verdachte] heeft vanaf zijn laatste veroordeling zich als een voorbeeldige burger gedragen en overal naar een werk gezocht, althans naar een vaste baan wat hem vanwege de stigma niet zeer wel is gelukt, totdat zijn pad werd doorkruist door die [medeverdachte 2] en de medeverdachte [medeverdachte 3].
Dat daaraan door het O.M. en/of vanwege de P.G. nauwelijks aandacht wordt besteed, wordt aan het Hof gegevens onthouden die wellicht een andere beeld zouden kunnen werpen op de persoon van de dader en wellicht het Hof doen besluiten [verdachte] die toch ter terechtzitting het beeld geeft van een zeer berouwvol justitiabel en die het hof verzoekt niet alle hoop in hem te verliezen en hem een lagere straf op te leggen dan de eerste rechter, hem alsnog in de gelegenheid te stellen op een mens waardige wijze door het leven te kunnen gaan.
Dat namelijk [verdachte] zijn ouders hem alle hulp wensen te bieden opdat hij zo snel mogelijk kan resocialiseren.
Edelgrootachtbare President en Leden van dit Hof,
Ondertussen was [verdachte] bezig zijn vrouw en kind een menswaardig bestaan te bieden en ook aan zichzelf, doch het is hier als het ware de duivel die hem door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft laten misleiden tot deze daad. [verdachte] heeft niet op hen geschoten. De enige buit die door de gezamenlijke aanvallers zijn meegenomen zijn enkele sieraden en heel weinig geld in een portemonnee, terwijl ze bij wijze van Joyriding de auto hadden meegenomen en op een kleine afstand van het plaatsdelict hadden achtergelaten, waardoor de auto weer aan de eigenaar kon worden geretourneerd.
Als de eerste rechter het heeft over een zo ontaarde daad door Bonairianen gepleegd en het misdrijf wel overwogen is gepleegd en dat [verdachte] moet worden beschouwd als een van de hoofddaders, dan menen wij dezerzijds zulks in twijfel te trekken, omdat [verdachte] nimmer kan worden beschouwd als een hoofddader. Deze gewapende overval is niet in zijn brein ontsproten, doch heeft hij zulks meegekregen van twee mededaders, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Als gezegd wordt, dat hij [medeverdachte 1] tot een misdaad heeft aangezet, is zulks ook niet juist. Het zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met name die [medeverdachte 1] hebben gevraagd om mee te doen. En bij vertrek naar het plaatsdelict heeft [verdachte] [medeverdachte 1] meegenomen. En dat [verdachte] [medeverdachte 1] gezegd zou hebben dat hij anders hem de schuld moest aflossen van drugs, is maar een verzonnen story die [verdachte] meer en meer een negatieve beeld doet krijgen. [medeverdachte 1] die zich hieromtrent heeft geuit in de gevangenis zou uwe Hove kunnen bevestigen, maar uwe Hove heeft gemeend naar dezerzijds bescheiden mening ten onrechte om deze getuigen te weigeren evenals het horen van [medeverdachte 3] als getuige in de zaak van [verdachte].
Meneer de President,
Het is niet zo dat appellant die [medeverdachte 1] die een minderjarige is bij het plegen van een zware criminaliteit heeft betrokken van wie hij de achtergrond heeft moeten kennen. De achtergrond van [medeverdachte 1] echter is niet schoon. Hij is zelf eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten en heeft de OVJ zelf een notoire recidivist genoemd.
Tenslotte wordt naar voren gebracht dat de arrestatie van appellant zonder dat hij daar weerstand tegen bood, heeft plaatsgevonden op barbaarse wijze door de verbalisanten, door hem op de grond te gooien, te schoppen en te slaan, derhalve te mishandelen in een hogere graad dan i.c. de slachtoffers zouden zijn mishandeld.
En als dan voor het O.M. gegolden heeft oog om oog tand om tand dan is nog een dubbele straf van twaalf jaren zeker niet op zijn plaats. Op grond van al deze overwegingen heeft appellant gemeend in hoger beroep te gaan, opdat uwe Hove hem zulk een gepaste mildere straf zou willen opleggen ten einde op korte termijn zich te kunnen gaan wijden aan zijn gezin en te vermijden elke Bargoense groep en/of leden ervan.’
2
Art. 11 Sr NA luidt, zakelijk weergegeven, voor zover hier van belang:
‘Indien de minimale duur van de tijdelijke gevangenisstraf is vastgesteld op meer dan een dag, kan niettemin een lagere tijdelijke gevangenisstraf worden opgelegd, doch ten minste een dag, indien het feit, gelet op de relatief geringe ernst daarvan, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de schuldigverklaarde van dien aard is, dat de op te leggen minimum gevangenisstraf evident onevenredig zou zijn.’
3
Vorenweergegeven betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een verweer dat de op te leggen minimum gevangenisstraf voor verzoeker evident onevenredig zou zijn.
4
Ten onrechte heeft het hof verzuimd op dit verweer te reageren. De enkele overweging dat het hof ook zonder toepassing van de regeling van de minimumstraf de opgelegde straf van 12 jaren zonder meer passend en geboden acht behelst niet een zodanige motivering die hier vereist dient te worden: te weten een motivering waarom de aangevoerde omstandigheden geen hout snijden.
5
Het hof heeft dus niet, althans niet toereikend op het ingevolge een art. 11 Sr NA gevoerd ‘evident onevenredigheidsverweer’ beslist, zodat het vonnis niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
[plaats], 3 januari 2006
Mr [naam advocaat]