HR, 28-02-2006, nr. 01371/05A
ECLI:NL:PHR:2006:AU9380
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-02-2006
- Zaaknummer
01371/05A
- LJN
AU9380
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU9380, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU9380
ECLI:NL:PHR:2006:AU9380, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU9380
- Vindplaatsen
NbSr 2006/113
Uitspraak 28‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Medeplegen voorhanden hebben van vuurwapens. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat (i) verdachte en zijn mededaders het plan hebben opgevat om onder meer m.b.v. vuurwapens een beroving te plegen, althans geld te innen, ter voorbereiding waarvan zij het appartement hebben betrokken dat was gelegen onder het appartement waarin de te beroven personen woonachtig waren, (ii) in het appartement waar verdachte en zijn mededaders zich bevonden op een tafel verschillende vuurwapens lagen, waaronder een lang geweer en een zwart vuistvuurwapen, terwijl een van verdachtes mededaders in dat appartement voorts een zilverkleurig vuurwapen bij zich had, en (iii) dat vervolgens is besloten om de deur in te trappen van het bovengelegen appartement op een moment dat de bewoners van dat appartement weg waren, waarbij verdachte en zijn mededaders voorzien van vuurwapens de trap naar het bovengelegen appartement hebben beklommen, doch dat, toen de bewoners onverwacht snel terugkwamen een schietpartij is gevolgd waarbij over en weer vele schoten zijn gelost. In aanmerking genomen dat de in de bewezenverklaring genoemde vuurwapens kennelijk een belangrijk onderdeel vormden van het door verdachte en zijn mededaders opgevatte plan, hebben het GEA en het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, kunnen oordelen dat verdachte ook wat betreft het voorhanden hebben van die wapens zo bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders dat sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van die vuurwapens. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
28 februari 2006
Strafkamer
nr. 01371/05 A
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 9 november 2004, nummer H-91/2004, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd te Sint Maarten.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep met verbetering van gronden bevestigd een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 20 januari 2004, waarbij de verdachte ter zake van 1. primair "medeplegen van poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft" en 2. "medeplegen van overtreding van het bij artikel 3, lid 1, van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde feit, in het bijzonder wat betreft het medeplegen, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 oktober 2003 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad een pistool van het merk Haskell, model JS 45, kaliber .45 en een pistool van een onbekend merk, kaliber .38 en een jacht- of machinegeweer van het merk Norinco, kaliber 7.62."
3.2.2. Die bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1) Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2003-344/03, opgemaakt en gesloten op 16 januari 2004, door W.S. Schoop, brigadier en technisch rechercheur bij de TOHD, voor zover inhoudende als de bevindingen van voornoemde verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 27 oktober 2003 heb ik onderzoek verricht naar aanleiding van een schietpartij die op die dag aan de [a-straat 1] plaatshad. Op genoemde dag liepen [slachtoffer], [slachtoffer], [slachtoffer] en [betrokkene] bergafwaarts richting appartement [a-straat 1]. Bij het dalen werden zij geconfronteerd met de verdachten [medeverdachte], [verdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte]. Er ontstaat vervolgens een heftige (wild west) schietpartij, waarbij enerzijds [slachtoffer] zwaar gewond raakt (en later komt te overlijden) en [slachtoffer] een schotwond in zijn rug oploopt en anderzijds tengevolge van die schietpartij [verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] gewond raken.
Door collega's werd een drietal vuurwapens aangetroffen: een revolver van het merk Colt gehanteerd door [slachtoffer] en een kogelgeweer van het merk Norinco en een pistool van het merk Haskell gehanteerd door de groep [medeverdachte]. Tevens werd een tweetal hulzen van het kaliber .38 op de plaats delict aangetroffen, waarvan het vuurwapen niet is aangetroffen. In het jack van [medeverdachte] werd wel een patroonhouder van ditzelfde kaliber aangetroffen. De schutter met het lange afstandswapen (het kogelgeweer) heeft minstens 20 maal geschoten en is degene die waarschijnlijk het dodelijke schot heeft gelost. Tevens is geconstateerd dat in het appartement gelegen onder dat van [slachtoffer] werd ingebroken.
