HR, 29-08-2006, nr. 02316/05
ECLI:NL:HR:2006:AX6420
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-08-2006
- Zaaknummer
02316/05
- LJN
AX6420
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX6420, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX6420
ECLI:NL:HR:2006:AX6420, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑08‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX6420
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑11‑2005
- Vindplaatsen
VR 2006, 155
Jwr 2006/81 met annotatie van mr. W.H. Regterschot
VR 2006, 155
Jwr 2006/81 met annotatie van mr. W.H. Regterschot
Conclusie 29‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Bewijs radarverklikker en art. 5.1.6 Voertuigreglement. Gelet op de tekst van art. 5.1.6 Voertuigreglement, opgenomen in hfst. 5, getiteld ‘permanente eisen’, en de toelichting daarop behoeft voor het bewijs van de geschiktheid a.b.i. die bepaling niet vast te staan dat het apparaat t.t.v. het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat een defect vertoont, zoals ter terechtzitting als mogelijkheid is aangevoerd, is dus niet van belang. Voorts vindt de opvatting dat voor strafbaarheid t.z.v. de onderhavige overtreding uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat verdachte in meerdere of mindere mate zich ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een geschikt radarontvangstapparaat, geen steun in het recht.
Nr. 02316/05
Mr. Vellinga
Zitting: 30 mei 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens 'overtreding van art. 5.1.6 van het Voertuigreglement' veroordeeld tot een geldboete van € 250,--, subsidiair vijf dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer van een radardetector.
2. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het Hof het verweer dat niet vaststaat dat de radardetector geschikt was om te detecteren, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 30 januari 2004, te Soest, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Soesterbergstraat, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden, terwijl in het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen;"
5. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden in:
"1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof op 1 april 2005, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 30 januari 2004 te Soest op de Soesterbergsestraat gereden als bestuurder van een personenauto, een Alfa Romeo, met het kenteken [AA-BB-00], terwijl in die auto een radardetector aanwezig was. Deze radardetector was achter de voorruit gemonteerd.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, (...), voorzover inhoudende als relaas van verbalisanten of één van hen- zakelijk weergegeven -:
Ik, W.N. Warnier, zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een voertuig heeft gereden terwijl in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
Overtredingsgegevens:
Datum: 30 januari 2004
Plaats: Soest
Locatie: Soesterbergsestraat
Een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig: personenauto
Merk/type: Alfa
Kenteken: [AA-BB-00]
Radardetector is door verbalisant Warnier inbeslaggenomen en is gedeponeerd politiebureau Baarn onder no 04-033616.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, W.J. Wiersma, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam: [verdachte]
Voorletters: [voorletters]
Voornamen: [voornamen]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Straatnaam: [a-straat 1]
PC/woonplaats: [woonplaats]
Ik, Warnier, zag dat verdachte reed in een personenauto terwijl een radardetector aan het voorraam was gemonteerd."
6. Met betrekking tot het bewijs heeft het Hof overwogen voor zover hier van belang:
"Voorts heeft verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het aan hem telastegelegde feit, nu niet vast staat dat de radardetector geschikt was om te detecteren.
Daarbij heeft hij gesteld dat het desbetreffend apparaat reeds maanden was afgekoppeld van de stroomvoorziening en ijdel in de lucht hing, terwijl niet is vastgesteld of het ten tijde van het constateren van het feit nog werkte.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Met het hiervoor aangehaalde Besluit van 3 november 2003 is een algeheel verbod op het aanwezig hebben in of aan een motorrijtuig, het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van radarontvangstapparaten (radarverklikkers) ingevoerd. Uit de eveneens hiervoor aangehaalde Nota van Toelichting blijkt dat het besluit ertoe strekt om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Naar het oordeel van het hof wordt aldus slechts het technische doel van het apparaat aangegeven, zulks ter onderscheiding van soortgelijke radarontvangstapparaten die een ander doel hebben. Gelet op het algehele verbod is naar het oordeel van het hof niet vereist dat het apparaat ook daadwerkelijk is aangesloten of dat het apparaat geen mankementen vertoont; slechts de technische bestemming telt.
Overigens heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat het radarontvangstapparaat dat in zijn auto is aangetroffen, tot het moment dat hij het apparaat heeft afgekoppeld, daadwerkelijk heeft gewerkt als radarverklikker. Ook heeft hij erkend dat hij wel de vraag opwerpt dat het apparaat daarna mogelijk technisch in het ongerede is geraakt maar dat daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn. Het is dus ook niet aannemelijk geworden dat het apparaat technisch in het ongerede is geraakt."
7. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof met zijn oordeel dat slechts de technische bestemming telt en de concrete geschiktheid er niet toe doet, eraan voorbijgaat dat een redelijke en systeemconforme wetsuitleg meebrengt dat het om de daadwerkelijke technische geschiktheid gaat.
8. Art. 5.1.6 Voertuigreglement luidt:
"Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
9. De Nota van toelichting(1) op deze bepaling houdt onder meer in:
Dit besluit strekt ertoe om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Het uitvoeren van snelheidscontroles vormt een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Het overtreden van de snelheidslimieten leidt tot meer verkeersslachtoffers. De toepassing van de apparaten waarop dit verbod zich richt, zorgt voor een verminderde effectiviteit van deze controles en vormt aldus een gevaar voor de verkeersveiligheid.
(...)
Strekking van het verbod
Met dit besluit wordt niet alleen het aanwezig hebben van radarverklikkers in of aan een rijdend motorrijtuig verboden, maar ook het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van de apparaten. Juist door mede de handel te verbieden en hierop effectief te handhaven, wordt het probleem structureel aangepakt.
(...)
Verenigbaarheid van het verbod met het supranationale recht
Zoals hierboven al is uiteengezet vormt het uitvoeren van snelheidscontroles een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Omdat het overtreden van de snelheidslimieten tot meer verkeersslachtoffers leidt en de toepassing van radarverklikkers voor een verminderde effectiviteit van snelheidscontroles zorgt, is een verbod voor deze apparaten noodzakelijk uit het oogpunt van de verkeersveiligheid.
Voor een goede werking van de huidige snelheidscontroles is het nodig dat de burger niet altijd kan weten waar en wanneer deze controles plaatsvinden. Het uitvoeren ervan vindt op dit moment nog altijd in belangrijke mate plaats met behulp van - al dan niet mobiele - radarapparatuur. Alhoewel er geëxperimenteerd wordt met de toepassing van controle-apparatuur die niet of nauwelijks gedetecteerd kan worden, is deze apparatuur nog niet geschikt om op grote schaal te worden ingezet. De toepassing van middelen als trajectcontroles zijn vooralsnog alleen geschikt op bepaalde weg-trajecten."
10. Aan de tekst van de wet valt geen argument te ontlenen dat de onderhavige bepaling uitsluitend het oog heeft op radarontvangstapparaten die daadwerkelijk kunnen werken. De tekst van de wet verbiedt immers de aanwezigheid van een radarontvangstapparaat zonder dat deze beperkt wordt tot apparaten die kunnen werken. Inderdaad wordt gesproken van een radarontvangstapparaat, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen. Daarmee is echter, zoals het Hof met juistheid overweegt, niet gezegd dat het moet gaan om een apparaat waarvan vaststaat dat het daadwerkelijk functioneert, maar daarmee is uitgedrukt dat het verbod zich niet uitstrekt tot radarontvangstapparaten die een ander doel dienen.(2) Ook een defect radarontvangstapparaat dat is van een type dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, valt dus onder het onderhavige verbod. Pas wanneer het radarontvangstapparaat als zodanig volledig ongeschikt is(3) om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, kan niet meer van een radarontvangstapparaat in de door de wet bedoelde zin worden gesproken.
11. Art. 5.1.6 Voertuigreglement is ondergebracht in Hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, getiteld "Permanente eisen". De in dit hoofdstuk opgenomen eisen gelden ongeacht of het niet in acht nemen van die eisen in concreto tot bijvoorbeeld gevaar voor de verkeersveiligheid heeft geleid. Een uitleg van art. 5.1.6, waarbij deze bepaling zou worden beperkt tot radarontvangstapparaten waarvan vaststaat dat zij werken of kunnen werken zou daarbij niet passen. Een dergelijke uitleg zou ook de handhaving van het onderhavige verbod ernstig bemoeilijken en er aldus toe kunnen leiden dat het met het verbod beoogde doel, verhoging van de verkeersveiligheid door het terugdringen van overschrijdingen van de maximumsnelheid, niet of onvoldoende tot zijn recht zou komen. Het is immers eenvoudig mogelijk een dergelijk apparaat aldus te installeren dat de bestuurder in geval van aanhouding ter controle op de naleving van de bepalingen der Wegenverkeerswet de draden waarmee het apparaat van stroom wordt voorzien met een enkele handgreep kan verwijderen.(4)
12. In de toelichting op het middel wordt gewezen op het bepaalde in art. 8 lid 1 WVW1994, voor het constateren van de overtreding waarvan vereist is dat is voldaan aan de trias alcoholica. Daar staat tegenover dat voor overtreding van het bepaalde in art. 8 lid 2 WVW1994 in het geheel niet noodzakelijk is dat vast komt te staan dat de verkeersveiligheid door het rijden onder invloed in gevaar is gebracht.
