HR, 16-05-2006, nr. 01400/05
ECLI:NL:HR:2006:AV6130
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-05-2006
- Zaaknummer
01400/05
- LJN
AV6130
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV6130, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV6130
ECLI:NL:HR:2006:AV6130, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑05‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV6130
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Aanhoudingsverzoek door niet-gemachtigd raadsman wegens niet in bezit zijn gesteld van processtukken. De appèldagvaarding is aan de raadsman uitgereikt bij het instellen van appèl. ’s Hofs oordeel dat verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand heeft gedaan is onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat verdachte in appèl is gedagvaard op een wijze die gelijk staat aan een dagvaarding in persoon, terwijl hij vervolgens zonder kennisgeving niet ter terechtzitting is verschenen en evenmin zijn raadsman uitdrukkelijk heeft gemachtigd de verdediging te voeren. Daaraan kan niet afdoen hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd m.b.t. de beschikbaarheid van processtukken.
Nr. 01400/05
Mr Machielse
Zitting 14 maart 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 10 juni 2004 voor diefstal, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
2. Mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1 Het eerste middel klaagt erover dat het Hof een ter terechtzitting gedaan verzoek tot aanhouding op onjuiste gronden heeft afgewezen nu de raadsman - ondanks een verzoek daartoe - geen stukken had ontvangen van de strafgriffie.
3.2 Het tweede middel klaagt er - althans dat vermoed ik uit de toelichting - over dat het Hof ten onrechte in zijn verwerping van het aanhoudingsverzoek onbesproken heeft gelaten de vraag of de raadsman zich al officieel stelde zodra hij om de stukken had verzocht.
3.3 Het derde middel, dat, zo betoogt de steller van het middel zelf, enigszins geschaard moet worden onder het eerste middel, klaagt erover dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek de mogelijkheid onbesproken heeft gelaten dat indien de raadsman alsnog over het dossier zou beschikken en naar aanleiding daarvan een bespreking met verdachte zou voeren, dit heel goed zou kunnen leiden tot de zeer denkbare mogelijkheid(1) dat de raadsman alsnog uitdrukkelijk gemachtigd zou kunnen worden.
Nu alle middelen betrekking hebben op de afwijzing van het verzoek tot aanhouding lenen de middelen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.4 Het proces-verbaal van terechtzitting van 10 juni 2004 houdt o.a. het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De raadsman verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden nu hij, na herhaaldelijk verzoek aan de strafgriffie van het gerechtshof om de stukken van deze zaak, niet in het bezit gesteld is van de stukken van deze zaak.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat het aan de verdachte te wijten is dat hij vandaag niet aanwezig is en dat uit het dossier niet blijkt dat de advocaat heeft gevraagd om stukken van de onderhavige zaak, derhalve verzet hij zich tegen aanhouding van de behandeling zaak.
De raadsman geeft te kennen weldegelijk brieven [te hebben] gericht aan het hof en legt aan het hof een faxbericht en een verzendbericht van het desbetreffende faxbericht over aan het hof en verzoekt deze stukken aan het proces-verbaal van de terechtzitting te hechten.
De voorzitter deelt mede dat uit een faxbericht dat zich in het dossier bevindt er op 19 januari 2004 door een medewerker van de rechtbank te 's-Gravenhage de door u bij brief van 16 januari 2004 gevraagde inleidende dagvaarding aan uw kantoor is verzonden en blijkens het verzendrapport ook is aangekomen.
De raadsman deelt hierop mede dat hij de inleidende dagvaarding eerst niet heeft ontvangen en na herhaald verzoek uiteindelijk wel heeft ontvangen.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, dat het verzoek om aanhouding zal worden afgewezen en wel op de navolgende gronden:
- Mr. Mantz heeft zich formeel niet gesteld als raadsman van de verdachte en het enkel instellen van het hoger beroep is daarvoor niet voldoende;
- Niet gesteld, nog gebleken is dat de verdachte gebruik zou willen maken van zijn aanwezigheidsrecht om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn;
- Mr. Mantz niet uitdrukkelijk gemachtigd is de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede dat gelet op het voorgaande de behandeling van de zaak zal worden voortgezet.'
