HR, 14-02-2006, nr. 00333/05
ECLI:NL:PHR:2006:AU8064
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-02-2006
- Zaaknummer
00333/05
- LJN
AU8064
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU8064, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑02‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU8064
ECLI:NL:PHR:2006:AU8064, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU8064
- Wetingang
art. 52 Wet wapens en munitie
- Vindplaatsen
NbSr 2006/69
Uitspraak 14‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Rechtmatigheid onderzoek aan de kleding. Door te overwegen dat t.a.v. verdachte sprake was van “ernstige bezwaren”, heeft het hof nog de maatstaf toegepast van art. 52 (oud) WWM. Hoewel het hof heeft kunnen oordelen dat van ernstige bezwaren sprake was, had het zich de vraag dienen te stellen of er ex art. 52 WWM “redelijkerwijs aanleiding” bestond de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. In ’s hofs oordeel ligt besloten dat het onderzoek aan verdachtes kleding ook toetsing aan de lichtere maatstaf heeft doorstaan. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
14 februari 2006
Strafkamer
nr. 00333/05
LR/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 oktober 2004, nummer 23/004076-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 23 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende met redenen omkleed, heeft geoordeeld dat het onderzoek aan de kleding van de verdachte rechtmatig was.
3.2. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer - zakelijk weergegeven - betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit. (...) De raadsman heeft betoogd dat de verdachte onrechtmatig is aangehouden en gefouilleerd en dat ook de doorzoeking van zijn auto onrechtmatig is geweest, zodat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en bewijsuitsluiting dient te volgen, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak wegens het ontbreken van overig bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 2 juli 2003 door de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna RCIE) aan de politie informatie ter beschikking is gesteld, waarvan de inhoud - voor zover relevant en zakelijk weergegeven - luidt:
- [Betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] zijn constant gezamenlijk op pad in verband met hun criminele activiteiten. Hierbij fungeert [verdachte] dan als bodyguard van de mannen en is dan altijd gewapend;
- [Betrokkene 1] en zijn bodyguard [verdachte] zijn beide[n] in het bezit van een vuurwapen. In de auto's die zij gebruiken is een geheime bergplaats ingebouwd om hun vuurwapens te verbergen. In een van de auto's is de bergplaats de airbag;
- [Betrokkene 1] maakt onder andere gebruik van de personenauto's [00-AA-BB], Volkswagen Passat, zwart, en [01-CC-DD] BMW 540i, groen;
- [Verdachte] maakt vermoedelijk gebruik van een personenauto [02-EE-FF], BMW 540i, grijs.
Voorts is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende gebleken. Op 2 juli 2003 omstreeks 11.00 uur zien verbalisanten Stoltz en Lubbers, die zich bevinden in de [a-straat], de hen bekende [betrokkene 1] lopen in de richting van de [b-straat]. Verbalisanten zijn op de hoogte dat [betrokkene 1] onder andere gebruik maakt van een gepantserde zwar[t]e Volkswagen Passat met het kenteken [00-AA-BB] en treffen deze auto aan in de [b-straat]. Bij een verder onderzoek treffen deze verbalisanten in de [b-straat] tevens een personenauto aan van het merk BMW met het kenteken [02-EE-FF], waarvan bij verbalisanten bekend is dat buiten [betrokkene 1] eveneens [betrokkene 2] en [verdachte] van deze auto gebruik maakten.
Uit het daaropvolgend proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [betrokkene 2] is aangehouden op woensdag 2 juli 2003 te 16.33 uur. (...)
[Betrokkene 2] is na te zijn aangehouden gefouilleerd en bleek in het bezit te zijn van een bos sleutels waaronder de autosleutel die behoort bij de BMW 540i voorzien van kenteken [02-EE-FF]. Dit voertuig is vervolgens doorzocht en daarin werden onder andere twee vuurwapens met bijbehorende munitie, een groot geldbedrag en een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen.