13. Blijkt het radarontvangstapparaat bij nader onderzoek louter te bestaan uit een kastje zonder "techniek", dan kan niet meer gezegd worden dat het een apparaat is dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen. In die zin is er enige verwantschap met de in de toelichting op het middel geconstateerde straffeloosheid van het bezit van een lege, oorspronkelijk van munitie voorziene huls.
14. Uit het voorgaande vloeit voort dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
15. In de toelichting van het middel wordt nog de stelling geponeerd dat voor de strafbaarheid van de onderhavige overtreding vereist is dat de verdachte in meerdere of mindere mate zich ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een radarontvangstapparaat als bedoeld in art. 5.1.6 Voertuigreglement. Deze stelling vindt geen steun in de onderhavige wettelijke bepalingen noch in het ingevolge art. 91 Sr toepasselijke algemeen deel van het wetboek van Strafrecht. Overigens valt die bewustheid wel af te leiden uit de vaststelling van het Hof dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het radarontvangstapparaat dat in zijn auto is aangetroffen, tot het moment dat hij het apparaat heeft afgekoppeld, daadwerkelijk heeft gewerkt als radarverklikker.
16. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op de omstandigheid dat blijkens het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal het radarontvangstapparaat niet op de stroom was aangesloten. Aan dat beroep moet echter worden voorbijgegaan voor zover daarbij een beroep wordt gedaan op feiten en omstandigheden die niet vaststaan en waarvan niet blijkt dat daarop in feitelijke aanleg een beroep is gedaan (o.a. HR 5 november 2005, NJ 2006, 192, rov. 3.5). Voor het overige is die omstandigheid, gelet op hetgeen ik hiervoor heb uiteengezet voor de strafbaarheid van het bewezenverklaarde niet relevant.
17. Het middel faalt.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Staatsblad 2003, 464.
2 Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan zogeheten A.I.S.(Automatic System Identification)-ontvangers, die radarsignalen van schepen kunnen opvangen die de met die signalen meegezonden informatie over het schip dat het signaal uitzendt, zoals positie, koers en snelheid van dat schip, zichtbaar kunnen maken.
3 Zo H.M. Poelman in De Wet Wapens en Munitie, onder redactie van D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe, Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn 1989, p. 32, ten aanzien een vuurwapen.
4 Voor meer inventieve "oplossingen" verwijs ik naar Verkeersknooppunt mei 2004, p.17 en oktober 2004, p. 33.
Uitspraak 29‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Bewijs radarverklikker en art. 5.1.6 Voertuigreglement. Gelet op de tekst van art. 5.1.6 Voertuigreglement, opgenomen in hfst. 5, getiteld ‘permanente eisen’, en de toelichting daarop behoeft voor het bewijs van de geschiktheid a.b.i. die bepaling niet vast te staan dat het apparaat t.t.v. het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat een defect vertoont, zoals ter terechtzitting als mogelijkheid is aangevoerd, is dus niet van belang. Voorts vindt de opvatting dat voor strafbaarheid t.z.v. de onderhavige overtreding uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat verdachte in meerdere of mindere mate zich ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een geschikt radarontvangstapparaat, geen steun in het recht.
29 augustus 2006
Strafkamer
nr. 02316/05
LR/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, enkelvoudige kamer, van 15 april 2005, nummer 21/007469-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht, locatie Amersfoort van 23 december 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement" veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 30 januari 2004, te Soest, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Soesterbergstraat, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden, terwijl in het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen;"
3.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
a. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof op 1 april 2005, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"Ik heb op 30 januari 2004 te Soest op de Soesterbergsestraat gereden als bestuurder van een personenauto, een Alfa Romeo, met het kenteken [AA-BB-00], terwijl in die auto een radardetector aanwezig was. Deze radardetector was achter de voorruit gemonteerd. "
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van verbalisanten of één van hen - zakelijk weergegeven -:
"Ik, W.N. Warnier, zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een voertuig heeft gereden terwijl in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
Overtredingsgegevens:
Datum: 30 januari 2004
Plaats: Soest
Locatie: Soesterbergsestraat. Een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig: personenauto
Merk/type: Alfa
Kenteken: [AA-BB-00]
Radardetector is door verbalisant Warnier inbeslaggenomen en is gedeponeerd politiebureau Baarn onder no 04-033616.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, W.J. Wiersma, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam: [verdachte]
Voorletters: [voorletters]
Voornamen: [voornamen]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Straatnaam: [a-straat 1]
PC/woonplaats: [woonplaats]
Ik, Warnier, zag dat verdachte reed in een personenauto terwijl een radardetector aan het voorraam was gemonteerd."