3.5 Vooropgesteld dient te worden dat de raadsman die ter terechtzitting niet uitdrukkelijk verklaart dat hij door de aldaar niet verschenen verdachte bepaaldelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, geen van de hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld.(2) Het ter terechtzitting gedane verzoek om aanhouding van de behandeling valt niet binnen deze grenzen. Met de verwijzing naar het feit dat mr. Mantz niet uitdrukkelijk gemachtigd was het woord te voeren en de vermelding van de door mr. Mantz opgegeven reden voor het verzoek om aanhouding heeft het hof dit tot uitdrukking gebracht.
Reeds op grond daarvan zijn alle middelen tevergeefs voorgesteld.
4. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve gronden voor vernietiging heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Dat is wel een erg speculatieve formulering.
2 Bijv. HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77 m.nt. Reijntjes; HR 23 april 2002, NJ 2002, 338 m.nt. Schalken.
Uitspraak 16‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Aanhoudingsverzoek door niet-gemachtigd raadsman wegens niet in bezit zijn gesteld van processtukken. De appèldagvaarding is aan de raadsman uitgereikt bij het instellen van appèl. ’s Hofs oordeel dat verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand heeft gedaan is onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat verdachte in appèl is gedagvaard op een wijze die gelijk staat aan een dagvaarding in persoon, terwijl hij vervolgens zonder kennisgeving niet ter terechtzitting is verschenen en evenmin zijn raadsman uitdrukkelijk heeft gemachtigd de verdediging te voeren. Daaraan kan niet afdoen hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd m.b.t. de beschikbaarheid van processtukken.
16 mei 2006
Strafkamer
nr. 01400/05
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 juni 2004, nummer 22/001774-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 december 2003 - de verdachte ter zake van "diefstal, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het door de raadsman ter terechtzitting van het Hof gedane verzoek tot aanhouding ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 10 juni 2004 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De raadsman verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden nu hij, na herhaaldelijk verzoek aan de strafgriffie van het gerechtshof om de stukken van deze zaak, niet in het bezit gesteld is van de stukken van deze zaak.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat het aan de verdachte te wijten is dat hij vandaag niet aanwezig is en dat uit het dossier niet blijkt dat de advocaat heeft gevraagd om stukken van de onderhavige zaak, derhalve verzet hij zich tegen aanhouding van de behandeling zaak.
De raadsman geeft te kennen weldegelijk brieven te hebben gericht aan het hof en legt aan het hof een faxbericht en een verzendbericht van het desbetreffende faxbericht over aan het hof en verzoekt deze stukken aan het proces-verbaal van de terechtzitting te hechten.
De voorzitter deelt mede dat uit een faxbericht dat zich in het dossier bevindt er op 19 januari 2004 door een medewerker van de rechtbank te 's-Gravenhage de door u bij brief van 16 januari 2004 gevraagde inleidende dagvaarding aan uw kantoor is verzonden en blijkens het verzendrapport ook is aangekomen.
De raadsman deelt hierop mede dat hij de inleidende dagvaarding eerst niet heeft ontvangen en na herhaald verzoek uiteindelijk wel heeft ontvangen.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, dat het verzoek om aanhouding zal worden afgewezen en wel op de navolgende gronden:
- Mr. Mantz heeft zich formeel niet gesteld als raadsman van de verdachte en het enkel instellen van het hoger beroep is daarvoor niet voldoende;
- Niet gesteld, noch gebleken is dat de verdachte gebruik zou willen maken van zijn aanwezigheidsrecht om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn;
- Mr. Mantz niet uitdrukkelijk gemachtigd is de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede dat gelet op het voorgaande de behandeling van de zaak zal worden voortgezet."
3.3. Uit de gedingstukken volgt dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2004 op 12 december 2003 aan de raadsman bij het instellen van het hoger beroep is uitgereikt. Het in de overwegingen van het Hof besloten liggende oordeel dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand heeft gedaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de verdachte in hoger beroep is gedagvaard op een wijze die gelijk staat aan een dagvaarding in persoon, terwijl hij vervolgens zonder kennisgeving niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en evenmin zijn raadsman uitdrukkelijk heeft gemachtigd de verdediging te voeren. Daaraan kan niet afdoen hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd met betrekking tot de beschikbaarheid van processtukken.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 mei 2006.