2) Een verslag betreffende de in- en uitwendige schouw op het lichaam van [slachtoffer], welke schouw plaatshad op 5 november 2003 en werd verricht door G. Abreu de Martinez, pathaloog, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Young man who received a firearm shot in the right arm and for this reason amputation was done of this arm. Itact suture also in the left forearm wounds and other surgical wounds, were probably corresponding the drainage catheter. There was a surgical wound in the right upper anterior thorical wall. Cause of death: loss of much of the bloodsupply leading to tissue hypoxie (pale hart, brain and liver) and death.
3) Een ambtsedig proces-verbaal, ongenummerd, bijlage C-6, opgemaakt en gesloten op 28 oktober 2003, door E.A. de Cuba, hoofdagent bij het KPPS, voorzover inhoudende de verklaring van getuige tevens verdachte [slachtoffer] -zakelijk weergegeven-:
Drie weken geleden was ik in Puerto Rico. Er kwam toen ten onrechte in de krant in Sint Maarten te staan dat ik daar met een groot geldsbedrag werd aangehouden. De dag dat ik terugkwam op Sint Maarten hebben onbekenden in mijn woning ingebroken. Door mijn geschreeuw vluchtten vijf mannen mijn woning uit, waarbij door hen een schot werd gelost. Ik heb daarvan aangifte gedaan bij de politie. Vorige week was ik met mijn familie thuis. Mijn vriend [betrokkene] zei dat hij drie personen zag op de trap naar mijn woning. Toen ik ging kijken zag ik ze in een Toyota stappen. Ik heb die Toyota en later ook een Mazda vervolgens tot aan de dag van de schietpartij veelvuldig in de omgeving van mijn huis zien staan. Ik werd ook eens door die Toyota achtervolgd. Ik vreesde voor de veiligheid van mijn gezin. Mijn kinderen heb ik elders ondergebracht. Ik heb twee vrienden, [slachtoffer] en [slachtoffer], gevraagd steeds bij mij te blijven. Tevens heb ik mij een wapen aangeschaft. Ik heb ook steeds de politie geïnformeerd.
Op 27 oktober 2003 verliet ik samen met mijn vrouw en twee vrienden mijn woning. Ik zag eerder genoemde Mazda weer staan. Ik ben toen teruggereden naar mijn woning en zag daar een man voor mijn voordeur staan. Ik ben met mijn vrienden op mijn woning toegelopen en zag plotseling vijf of zes gemaskerde mannen bij het appartement onder mijn appartement. De mannen hadden vuurwapens in handen en begonnen meteen te schieten. Ik trachtte dekking te zoeken toen ik door een schot werd verwond. Ik heb zelf zes kogels in de richting van die mannen afgevuurd. Er werden veel schoten gelost, ik denk wel zo'n vijftig. Ik heb uit zelfverdediging teruggeschoten. Had ik dat niet gedaan, dan was ik nu niet meer in leven geweest.
4) Een proces-verbaal opgemaakt, in het kader van een rogatoire commissie, door mw Hiatt, rechter-commissaris van het Tribunaal te Pointe a Pitre (bijlage 1-0), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte [...] -zakelijk weergegeven-:
Ik was op 27 oktober 2003 inderdaad aanwezig in de omgeving van de schietpartij. Ik was in gezelschap van [medeverdachte] die mij vroeg of ik Usd 600,-- wilde verdienen. Hij had mij uitgelegd dat hij een probleem met iemand had en hulp nodig had om geld te innen. Ik ben er naar toe gereden met [medeverdachte] en toen was de man waar het om ging al vertrokken. Ter plaatse waren aanwezig [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte]. [Slachtoffer] besloot het appartement van de man in te gaan. Wij hebben hem dat ontraden. Toen we weer van dat appartement vandaan gingen ontstond een schietpartij. Ik zag een halfbloed/lichte man op ons schieten. [Slachtoffer] had ook een wapen bij zich, een karabijn met lange loop, waar hij mee schoot. Naast [medeverdachte], had ook [medeverdachte] een wapen.