3.2.3. Het Hof heeft een gevoerd bewijsverweer als volgt samengevat en verworpen:
"Voorts heeft verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het aan hem telastegelegde feit, nu niet vast staat dat de radardetector geschikt was om te detecteren.
Daarbij heeft hij gesteld dat het desbetreffend apparaat reeds maanden was afgekoppeld van de stroomvoorziening en ijdel in de lucht hing, terwijl niet is vastgesteld of het ten tijde van het constateren van het feit nog werkte.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Met het hiervoor aangehaalde Besluit van 3 november 2003 is een algeheel verbod op het aanwezig hebben in of aan een motorrijtuig, het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van radarontvangstapparaten (radarverklikkers) ingevoerd. Uit de eveneens hiervoor aangehaalde Nota van Toelichting blijkt dat het besluit ertoe strekt om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Naar het oordeel van het hof wordt aldus slechts het technische doel van het apparaat aangegeven, zulks ter onderscheiding van soortgelijke radarontvangstapparaten die een ander doel hebben. Gelet op het algehele verbod is naar het oordeel van het hof niet vereist dat het apparaat ook daadwerkelijk is aangesloten of dat het apparaat geen mankementen vertoont; slechts de technische bestemming telt.
Overigens heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat het radarontvangstapparaat dat in zijn auto is aangetroffen, tot het moment dat hij het apparaat heeft afgekoppeld, daadwerkelijk heeft gewerkt als radarverklikker. Ook heeft hij erkend dat hij wel de vraag opwerpt dat het apparaat daarna mogelijk technisch in het ongerede is geraakt maar dat daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn. Het is dus ook niet aannemelijk geworden dat het apparaat technisch in het ongerede is geraakt."
3.3.1. De tenlastelegging is toegesneden op art. 5.1.6 van het Voertuigreglement, welke bepaling bij Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaten (Stb. 2003, 464) in dit reglement is ingevoegd en op 1 januari 2004 in werking is getreden. Deze bepaling luidt als volgt:
"Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
3.3.2. De Nota van Toelichting bij voornoemd Besluit houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Dit besluit strekt ertoe om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Het uitvoeren van snelheidscontroles vormt een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Het overtreden van de snelheidslimieten leidt tot meer verkeers-slachtoffers. De toepassing van de apparaten waarop dit verbod zich richt, zorgt voor een verminderde effectiviteit van deze controles en vormt aldus een gevaar voor de verkeersveiligheid.
(...)
Strekking van het verbod
Met dit besluit wordt niet alleen het aanwezig hebben van radarverklikkers in of aan een rijdend motorrijtuig verboden, maar ook het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van de apparaten. Juist door mede de handel te verbieden en hierop effectief te handhaven, wordt het probleem structureel aangepakt.
(...)
Verenigbaarheid van het verbod met het supranationale recht
Zoals hierboven al is uiteengezet vormt het uitvoeren van snelheidscontroles een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Omdat het overtreden van de snelheidslimieten tot meer verkeersslachtoffers leidt en de toepassing van radarverklikkers voor een verminderde effectiviteit van snelheidscontroles zorgt, is een verbod voor deze apparaten noodzakelijk uit het oogpunt van de verkeersveiligheid.
Voor een goede werking van de huidige snelheidscontroles is het nodig dat de burger niet altijd kan weten waar en wanneer deze controles plaatsvinden. Het uitvoeren ervan vindt op dit moment nog altijd in belangrijke mate plaats met behulp van - al dan niet mobiele - radarapparatuur. Alhoewel er geëxperimenteerd wordt met de toepassing van controle-apparatuur die niet of nauwelijks gedetecteerd kan worden, is deze apparatuur nog niet geschikt om op grote schaal te worden ingezet. De toepassing van middelen als trajectcontroles zijn vooralsnog alleen geschikt op bepaalde wegtrajecten."