Aangezien in de hiervoor weergegeven RCIE-informatie [verdachte] als gebruiker van de BMW [02-EE-FF] wordt aangemerkt, is met toestemming van de officier van justitie besloten tot aanhouding van de verdachte en doorzoeking van zijn woning. De verdachte is aangehouden op 2 juli 2003 te 23.55 uur en zijn woning is doorzocht. In de parkeergarage gelegen onder de woning werd een gepantserde BMW 540i met kenteken [03-GG-HH] aangetroffen. Het voertuig werd met behulp van de autosleutel uit de fouillering van de verdachte geopend en doorzocht. In deze auto werd een verborgen ruimte op de plaats van de airbag aangetroffen met daarin twee vuurwapens en munitie als vermeld in de tenlastelegging. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend het tenlastegelegde te hebben begaan.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de aanhouding en fouillering van [verdachte] en het doorzoeken van zijn woning en auto niet onrechtmatig is geweest. De bij de politie beschikbare RCIE-informatie zoals hiervoor weergegeven, waarin [verdachte] als vermoedelijke gebruiker van de BMW met kenteken [02-EE-FF] wordt genoemd, levert, in samenhang met de onderzoeksbevindingen van 2 juli 2003 waarbij door de vondst van wapens in een geheime bergruimte op de plaats van de airbag in voornoemd voertuig een deel van de RCIE-informatie werd bevestigd, naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden van schuld op aan het voorhanden hebben van een vuurwapen ten aanzien van de verdachte en leiden tevens tot ernstige bezwaren jegens hem. Het hof is dan ook van oordeel dat de door aanhouding, fouillering en doorzoeking van de woning en de BMW van de verdachte verkregen onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit en ziet geen reden deze ter zijde te schuiven. Dat de aan de aanhouding van de verdachte voorafgegane aanhouding en fouillering van [betrokkene 2] onrechtmatig is geweest, zoals het hof in de strafzaak tegen [betrokkene 2] heeft overwogen, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat het niet de verdachte is die door bedoeld onrechtmatig optreden is getroffen in een (strafvorderlijk) belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en hij derhalve niet in een rechtens te respecteren (strafvorderlijk) belang is geschaad.
De verweren worden derhalve in al hun onderdelen verworpen."
3.3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 juli 2003 te Amsterdam wapens en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:
in een verborgen ruimte in een auto BMW met het kenteken [03-GG-HH]:
- een pistool Glock 26 Austria, kaliber 9x19 mm en in dat wapen 10 patronen, PMP, kaliber 9 mm luger, en
- een patroonhouder voor een vuurwapen van het merk Glock, 9x19 mm met 9 patronen kaliber 9 mm, en
- een revolver Smith & Wesson 32-1, kaliber .38 en in dat wapen 5 patronen S&B kaliber .38 special, en
- 50 patronen CCI blazer, kaliber .22 long rifle."
3.4. In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. De wapens, waarvan is bewezenverklaard dat de verdachte die voorhanden had, zijn aangetroffen in een bergplaats in zijn auto met het kenteken [03-GG-HH] nadat de opsporingsambtenaren zich toegang tot die auto hadden verschaft met behulp van autosleutels, die door hen waren verkregen door een strafvorderlijk onderzoek aan de kleding van de verdachte. Dit onderzoek aan de kleding vond plaats bij de aanhouding van de verdachte, welke aanhouding volgde op de vondst van wapens in een bergplaats in een andere auto, die volgens informatie van het RCIE ook in gebruik was bij de verdachte. De vondst in die auto leverde volgens het Hof in samenhang met bij de politie omtrent de verdachte beschikbare RCIE-informatie zodanige ernstige bezwaren jegens de verdachte op dat zijn aanhouding, het onderzoek aan de kleding, de doorzoeking van zijn woning en van zijn auto rechtmatig waren.
3.5.1. De klacht, gericht tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het onderzoek aan de kleding van de verdachte onrechtmatig was, dient, nu dat onderzoek plaatsvond op grond van een verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie, te worden beoordeeld aan de hand van art. 52 WWM.
3.5.2. Tot 14 september 2002 luidde art. 52 WWM, voorzover hier van belang:
"2. De in het vorige lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een persoon verdacht van overtreding van de artikelen 13 of 26 door het voorhanden hebben van een wapen, indien tegen hem ernstige bezwaren bestaan, aan zijn kleding te onderzoeken."
Sindsdien luidt die bepaling, voorzover hier van belang:
"2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd."
