HR, 27-06-2006, nr. 01748/05 J
ECLI:NL:HR:2006:AW2473
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-06-2006
- Zaaknummer
01748/05 J
- LJN
AW2473
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AW2473, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW2473
ECLI:NL:HR:2006:AW2473, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW2473
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2006/238
Conclusie 27‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Eisen aan verweer. In appèl is een rapport van Van Koppen overgelegd. De stelling dat ter terechtzitting in appèl is aangevoerd “dat de bekennende verklaringen van verdachte niet mogen meewerken tot het bewijs (…) omdat deze volgens het op die terechtzitting overgelegde rapport van 28-1-05 van Prof. Dr. P.J. van Koppen gewantrouwd moeten worden” mist feitelijke grondslag nu noch uit het pv van die terechtzitting – alwaar geen pleitnota is overgelegd – noch uit het bestreden arrest blijkt dat dat verweer is gevoerd.
Nr. 01748/05 J
Mr. Machielse
Zitting: 11 april 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is op 10 maart 2005 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens poging tot afpersing veroordeeld tot 136 dagen jeugddetentie waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met een bijzondere voorwaarde zoals in het arrest omschreven.
2. Namens de verdachte heeft mr. N. Dekens, advocaat te Amsterdam cassatie ingesteld en heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het enige middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een door een deskundigenrapport onderbouwd standpunt van de verdachte.
4. Art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv houdt in:
"Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van de door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid."
5. Het middel kan niet slagen omdat een "uitdrukkelijk onderbouwd" standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv hier ontbreekt. Uit de gedingstukken blijkt weliswaar dat het door de steller van het middel genoemde "deskundigenrapport" is overgelegd, maar niet dat door of namens de verdachte op grond van dat rapport enig standpunt is ingenomen.(1) De stukken van het geding houden daaromtrent niet meer in dan wat uit de volgende bescheiden blijkt:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 november 2004, inhoudend:
"De raadsman deelt mede dat hij in geval van aanhouding het dossier zal toesturen aan dhr. Van Koppen teneinde door deze een rapport op te laten maken omtrent de betrouwbaarheid van de bovenbedoelde door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen."
(ii) een aan de voorzitter gerichte brief van 9 februari 2005 van de raadsman, inhoudend:
"Inzake [verdachte]/OM, parketnr. 23.003055.04, waarvan de nadere behandeling ter terechtzitting van het hof is vastgesteld op 24 februari 2005 te 11.30 uur, zend ik u bijgaand in copie een rapport dd 28 januari 2005 met bijlagen van Prof. Dr. P.J. van Koppen, naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve wel moge verwijzen.
Ik verzoek u vriendelijk dit rapport als processtuk in het dossier te voegen. De Advocaat-Generaal heb ik heden eveneens een copie van dit rapport met bijlage gezonden."
De brief begeleidt het hiervoor genoemde inzake "De strafzaak tegen [verdachte]" opgemaakte rapport van Prof. dr. P.J. van Koppen, verbonden aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving.
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2005, inhoudend:
"De raadsman van de verdachte legt over een rapport van 28 januari 2005 met bijlagen, opgemaakt door Prof. dr. P.J. van Koppen. Dit rapport bevindt zich bij de stukken."
6. Ik wijs er op dat het proces-verbaal van de terechtzitting en het naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting gewezen vonnis of arrest de kenbronnen zijn van gevoerde verweren. De raadsman moet ervoor waken dat een verweer waarover hij een beslissing verlangt schriftelijk wordt vastgelegd, hetzij door een pleitnota over te leggen, waarin het feitelijk onderbouwde verweer is weergegeven, en daarvan aantekening te verzoeken, hetzij overeenkomstig het bepaalde in art. 326 lid4 Sv te verzoeken dat het gevoerde verweer, met de feiten en omstandigheden waarop het berust, in het proces-verbaal wordt aangetekend.(2) Bij gebreke van zodanige vermelding in het proces-verbaal of aanhechting van een pleitnota aan het proces-verbaal moet het ervoor worden gehouden dat zo een verweer niet is gevoerd.(3)
7. Het middel faalt.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Voorzover de raadsman sec het verweer heeft gevoerd dat de bekentenis onder ontoelaatbare druk is verkregen, heeft het hof dat overigens in de uitspraak expliciet verworpen.
2 Zie Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 5e, p. 74 en p. 79-82 alsmede HR 28 februari 1984, NJ 1985, 449, HR 22 april 1997, NJ 1998, 52 en HR 12 december 2000, nr. 01187/99; HR 22 november 2005, LJN AU1993.