5) Een ambtsedig proces-verbaal, ongenummerd, bijlage E-7, opgemaakt en gesloten op 27 oktober 2003, door Arndell en Elisabeth, beiden brigadier bij het KPPS, voor zover inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] -zakelijk weergegeven-:
Op 27 oktober 2003 's ochtends vroeg werd ik gebeld door [medeverdachte] met de vraag of ik gereed was de move te doen. Met move bedoel ik iemand van zijn drugs beroven. Ik was op de hoogte van dit plan. Ik werd met een auto opgehaald door iemand die [medeverdachte] had gestuurd. Ik wist dat wij ergens in South Reward moesten zijn. De chauffeur wees mij het appartement aan. Ik hoorde de andere mannen mij al vanuit het appartement roepen. Het appartement bestond uit twee verdiepingen. De eerste etage was leeg. In dit appartement ontmoette ik [medeverdachte], [medeverdachte], [verdachte] en een andere man, die twee vingers miste. Ik zag op een tafel in dit appartement verschillende wapens. Een van de wapens was een lang geweer. Ik zag ook een zwart vuistvuurwapen en de man met de drie vingers had een zilverkleurig wapen. Er was ook duct-tape in het appartement aanwezig. Het plan was om de bewoners van het bovengelegen appartement onder dwang te houden en hen vast te binden met de tape. Ik hoorde op een gegeven moment zeggen: They leave, it's better, then nobody have to use that gun. We can even kick down the door. Ik zette mijn masker op en zag dat [verdachte] en de man met drie vingers de trap van het bovengelegen appartement beklommen. Ik hoorde toen: they turn back en zag een aantal mensen aan komen lopen. Ik hoorde onmiddellijk een knal gevolgd door meerdere schoten.
6) Een ambtsedig proces-verbaal, ongenummerd, bijlage H-7, opgemaakt en gesloten op 27 oktober 2003, door Arndell en Elisabeth, beiden brigadier bij het KPPS, voorzover inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] -zakelijk weergegeven-:
Op 27 oktober 2003 kreeg ik in de vroege ochtenduren een telefoontje van [medeverdachte], die mij vertelde dat hij bij de groene appartementen in South Reward was en mij vroeg om daar ook naar toe te komen. Ik nam mijn masker mee en trof in het benedenappartement [medeverdachte], [verdachte] en [medeverdachte] aan. [Verdachte] had een "45" pistool en [medeverdachte] zei me dat hij een "38" pistool had. [Slachtoffer] had een soort lang geweer. Er kwam later nog een andere man bij ons en [medeverdachte] hield buiten de wacht. De mannen hielden het bovengelegen appartement in de gaten. Het plan was om de bewoners van dat appartement te verrassen als zij de woning uit zouden komen. Wij zouden hen dan met duct-tape vastbinden en het appartement voor drugs doorzoeken. De bewoners verlieten echter het appartement zonder dat wij gewaarschuwd werden. Wij zouden hen opwachten, maar ze kwamen al weer heel snel terug. Bij hun terugkomst ontstond er een schietpartij.
7) Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2003-344/03, opgemaakt en gesloten op 16 januari 2004, door W.S. Schoop, brigadier en technisch rechercheur bij de TOHD, voorzover inhoudende als de bevindingen van voornoemde opsporingsambtenaar -zakelijk weer-gegeven-:
Op 10 november 2003 kreeg ik twee vuurwapens overhandigd voor onderzoek, een geweer en een pistool. Het geweer is een deugdelijk kogelgeweer van het merk Norinco, kaliber 7.62, voorzien van een afgezaagde houten kolf en semi-automatisch en aan te merken als een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening. Dat geldt eveneens voor het semi-automatische pistool van het merk Haskell, kaliber .45, dat geen storingen vertoonde en is aan ter merken als een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening."