3.6. Het politieoptreden in de onderhavige zaak vond plaats op 2 juli 2003 zodat het nieuwe art. 52 WWM van toepassing was. De wetsgeschiedenis bij de nieuwe bepaling houdt onder meer het volgende in:
"Op basis van de huidige wetgeving is voor onderzoek aan de kleding (artikel 52 WWM) een "aanleiding" niet voldoende. Er moeten tegen betrokkene ernstige bezwaren bestaan. Dat is een zware eis. De Hoge Raad heeft uitgesproken dat "voor het bestaan van ernstige bezwaren ter zake van de in art. 52, tweede lid, WWM genoemde strafbare feiten meer is vereist dan een enkel redelijk vermoeden van schuld aan die feiten". In de betreffende zaak vond de Hoge Raad concrete RCID informatie, waaruit bleek dat de verdachte als "wapendrager" aangemerkt kon worden, voldoende om "ernstige bezwaren" aanwezig te achten.
Omdat het onderzoek aan de kleding een zwaardere inbreuk op de persoonlijke integriteit van een persoon met zich meebrengt dan het onderzoek van een vervoermiddel of verpakkingen van goederen, heeft de wetgever hieraan indertijd zwaardere eisen gesteld. Gevolg hiervan is wel dat een persoon eenvoudig kan voorkomen dat een wapen wordt ontdekt, door het niet los in zijn auto of bagage mee te voeren, maar door het tussen zijn kleding te dragen. De verruiming van de bevoegdheden die ik met dit wetsvoorstel beoog ten aanzien van het onderzoek van voertuigen en verpakkingen van goederen op wapens, zou te niet worden gedaan wanneer niet ook het onderzoek aan de kleding wordt vereenvoudigd. Om die reden stel ik voor om ook voor het onderzoek aan de kleding de "aanleiding" voldoende te achten. In de praktijk kan de wijziging van artikel 52 bijvoorbeeld betekenen dat, wanneer de politie informatie krijgt dat zich op een bepaalde plaats een persoon met een wapen bevindt, alle personen op die plaats kunnen worden gefouilleerd, en dat niet behoeft te worden afgewacht tot een verdachte is geïdentificeerd."
(Kamerstukken II 2000-2001, 26865, nr. 7, blz. 2, 3)
3.7.1. Uit de bewoordingen van art 52 WWM en uit de ontstaansgeschiedenis van die bepaling volgt dat de wetgever heeft beoogd de mogelijkheden voor een onderzoek aan de kleding van een persoon in de in die bepaling genoemde gevallen te verruimen.
3.7.2. Uit de hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen volgt dat het Hof, door te overwegen dat ten aanzien van de verdachte sprake was van "ernstige bezwaren", nog de maatstaf heeft toegepast van art. 52 (oud) WWM. Hoewel het Hof heeft kunnen oordelen dat van ernstige bezwaren sprake was, had het zich de vraag dienen te stellen of er "redelijkerwijs aanleiding" bestond de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat het onderzoek aan de kleding van de verdachte ook toetsing aan de lichtere maatstaf heeft doorstaan. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
3.8. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.9. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 14 februari 2006.
Conclusie 14‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Rechtmatigheid onderzoek aan de kleding. Door te overwegen dat t.a.v. verdachte sprake was van “ernstige bezwaren”, heeft het hof nog de maatstaf toegepast van art. 52 (oud) WWM. Hoewel het hof heeft kunnen oordelen dat van ernstige bezwaren sprake was, had het zich de vraag dienen te stellen of er ex art. 52 WWM “redelijkerwijs aanleiding” bestond de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. In ’s hofs oordeel ligt besloten dat het onderzoek aan verdachtes kleding ook toetsing aan de lichtere maatstaf heeft doorstaan. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
Nr. 00333/05
Mr. Knigge
Zitting: 29 november 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende met redenen omkleed, heeft geoordeeld, dat de jegens de verdachte toegepaste dwangmiddelen van aanhouding, fouillering en doorzoeking van de woning en auto rechtmatig zouden hebben plaatsgevonden, dat er een redelijk vermoeden van schuld aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en ernstige bezwaren waren, alsmede dat de als gevolg daarvan verkegen onderzoeksresultaten rechtmatig zouden zijn verkregen.
