HR, 28-03-2006, nr. 00964/05
ECLI:NL:PHR:2006:AV1618
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-03-2006
- Zaaknummer
00964/05
- LJN
AV1618
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AV1618, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑03‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV1618
ECLI:NL:PHR:2006:AV1618, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑03‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV1618
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 231 Sr “ter beschikking stellen”. Bewezenverklaard is dat verdachte te Schiphol aan X een aan een ander verstrekt paspoort ter beschikking heeft gesteld. X heeft het paspoort in Athene van verdachte gekregen na een eerste betaling, zij zou samen met verdachte reizen en zou na aankomst in Londen het restbedrag betalen. Het hof oordeelde dat de terbeschikkingstelling van het paspoort ook op Schiphol voortduurde. ’s Hofs oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de door het hof genoemde feiten en omstandigheden, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met X reisde.
28 maart 2006
Strafkamer
nr. 00964/05
LR/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 september 2004, nummer 23/150041-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 17 februari 2003 - de verdachte ter zake van "een aan een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stellen van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof aan de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring opgenomen en aan art. 231 Sr ontleende woorden "ter beschikking heeft gesteld" een onjuiste betekenis heeft gegeven.
3.2.1. Art. 231, eerste lid, Sr luidt, voorzover hier van belang:
"Hij die (...) een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stelt van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met (...)."
3.2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 7 augustus 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een aan een ander verstrekt reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Groot-Brittannië met nummer [000000000], op naam van [betrokkene 1], ter beschikking heeft gesteld van [betrokkene 2], met het oogmerk dat reisdocument door die [betrokkene 2] te doen gebruiken als ware het aan die [betrokkene 2] verstrekt."
3.2.3. De bestreden uitspraak houdt voorts, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Hij heeft daartoe gesteld dat het verstrekken van een document geen voortdurend delict is.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Zoals hiervoor bij de uitleg van de tenlastelegging overwogen, verstaat het hof onder de zinsnede "ter beschikking heeft gesteld" een werkwoordconstructie die enige duur kan inhouden. Volgens de verklaring van [betrokkene 2], zoals hiervoor onder bewijsmiddel 2 weergegeven, heeft zij het op 7 augustus 2002 te Schiphol bij haar aangetroffen paspoort van Groot-Brittannië de dag ervoor in Athene van verdachte gekregen en zou zij, eenmaal veilig in Londen, verdachte het restbedrag betalen. [Betrokkene 2] zou, zo blijkt uit de gegevens van haar ticket, via Schiphol naar Londen reizen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de ter beschikkingstelling van het paspoort aan [betrokkene 2] ook op Schiphol voortduurde.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook dit verweer wordt verworpen."
3.3. Het oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de door het Hof in de hierboven weergegeven overweging genoemde feiten en omstandigheden terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met genoemde [betrokkene 2] reisde.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 maart 2006.
Conclusie 28‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 231 Sr “ter beschikking stellen”. Bewezenverklaard is dat verdachte te Schiphol aan X een aan een ander verstrekt paspoort ter beschikking heeft gesteld. X heeft het paspoort in Athene van verdachte gekregen na een eerste betaling, zij zou samen met verdachte reizen en zou na aankomst in Londen het restbedrag betalen. Het hof oordeelde dat de terbeschikkingstelling van het paspoort ook op Schiphol voortduurde. ’s Hofs oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de door het hof genoemde feiten en omstandigheden, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met X reisde.
Nr. 00964/05
Mr Machielse
Zitting 7 februari 2006
Conclusie inzake :
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 8 september 2004 voor "Een aan een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stellen van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
2. Mr A.J. Smit, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr G. Meijers, advocaat te Amsterdam heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het bewijs van de directe betrokkenheid van verdachte bij het bewezenverklaarde blijkt uit een procesverbaal inhoudende een verklaring van een enkele getuige, welke getuige niet door de verdediging ondervraagd is kunnen worden.