3.4. Gelet op de tekst van art. 5.1.6 van het Voertuigreglement, dat is opgenomen in hoofdstuk 5 van het reglement, getiteld 'permanente eisen', en de hiervoor aangehaalde toelichting behoeft voor het bewijs van de geschiktheid als bedoeld in die bepaling niet vast te staan dat het apparaat ten tijde van het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde.
Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat een defect vertoont, zoals ter terechtzitting als mogelijkheid is aangevoerd, is dus niet van belang.
3.5. In het middel wordt voorts aangevoerd dat voor strafbaarheid ter zake van de onderhavige overtreding uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat de verdachte in meerdere of mindere mate zich ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een geschikt radarontvangstapparaat. De aan dit onderdeel van het middel ten grondslag liggende opvatting vindt echter geen steun in het recht.
3.6. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 augustus 2006.
Beroepschrift 15‑11‑2005
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: 02316/05
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Amsterdam zitting houdende te Arnhem uitgesproken op 15 april 2005.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 358, 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans doordien het hof het bewijsverweer dat niet vaststaat dat de radardetector geschikt was om te detecteren heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's Hofs arrest is op grond hiervan niet naar de eis van de wet toereikend met redenen omkleed.
Toelichting
1
Het hof heeft op voormeld verweer, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen.
‘Voorts heeft verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit, nu niet vast staat dat de radardetector geschikt was om te detecteren. Daarbij heeft hij gesteld dat het desbetreffend apparaat reeds maanden was afgekoppeld van de stroomvoorziening en ijdel in de lucht hing, terwijl ook niet is vastgesteld of het ten tijde van het constateren van het feit nog werkte.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Met het hiervoor aangehaalde Besluit van 3 november 2003 is een algeheel verbod op het aanwezig hebben in of aan een motorrijtuig, het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van radarontvangstapparaten (radarverklikkers) ingevoerd. Uit de eveneens hiervoor aangehaalde Nota van Toelichting blijkt dat het besluit ertoe strekt ons radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Naar het oordeel van het hof wordt aldus slechts het technische doel van het apparaat aangegeven, zulks ter onderscheiding van soortgelijke radarontvangstapparaten die een ander doel hebben. Gelet op het algehele verbod is naar het oordeel van het Hof niet vereist dat het apparaat ook daadwerkelijk is aangesloten of dat het apparaat geen mankementen vertoont, slechts de technische bestemming telt. Overigens heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat het radarontvangstapparaat dat in zijn auto is aangetroffen, tot het moment dat hij het apparaat heeft afgekoppeld, daadwerkelijk heeft gewerkt als radarverklikker. Ook heeft hij erkend dat hij wel de vraag opwerpt dat het apparaat daarna mogelijk technisch in het ongerede is geraakt maar dat daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn. Het is dus ook niet aannemelijk geworden dat het apparaat technisch in het ongerede is geraakt.’
2
De bewezenverklaring inzake de geschiktheid berust op het proces-verbaal van een verbalisant, zakelijk weergegeven, luidende:
‘Ik, W.N. Warnier, zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een voertuig heeft gereden terwijl in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.’
3
In de Nota van Toelichting bij het ten deze toepasselijke Besluit van 3 november 2003 blijkt inderdaad, zoals het hof overweegt, dat het besluit ertoe strekt om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. De Nota van Toelichting vervolgt echter verder met de woorden:
‘De toepassing van de apparaten waarop dit verbod zich richt, zorgt voor een verminderde effectiviteit van deze controles en vormt aldus een gevaar voor de verkeersveiligheid.’
Het besluit heeft mitsdien niet betrekking op nep-radarverklikkers of apparaten die geen gevaar voor de verkeersveiligheid vormen, maar op apparaten die geschikt zijn de effectiviteit van snelheidscontroles te verminderen. Het moet dus gaan om daartoe doeltreffende — feitelijk daartoe geschikte — apparaten.
4
's Hofs oordeel dat slechts de technische bestemming telt en de concrete geschiktheid er niet toe doet kan gelet op voormelde strekking dus niet als juist worden aanvaard. Een redelijke en systeemconforme wetsuitleg brengt mee dat het om de technische daadwerkelijke geschiktheid gaat.
5
Een zodanige uitleg verdient ook wetssystematisch de voorkeur. Zo blijkt uit de MvT bij artikel 3 lid 2 van de Wet Wapens en Munitie, in welke strafbepaling is opgenomen dat de bepalingen betreffende munitie mede van toepassing zijn op onderdelen van die munitie, voorzover geschikt om munitie van te maken, dat lege hulzen van afgeschoten patronen niet zonder meer geschikt (curs. G.S.) zijn om opnieuw munitie van te maken en dus in het algemeen niet onder deze bepaling vallen.