4. Blijkens zijn arrest heeft het Hof het volgende overwogen voor zover thans van belang:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer - zakelijk weergegeven- betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bij de politie beschikbare informatie over de verdachte die dateerde van maart 2003 te gedateerd was om daarop in juli 2003 actie te ondernemen en dat ook de informatie van juni 2003 in samenhang met de onderzoeksbevindingen van 2 juli 2003 niet redengevend kon zijn tot verdere actie jegens de verdachte. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte onrechtmatig is aangehouden en gefouilleerd en dat ook de doorzoeking van zijn auto onrechtmatig is geweest, zodat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en bewijsuitsluiting dient te volgen, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak wegens het ontbreken van overig bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 2 juli 2003 door de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna RCIE) aan de politie informatie ter beschikking is gesteld, waarvan de inhoud -voor zover relevant en zakelijk weergegeven- luidt:
- [Betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] zijn constant gezamenlijk op pad in verband met hun criminele activiteiten. Hierbij fungeert [verdachte] dan als bodyguard van de mannen en is dan altijd gewapend;
- [Betrokkene 1] en zijn bodyguard [verdachte] zijn beide[n] in het bezit van en vuurwapen. In de auto's die zij gebruiken is een geheime bergplaats ingebouwd om hun vuurwapens te verbergen. In een van de auto's is de bergplaats de airbag;
- [Betrokkene 1] maakt onder andere gebruik van de personenauto's [00-AA-BB], Volkswagen Passat, zwart, en [01-CC-DD] BMW 540i, groen;
- [Verdachte] maakt vermoedelijk gebruik van een personenauto [02-EE-FF], BMW 540i, grijs.
Voorts is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende gebleken. Op 2 juli 2003 omstreeks 11.00 uur zien verbalisanten Stoltz en Lubbers, die zich bevinden in de [a-straat], de hen bekende [betrokkene 1] lopen in de richting van de [b-straat]. Verbalisanten zijn op de hoogte dat [betrokkene 1] onder andere gebruik maakt van een gepantserde zware Volkswagen Passat met het kenteken [00-AA-BB] en treffen deze auto aan in de [b-straat]. Bij een verder onderzoek treffen deze verbalisanten in de [b-straat] tevens een personenauto aan van het merk BMW met het kenteken [02-EE-FF], waarvan bij verbalisanten bekend is dat buiten [betrokkene 1] eveneens [betrokkene 2] en [verdachte] van deze auto gebruik maakten.
Uit het daaropvolgend proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [betrokkene 2] is aangehouden op woensdag 2 juli 2003 te 16.33 uur. In het proces-verbaal van relaas wordt daaromtrent vermeld dat aan de aanhouding van [betrokkene 2] is voorafgegaan dat gezien wordt dat [betrokkene 1] aan komt lopen, vergezeld van een onbekende man, van wie na aanhouding blijkt dat hij [betrokkene 2] is, en dat zij beiden lopen in de richting van de eerder genoemde auto's.
[Betrokkene 2] is na te zijn aangehouden gefouilleerd en bleek in het bezit te zijn van een bos sleutels waaronder de autosleutel die behoort bij de BMW 540i voorzien van kenteken [02-EE-FF]. Dit voertuig is vervolgens doorzocht en daarin werden onder andere twee vuurwapens met bijbehorende munitie, een groot geldbedrag en een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen.
Aangezien in de hiervoor weergegeven RCIE-informatie [verdachte] als gebruiker van de BMW [02-EE-FF] wordt aangemerkt, is met toestemming van de officier van justitie besloten tot aanhouding van de verdachte en doorzoeking van zijn woning. De verdachte is aangehouden op 2 juli 2003 te 23.55 uur en zijn woning is doorzocht. In de parkeergarage gelegen onder de woning werd een gepantserde BMW 540i met kenteken [03-GG-HH] aangetroffen. Het voertuig werd met behulp van de autosleutel uit de fouillering van de verdachte geopend en doorzocht. In deze auto werd een verborgen ruimte op de plaats van de airbag aangetroffen met daarin twee vuurwapens en munitie als vermeld in de tenlastelegging. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend het tenlastegelegde te hebben begaan.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de aanhouding en fouillering van [verdachte] en het doorzoeken van zijn woning en auto niet onrechtmatig is geweest. De bij de politie beschikbare RCIE-informatie zoals hiervoor weergegeven, waarin [verdachte] als vermoedelijke gebruiker van de BMW met kenteken [02-EE-FF] wordt genoemd, levert, in samenhang met de onderzoeksbevindingen van 2 juli 2003 waarbij door de vondst van wapens in een geheime bergruimte op de plaats van de airbag in voornoemd voertuig een deel van de RCIE-informatie werd bevestigd, naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden van schuld op aan het voorhanden hebben van een vuurwapen ten aanzien van de verdachte en leiden tevens tot ernstige bezwaren jegens hem. Het hof is dan ook van oordeel dat de door aanhouding, fouillering en doorzoeking van de woning en de BMW van de verdachte verkregen onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit en ziet geen reden deze ter zijde te schuiven. Dat de aan de aanhouding van de verdachte voorafgegane aanhouding en fouillering van [betrokkene 2] onrechtmatig is geweest, zoals het hof in de strafzaak tegen [betrokkene 2] heeft overwogen, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat het niet de verdachte is die door bedoeld onrechtmatig optreden is getroffen in een (strafvorderlijk) belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en hij derhalve niet in een rechtens te respecteren (strafvorderlijk) belang is geschaad.