Het hof heeft dit vraagpunt onder ogen gezien en het volgende daaromtrent overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de verklaring van [betrokkene 2] niet mag worden gebruikt voor het bewijs. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- het volgende gesteld. De rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit kan uitsluitend uit de verklaring van [betrokkene 2] worden afgeleid. [Betrokkene 2] is kort na haar aanhouding op 7 augustus 2002 in vrijheid gesteld, zonder dat haar gevraagd is naar haar verblijfplaats. Omdat er geen adres van haar beschikbaar is, heeft de verdediging geen gelegenheid gehad haar te ondervragen.
Het hof begrijpt het verweer aldus dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] betwist. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
[Betrokkene 2] heeft, zoals hiervoor onder bewijsmiddel 2 weergegeven, verklaard dat het paspoort van Groot-Brittannië dat zij op 7 augustus 2002 op Schiphol in haar bezit had niet haar paspoort is, dat verdachte in Griekenland naar haar toe is gekomen en heeft gezegd dat hij haar wilde helpen, dat verdachte haar het paspoort op 6 augustus 2002 heeft gegeven, dat zij voor het paspoort een voorschot heeft betaald en de rest in Londen aan verdachte zou betalen en dat verdachte haar ticket heeft gekocht.
Deze verklaring van [betrokkene 2] vindt in voldoende mate bevestiging in de volgende andere bewijsmiddelen:
1. het relaas van verbalisanten, zoals hiervoor weergegeven onder bewijsmiddel 3 inhoudende:
- het gelaat van [betrokkene 2] vertoonde geen gelijkenis met de foto in het paspoort;
- de vliegtickets van [betrokkene 2] en verdachte hadden opvolgende nummers, waren de dag ervoor in Athene afgegeven en waren blijkens het gelijkluidende PNR-nummer tezamen gekocht;
- de vliegtickets van [betrokkene 2] en verdachte waren geldig voor de route Athene-Amsterdam en Amsterdam-Londen op dezelfde vluchten op dezelfde dag.
2. De verklaring van verdachte zoals hiervoor weergegeven onder bewijsmiddel l, dat de twee stuks bagage die bij [betrokkene 2] en hem waren aangetroffen van hem waren.
Nu het hof ook overigens geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het hof de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] in twijfel zou moeten trekken, is het hof van oordeel dat haar verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
De steller van het middel brengt hiertegen in dat uit de omstandigheden die het hof heeft aangewezen wel kan blijken dat verdachte als "sluizer" voor de getuige is opgetreden maar niet dat hij het bij haar aangetroffen paspoort aan haar ter beschikking heeft gesteld.
3.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigd advocaat geen verzoek gedaan om [betrokkene 2] als getuige op te roepen. De pleitnota in hoger beroep beklaagt zich dat de verdediging nooit in staat is geweest om deze getuige te ondervragen en dat zij in vrijheid is gesteld zonder dat naar haar verblijfadres is gevraagd zodat de mogelijkheid voor de verdediging om haar te ondervragen of doen ondervragen feitelijk onmogelijk is gemaakt maar houdt evenmin een verzoek in pogingen in het werk te stellen om de verblijfplaats van de getuige te achterhalen en haar voor de terechtzitting op te roepen.
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet weliswaar worden vooropgesteld dat in een geval als het onderhavige waarin de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad de persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, en voorts dat dit steunbewijs dan betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist. Maar dan moet de verdediging wel hebben verzocht om die getuige op te roepen. Heeft de verdediging dat nagelaten dan kan niet worden gezegd dat zij niet de gelegenheid heeft gehad die getuige te (doen) ondervragen.(1)
Daarom faalt het eerste middel, wat er ook zij van de motivering van de verwerping van het verweer door het hof.(2)
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft nagelaten het OM niet ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van rechtsmacht. Uit de stukken zou blijken dat het delict waarvan verdachte wordt beschuldigd in het buitenland is gepleegd door twee personen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben.
Aan verdachte is telastegelegd dat
"hij op of omstreeks 7 augustus 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een aan hem of een ander verstrekt reisdocument, te weten een nationaal paspoort (van Groot-Brittannië met nummer [000000000], op naam van [betrokkene 1]), ter beschikking heeft gesteld van [betrokkene 2], met het oogmerk dat reisdocument door die [betrokkene 2] te doen gebruiken als ware het aan die [betrokkene 2] verstrekt."