3.2.3. De in het door het Hof bevestigde vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen opgenomen bewijsoverweging houdt het volgende in:
"Behoudens de verdachte [...] is er door de overige verdachten, die afzonderlijk zijn gehoord min of meer gelijkluidend verklaard dat er sprake was van een voorgenomen rip-deal. Vijf mannen nemen voor geruime tijd plaats in een leeg appartement om de bewoners van het bovengelegen appartement af te leggen met de bedoeling hen te overmeesteren en te overvallen. Zulks, na de betreffende bewoners van dat appartement voor meer dan een week in de gaten te hebben gehouden. Eén man wordt buiten op een uitkijkpost geplaatst. Er zijn bij de mannen wapens en maskers aanwezig. Geen van de aanwezigen heeft zich gedistantieerd van hetgeen te gebeuren stond. Dat er wat stond te gebeuren was aannemelijk, gezien de aanwezigheid van de wapens en maskers. Gelet daarop is het volstrekt ongeloofwaardig dat er slechts sprake zou zijn van het innen van een schuld. Anders dan door sommige raadslieden is betoogd, is het primair telastegelegde bewezen. Er is sprake van een ruim begin van uitvoering, nu de verdachten zich enkele uren in het leegstaande appartement hebben opgehouden om het juiste moment van de overval af te wachten. Die zou, na ampel beraad, pas plaatsvinden wanneer de slachtoffers zouden vertrekken dan wel dat bij terugkomst van hen in de woning. Bij het onverwacht verlaten van de bewoners van het bovengelegen appartement, wordt besloten hun terugkomst niet af te wachten en meteen het appartement te doorzoeken. Daartoe zijn twee mannen op weg, wanneer de bewoners van dat appartement na korte tijd onverwacht terugkeren. Een schoolvoorbeeld van het mislukken van een voornemen tengevolge van een van zijn verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid.
Het kan geen diefstal zijn is door de verdediging aangevoerd, nu er niets te halen viel; nog geen koperen cent, nog geen grammetje drugs, aldus de bewoordingen van een van de raadslieden. Dit verweer treft echter geen doel, nu de Hoge Raad reeds in 1864 bepaalde dat het lichten van lege palingfuiken een strafbare poging oplevert.
De juiste toedracht van de schietpartij, in het bijzonder de vraag welke partij het eerst heeft geschoten, is in het midden gebleven. Dat geldt ook voor de vraag wie het initiatief tot de rip-deal heeft genomen en wie van uit de groep. Sommige verdachten zeggen dat dit [medeverdachte] is geweest, terwijl anderen [medeverdachte] voor de initiatiefnemer houden. Het gerecht houdt echter alle verdachten verantwoordelijk voor zowel het onder 1 primair als onder 2 telastegelegde, nu in dit geval sprake was van een vooropgezet plan, bewuste samenwerking en een geplande gezamenlijke uitvoering. Ook ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapens worden alle verdachten in strafrechtelijke zin verantwoordelijk gehouden. Anders dan door de raadslieden is betoogd, is ieder van de verdachten zich bewust geweest van de aanwezigheid van de wapens op het moment dat men zich in het leegstaande appartement verzamelde. Dit is voor geen der verdachten aanleiding geweest om het appartement te verlaten. De kans dat die wapens gebruikt zouden gaan worden was reëel en dat is ook gebleken."