De verweren worden derhalve in al hun onderdelen verworpen."
5. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 2 juli 2003 te Amsterdam wapens en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten: in een verborgen ruimte in een auto BMW met het kenteken [03-GG-HH]:
- een pistool Glock 26 Austria, kaliber 9x19 mm en in dat wapen 10 patronen, PMP, kaliber 9 mm luger, en
- een patroonhouder voor een vuurwapen van het merk Glock, 9x19 mm met 9 patronen kaliber 9 mm, en
- een revolver Smith & Wesson 32-1, kaliber .38 en in dat wapen 5 patronen S&B kaliber .38special, en
- 50 patronen CCI blazer, kaliber .22 long rifle".
6. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat het Hof op onbegrijpelijke althans onvoldoende gemotiveerde wijze heeft geoordeeld dat er aan de doorzoeking in de auto en woning voldoende gegevens en aanwijzingen ten grondslag lagen, die het vermoeden zouden kunnen rechtvaardigen dat er op deze plaatsen wapentuig aanwezig zou zijn.
7. Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop dat de vraag of uit bepaalde feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat een strafbaar feit (is of) wordt gepleegd, van feitelijke aard is en in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.(1) Dat geldt evenzeer voor de vraag of jegens de verdachte ernstige bezwaren bestaan. Voorts merk ik op dat een redelijk vermoeden van aanwezigheid van wapens en munitie als bedoeld in art. 49 WWM kan berusten op CIE-informatie.(2)
8. Art. 49 WWM luidt:
"De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen."
9. Art. 51 WWM luidt, voor zover thans van belang:
"1. De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.
3. (...)
4. (...)"
10. Art. 52 WWM luidt, voor zover thans van belang:
"1. De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
3. (...)
4. (...)"
11. Art. 56 Sv luidt, voor zover thans van belang:
"1. De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.
2. (...)
3. (...)
4. (...)
5. (...)"
12. Ingevolge art. 52 (oud) WWM, dat van toepassing was tussen 1 januari 1998 en 14 september 2002, waren de bij of krachtens art. 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren bevoegd een persoon verdacht van overtreding van art. 13 of 26 WWM door het voorhanden hebben van een wapen, indien tegen hem ernstige bezwaren bestonden, aan zijn kleding te onderzoeken. De eis van het bestaan van ernstige bezwaren is in het huidige art. 52 WWM - dat van toepassing was ten tijde van het politieoptreden op 2 juli 2003 - vervangen door een redelijke aanleiding op grond van a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt; b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27; of c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.(3) De eis van het bestaan van ernstige bezwaren doet, als het om wapens gaat, dus nog slechts opgeld ingeval van een onderzoek aan het lichaam. Daarop is niet de WWM van toepassing maar art. 56 Sv.
13. Het Hof heeft de volgende feiten en omstandigheden aan zijn oordeel ten grondslag gelegd, voor zover thans van belang.