4.2. Ingevolge artikel 2 Sr is de Nederlandse strafwet van toepassing op ieder die zich Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Dit oordeel dient op de grondslag van de tenlastelegging te worden gevormd.(3) De steller van het middel ziet over het hoofd dat de tenlastelegging Schiphol als plaats noemt waar het strafbaar feit door verdachte zou zijn begaan. Daarmee is de rechtsmacht van Nederland en ontvankelijkheid van het OM gegeven.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof aan ter beschikking stellen een andere betekenis heeft toegekend dan aan de wetgever voor ogen heeft gestaan.
Het hof heeft het verweer dat het paspoort niet in Nederland 'ter beschikking is gesteld' met de volgende motivering verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Hij heeft daartoe gesteld dat het verstrekken van een document geen voortdurende delict is.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Zoals hiervoor bij de uitleg van de tenlastelegging overwogen, verstaat het hof onder de zinsnede "ter beschikking heeft gesteld" een werkwoordconstructie die enige duur kan inhouden.
Volgens de verklaring van [betrokkene 2], zoals hiervoor onder bewijsmiddel 2 weergegeven, heeft zij het op 7 augustus 2002 te Schiphol bij haar aangetroffen paspoort van Groot-Brittannië de dag ervoor in Athene van verdachte gekregen en zou zij, eenmaal veilig in Londen, verdachte het restbedrag betalen. [Betrokkene 2] zou, zo blijkt uit de gegevens van haar ticket, via Schiphol naar Londen reizen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de ter beschikkingstelling van het paspoort aan [betrokkene 2] ook op Schiphol voortduurde.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook dit verweer wordt verworpen."
5.2. Onder 'beschikking' verstaat Van Dale de macht om over iets naar goeddunken te beschikken. In het normaal spraakgebruik is, dunkt mij, onder ter beschikking stellen ook te begrijpen het ter beschikking laten hoewel men direct de mogelijkheid heeft aan die toestand een einde te maken door bijvoorbeeld eigenhandig in te grijpen. Dan kan de toestand waarin de ander kan beschikken over het voorwerp geacht worden te blijven voortduren omdat de afgever door zich van ingrijpen te onthouden dat bewerkstelligt. Het kan anders zijn wanneer men de macht over een voorwerp aan een ander overdraagt en vervolgens zich van die ander afkeert en volledig zijn eigen weg gaat.
De uitleg van het hof staat mijns inziens dus niet op gespannen voet met de betekenis die de woorden ter beschikking stellen in het dagelijks spraakgebruik kunnen hebben.
Het derde middel faalt.
6. De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 5 oktober 1993, NJ 1994, 425, rov. 5.4; HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427, rov. 6.3.3 sub (ii); HR 29 maart 2005, LJN AS6009.
2 Ik merk nog op dat inderdaad de getuige geen adres heeft opgegeven toen zij werd verhoord maar dat zij op 7 augustus 2002 ter beschikking is gesteld aan de Vreemdelingendienst. De verdediging had er op kunnen aandringen dat bij de Vreemdelingendienst zou zijn geïnformeerd naar een eventueel daar bekend adres van de getuige. Overigens ligt het, gelet op de omstandigheden die het hof heeft vastgesteld, voor de hand dat verdachte zelf wel weet hoe hij met haar in contact kan komen.
3 HR 27 oktober 1998, NJ 1999, 221. Zie ook Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 5e druk, p. 619 (18.5). De vraag zou kunnen rijzen of, wanneer een vrijspraak volgt als bijvoorbeeld in de onderhavige zaak zou blijken dat het feit niet op Schiphol, maar in Griekenland heeft plaatsgevonden, zulks aan vervolging voor dat feit in Griekenland in de weg zou staan. Die consequentie zou de verleiding in zich bergen om de vrijspraak alsnog als een niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van rechtsmacht te verkleden. Naar mijn mening hoeft zo een verhulling niet plaats te vinden als een bepaling als van art. 35 lid 3 van het EVOS van toepassing is, in het geval bijvoorbeeld dat de strafvervolging aan Griekenland zou worden overgedragen.