3.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat (i) de verdachte en zijn mededaders het plan hebben opgevat om onder meer met behulp van vuurwapens een beroving te plegen, althans - zoals de verdachte heeft verklaard - geld te innen, ter voorbereiding waarvan zij het appartement hebben betrokken dat was gelegen onder het appartement waarin de te beroven personen woonachtig waren, (ii) in het appartement waar de verdachte en zijn mededaders zich bevonden, op een tafel verschillende vuurwapens lagen, waaronder een lang geweer en een zwart vuistvuurwapen, terwijl een van verdachtes mededaders in dat appartement voorts een zilverkleurig vuurwapen bij zich had, en (iii) dat vervolgens is besloten om de deur in te trappen van het bovengelegen appartement op een moment dat de bewoners van dat appartement weg waren, waarbij de verdachte en zijn mededaders voorzien van vuurwapens de trap naar het bovengelegen appartement hebben beklommen, doch dat, toen de bewoners onverwacht snel terugkwamen, een schietpartij is gevolgd waarbij over en weer vele schoten zijn gelost.
3.4. In aanmerking genomen dat de in de bewezenverklaring genoemde vuurwapens kennelijk een belangrijk onderdeel vormden van het door de verdachte en zijn mededaders opgevatte plan, hebben het Gerecht in Eerste Aanleg en het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, kunnen oordelen dat de verdachte ook wat betreft het voorhanden hebben van die wapens zo bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders dat sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van die vuurwapens. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
3.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de klacht tevergeefs is voorgesteld.
3.6. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 februari 2006.
Conclusie 28‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Medeplegen voorhanden hebben van vuurwapens. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat (i) verdachte en zijn mededaders het plan hebben opgevat om onder meer m.b.v. vuurwapens een beroving te plegen, althans geld te innen, ter voorbereiding waarvan zij het appartement hebben betrokken dat was gelegen onder het appartement waarin de te beroven personen woonachtig waren, (ii) in het appartement waar verdachte en zijn mededaders zich bevonden op een tafel verschillende vuurwapens lagen, waaronder een lang geweer en een zwart vuistvuurwapen, terwijl een van verdachtes mededaders in dat appartement voorts een zilverkleurig vuurwapen bij zich had, en (iii) dat vervolgens is besloten om de deur in te trappen van het bovengelegen appartement op een moment dat de bewoners van dat appartement weg waren, waarbij verdachte en zijn mededaders voorzien van vuurwapens de trap naar het bovengelegen appartement hebben beklommen, doch dat, toen de bewoners onverwacht snel terugkwamen een schietpartij is gevolgd waarbij over en weer vele schoten zijn gelost. In aanmerking genomen dat de in de bewezenverklaring genoemde vuurwapens kennelijk een belangrijk onderdeel vormden van het door verdachte en zijn mededaders opgevatte plan, hebben het GEA en het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, kunnen oordelen dat verdachte ook wat betreft het voorhanden hebben van die wapens zo bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders dat sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van die vuurwapens. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
Nr. 01371/05 A
Mr Machielse
Zitting 10 januari 2006
Conclusie inzake:
[verdachte](1)
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 9 november 2004 met verbetering van gronden het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 20 januari 2004 bevestigd. Het Hof heeft de kwalificatie verbeterd en de bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als - kort gezegd - 1. medeplegen van poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende en 2. medeplegen van overtreding van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd. Het Gerecht in Eerste Aanleg had verdachte veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf.
2. Verdachte heeft cassatie ingesteld, en mr G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over het bewijs van het medeplegen zowel met betrekking tot feit 1 als feit 2. Met betrekking tot feit 1 zou het Hof geen aandacht hebben geschonken aan het verweer dat verdachte door zijn mededader om de tuin zou zijn geleid en dat de druk uiteindelijk zo groot was geworden dat verdachte zich niet meer terug kon trekken.
Ter zake van feit 2 geldt hetzelfde en voorts dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat verdachte enige feitelijke heerschappij heeft kunnen uitoefenen ten aanzien van de vuurwapens, noch dat verdachte zelf een vuurwapen heeft gehanteerd. De steller van het middel voert aan dat in feitelijke aanleg een verweer is gevoerd dat bezwaarlijk anders kan worden opgevat dan als een beroep op psychische overmacht.