Uit de formulering ‘zonder meer geschikt’ en de beperkte reikwijdte van de betrokken bepaling blijkt dus dat het bij dit wettelijk voorschrift gaat om de daadwerkelijke geschiktheid. Uit het arrest van het hof Arnhem van 27 februari 1985 NJ 1986, 12 blijkt ook dat het hof in de lijn van de wetgever het criterium hanteert van manifeste (on)geschiktheid.
6
Van hetzelfde laken een pak is ook het bepaalde in artikel 8 lid 1 Wegenverkeerswet. waar de vraag centraal staat of iemand daadwerkelijk niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Uit de rechtspraak blijkt dat een blote vaststelling daarvan niet voldoende is, maar door de betrokken verbalisant niet feitelijke waarnemingen als bijvoorbeeld de ‘trias alcoholica’ onderbouwd moet worden (vgl. HR 15 juni 1976 NJ 1977, 107).
7
Vanuit wetssystematisch oogpunt beschouwd zal danook voor radarontvangstapparaten evenals voor munitie en drank dienen te gelden dat zij zonder meer of manifest geschikt zijn als radarverklikker te functioneren en bijgevolg feitelijk geschikt zijn de rechtshandhaving te frustreren. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan dit niet worden afgeleid. zodat de bewezenverklaring ontoereikend is en het hof het verweer op onjuiste grond heeft verworpen.
8
Ook kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat verzoeker zich in meer of mindere mate ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een geschikt radarontvangstapparaat, hetgeen wel vereist is voor strafbaarheid inzake de geconstateerde overtreding. Ook in dit opzicht is de bewijsvoering ontoereikend.
9
Aan het voorgaande doet niet af dat verzoeker slechts de vraag heeft opgeworpen dat het apparaat technisch in het ongerede is geraakt maar dat daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn. Verzoeker hoeft immers ingevolge het bepaalde in artikel 6 lid 2 EVRM zijn onschuld niet te bewijzen. Het openbaar ministerie dient het bewijs voor de geschiktheid te leveren.
10
Bij doorbreking van de zogeheten papieren muur, die volgens sommige auteurs een relikwie uit het cassatieverleden is, valt in dit verband in het proces-verbaal van 5 september 2004, opgemaakt door W.A. Warnier en W.J. Wiersma, het volgende, zakelijk weergegeven, te lezen:
- ‘3e:
Door mij, verbalisant Warnier, is de radardetector inderdaad in beslag genomen. door deze daadwerkelijk uit de auto te verwijderen. Hierbij nam ik waar, dat de radardetector inderdaad niet in de voeding was ingeplugd. Ten overvloede wijzen wij, verbalisanten, op de tekst van het artikel 5.1.6 van het Voertuigreglement waarin staat dat, het aanwezig hebben van een radarontvangstapparatuur dat geschikt is etc. strafbaar is. Het feit dat de gewraakte radardetector niet was aangesloten en hierdoor volgens de verdachte niet was voor ontvangst laten wij ter beoordeling van de rechter over Verdachte stelt verder dat het voedingssnoer op een dusdanige wijze ergens omheen was gewikkeld, dat deze feitelijk niet voor de voeding van het apparaat kon worden gebruikt. Wij, verbalisanten, kunnen ons niet meer herinneren hoe en op welke wijze dit snoer in de voertuigcabine aanwezig was. In ieder geval als het snoer inderdaad aanwezig was als door de verdachte omschreven, dan was deze niet enkele handelingen als voedingssnoer alsnog te gebruiken.’
- —
vgl. A J.A. van Dorst, De stukken van het geding, DD 1998, p. 929–942
- —
W. Borst, ‘De papieren muur voorbij?’, in: De derde rechtsingang nader bekeken (Bronkhorstbundel) 1989, p. 53–67
- —
Coistens, Handboek, p. 744 (5e dr.)
11
Uit dit proces-verbaal volgt dat de gewraakte radardetector inderdaad niet was aangesloten. Daarmee staat vast dat het apparaat niet zonder meer als zodanig kon worden gebruikt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr [naam advocaat], advocaat, kantoorhoudende te [plaats], aan de [adres], die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
[plaats], 15 november 2005
mr [naam advocaat]