3 Zie HR 6 december 2005, nr. 03446/04, in welke zaak een tweede middel was voorgesteld van dezelfde teneur als het thans aan de orde zijnde middel. De Hoge Raad deed het middel af met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
Uitspraak 27‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Eisen aan verweer. In appèl is een rapport van Van Koppen overgelegd. De stelling dat ter terechtzitting in appèl is aangevoerd “dat de bekennende verklaringen van verdachte niet mogen meewerken tot het bewijs (…) omdat deze volgens het op die terechtzitting overgelegde rapport van 28-1-05 van Prof. Dr. P.J. van Koppen gewantrouwd moeten worden” mist feitelijke grondslag nu noch uit het pv van die terechtzitting – alwaar geen pleitnota is overgelegd – noch uit het bestreden arrest blijkt dat dat verweer is gevoerd.
27 juni 2006
Strafkamer
nr. 01748/05 J
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2005, nummer 23/003055-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 16 april 2004 - de verdachte ter zake van "poging tot afpersing" veroordeeld tot 136 dagen jeugddetentie, waarvan negentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv - heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk namens de verdachte onderbouwd standpunt. Het Hof heeft, aldus het middel, ten onrechte niet gereageerd op een door een deskundigenrapport onderbouwd standpunt van de verdachte.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 november 2004 houdt, voorzover hier van belang, in:
"De raadsman deelt mede dat hij in geval van aanhouding het dossier zal toesturen aan dhr. Van Koppen teneinde door deze een rapport op te laten maken omtrent de betrouwbaarheid van de bovenbedoelde door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen."
3.2.2. Blijkens genoemd proces-verbaal is de behandeling op die terechtzitting voor onbepaalde tijd aangehouden voor het doen oproepen van getuigen. De nadere behandeling vond plaats op 24 februari 2005.
3.2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een rapport inzake "De strafzaak tegen [verdachte]" dat is opgemaakt door Prof. Dr. P.J. van Koppen, verbonden aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Het rapport wordt begeleid door een aan de Voorzitter van de strafkamer van het Hof gerichte brief van 9 februari 2005 van de raadsman die, voorzover hier van belang, inhoudt:
"Inzake [verdachte]/OM, parketnr. 23.003055.04, waarvan de nadere behandeling ter terechtzitting van het hof is vastgesteld op 24 februari 2005 te 11.30 uur, zend ik u bijgaand in copie een rapport dd 28 januari 2005 met bijlage van Prof. Dr. P.J. van Koppen, naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve wel moge verwijzen.
Ik verzoek u vriendelijk dit rapport als processtuk in het dossier te voegen. De Advocaat-Generaal heb ik heden eveneens een copie van dit rapport met bijlage gezonden."
3.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2005 houdt, voorzover hier van belang, in:
"De raadsman van de verdachte legt over een rapport van 28 januari 2005 met bijlagen, opgemaakt door Prof. dr. P.J. van Koppen. Dit rapport bevindt zich bij de stukken.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest."
3.2.5. Het verkorte arrest houdt te dien aanzien in:
"Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de bekennende verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie op 19 en 20 mei 2003 zijn afgelegd nadat door de verbalisanten een ontoelaatbare druk op de verdachte was uitgeoefend.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt:
Voorzover de raadsman heeft bedoeld dat het voorgaande tot bewijsuitsluiting van de desbetreffende verklaringen dient te leiden, overweegt het hof het volgende. Uit de verklaringen van de verbalisanten Koedooder van Van Houtert ter terechtzitting van het hof afgelegd, blijkt weliswaar dat door één van hen met stemverheffing tegen verdachte is gesproken, doch ook dat dit niet was gericht op het verkrijgen van een bekennende verklaring maar om verdachte, die fysiek en verbaal zeer onrustig was, tot rust te brengen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen ontoelaatbare druk op verdachte is uitgeoefend en dat er niet disproportioneel is gehandeld.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
3.3. Het middel berust op de stelling dat ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2005, naast het hiervoor onder 3.2.5 weergegeven verweer, tevens ten verwere is aangevoerd "dat de bekennende verklaringen van de verdachte niet mogen meewerken tot het bewijs (...) omdat deze volgens het op die terechtzitting overgelegde rapport van 28 januari 2005 van Prof. Dr. P.J.van Koppen gewantrouwd moeten worden". Die stelling mist feitelijke grondslag nu noch uit het proces-verbaal van die terechtzitting - alwaar geen pleitnota is overgelegd - noch uit het bestreden arrest blijkt dat dat verweer is gevoerd.
3.4. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 juni 2006.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.