3.2. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door en namens verdachte is aangevoerd kan ik geen beroep op overmacht ontdekken. De pleitnota in hoger beroep vermeldt wel dat verdachte, eenmaal aangekomen bij het opgegeven adres, op de benedenverdieping wapens zag liggen, maar dat verdachte toen geen keuze meer had, zonder dat deze stelling nader wordt onderbouwd. Tevens houdt de pleitnota in dat verdachte om de tuin is geleid en dat op een gegeven ogenblik de druk zo groot was dat terugtrekken niet zeer wel mogelijk was, ook weer zonder dat daarvoor nadere argumenten worden aangedragen.
De bewoordingen van het door een rechtsgeleerde raadsman geformuleerde betoog noopten het Hof er niet toe om aan te nemen dat een beroep op overmacht is gedaan.(2)
3.3. Ik wijs er op dat verdachte kennelijk volop heeft meegedaan met zijn medeverdachten. Bewijsmiddel 3 houdt als verklaring in van [slachtoffer] dat hij plotseling vijf of zes gemaskerde mannen zag die vuurwapens in de hand hielden en meteen begonnen te schieten. Ook uit bewijsmiddel 5 blijkt dat verdachte niet overrompeld kan zijn door de actie van zijn mededaders. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart daarin dat hij toen hij het appartement waar alle verdachten verzamelden, betrad op een tafel verschillende wapens zag liggen en dat het gezamenlijk plan was om geweld te gebruiken tegen de bewoners van het daarboven gelegen appartement. De anderen waren daar al aanwezig toen [medeverdachte] het appartement betrad. Uit bewijsmiddel 6 blijkt dat [verdachte], kennelijk verdachte, een wapen had en dat het plan was de bewoners van het andere appartement te verrassen als zij naar buiten zouden komen. Kennelijk hebben verdachten enige tijd in dat appartement doorgebracht, wachtend op het moment dat de bewoners van het andere appartement zouden verschijnen. Misschien is aan verdachte wel voorgehouden dat het ging om een incasso van een schuld, maar in ieder geval is verdachte ervan op de hoogte geweest dat geweld zeker niet uitgesloten was. Verdachte heeft bewust, nauw en volledig met de anderen samengewerkt en is daarom als medepleger van feit 1 aan te merken.
3.4. De steller van het middel klaagt echter ook over het medeplegen van het tweede feit.
Medeplegen van het vuurwapendelict impliceert, aldus het middel, dat de verdachte enige feitelijke heerschappij heeft moeten kunnen uitoefenen over de vuurwapens. En dat kan niet volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
3.5. Aldus wordt eraan voorbijgezien dat de medepleger niet het delict zelf behoeft uit te voeren. Evenmin als degenen die een verduistering medeplegen het verduisterde goed zelf onder zich moeten hebben gehad, moet de mededader van het voorhanden hebben van vuurwapen zelf feitelijke heerschappij daarover hebben kunnen uitoefenen. Maar wat wel nodig is is een bewuste en nauwe samenwerking. Het enkele besef dat vuurwapens aanwezig zijn op de plaats waar men zichzelf bevindt lijkt mij onvoldoende voor het medeplegen van voorhanden hebben van vuurwapens. Dat levert geen substantiële bijdrage op.(3)
4. Het voorgestelde middel lijkt mij gegrond voor zover het doelt op het bewijs van feit 2. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden strafvonnis voor zover het betreft de beslissingen over het onder 2 telastegelegde feit en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde alsnog in zoverre te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de zaak nr. 01318/05 A ([medeverdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
2 HR 24 juni 1986, NJ 1987, 196; HR 27 september 1988, NJ 1989, 404; HR 7 september 2004, NJ 2004, 609; HR 15 februari 2005, nr. 01591/04; HR 6 september 2005, LJN AT7553.
3 De Hullu, Materieel strafrecht, 2e druk, p. 447.