- Door de RCIE is op 2 juli 2003 aan de politie informatie verstrekt die erop neerkomt dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de verdachte constant gezamenlijk op pad zijn in verband met strafbare activiteiten. De verdachte, die optreedt als bodyguard van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], is altijd gewapend. [Betrokkene 1] en de verdachte bezitten beiden een vuurwapen. In de auto's die zij gebruiken is een geheime bergplaats ingebouwd om hun vuurwapens te verbergen. In een van de auto's is de bergplaats de airbag. [Betrokkene 1] maakt gebruik van onder meer een zwarte Volkswagen Passat met kenteken [00-AA-BB], en de verdachte maakt vermoedelijk gebruik van een grijze BMW 540i met kenteken [02-EE-FF].
- In de ochtend van 2 juli 2003 zien verbalisanten [betrokkene 1] in de [a-straat] te Amsterdam lopen in de richting van de [b-straat]. Zij treffen in laatstgenoemde straat de zwarte Volkswagen Passat met kenteken [00-AA-BB] (waarvan zij weten dat deze in gebruik is bij [betrokkene 1]) aan, alsmede de grijze BMW 540i met kenteken [02-EE-FF] (waarvan zij weten dat deze vermoedelijk in gebruik is bij de verdachte).
- [Betrokkene 2] is in de middag van 2 juli 2003 aangehouden. Eerder is gezien dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de richting van genoemde auto's kwamen gelopen. Na zijn aanhouding is [betrokkene 2] gefouilleerd. Daarbij is de autosleutel van evengenoemde BMW aangetroffen. Vervolgens is de BMW doorzocht en daarin werden onder andere twee vuurwapens met bijbehorende munitie, een groot geldbedrag en een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen.
- Omdat het de verdachte was die in evengenoemde CIE-informatie als gebruiker van meergenoemde BMW werd aangemerkt, is de verdachte met toestemming van de Officier van Justitie in de late avond van 2 juli 2003 aangehouden en heeft een doorzoeking van zijn woning plaatsgevonden. In de parkeergarage onder verdachtes woning werd een gepantserde BMW 540i met kenteken [03-GG-HH] aangetroffen. Het voertuig werd met behulp van een uit de fouillering van de verdachte verkregen autosleutel geopend en vervolgens doorzocht. In deze auto werd een verborgen ruimte op de plaats van de airbag aangetroffen met daarin twee vuurwapens en munitie.
14. Het Hof heeft, door te overwegen dat ten aanzien van de verdachte sprake was van ernstige bezwaren, geoordeeld dat sprake was van een zwaardere verdenkingsgraad dan de wet eist. (4) In dat oordeel ligt besloten het oordeel dat de verbalisanten, zoals de artt. 49 en 52 WWM vereisen, redelijkerwijs konden vermoeden dat in de woning van de verdachte wapens aanwezig waren en dat er redelijkerwijs aanleiding bestond de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. Dat oordeel is gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden (namelijk a. de op 2 juli 2003 aan de politie verstrekte CIE-informatie, in combinatie met b. de eigen waarnemingen van de verbalisanten in de [a-straat] en de [b-straat] en c. de resultaten van de doorzoeking van de BMW met kenteken [02-EE-FF]) niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.
15. Dat wordt niet anders door de in de toelichting op het middel aangevoerde omstandigheid dat de CIE-informatie dateerde van maart 2003 en dat er tussen maart 2003 en 2 juli 2003 gedurende langere tijd niets met deze informatie is gedaan. De informatie had geen betrekking op een eenmalig incident, maar op een min of meer permanente situatie. Dat die informatie nog steeds actueel was werd bovendien bevestigd door de resultaten van het onderzoek in de BMW 540i met kenteken [02-EE-FF]. Het oordeel van het Hof dat de aldus bevestigde CIE-informatie kon dienen als één der pijlers waarop het vervolgonderzoek - tegen de verdachte - kon worden gebaseerd, valt goed te begrijpen.
16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 18 februari 1992, NJ 1992, 546; zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga voor HR 2 maart 2004, LJN AO1833.
2 HR 25 september 2001, NJ 2002, 97.
3 In T&C Sr, aant. 4b bij art. 52 WWM, vijfde druk, 2004, p. 1949 wordt ten onrechte vermeld dat de eis van ernstige bezwaren (nog steeds) geldt.
4 Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte is "gefouilleerd". Ik ga ervan uit dat de verdachte alleen aan zijn kleding - en dus niet tevens aan het lichaam - is onderzocht. In elk geval zullen de sleutels van de auto bij een onderzoek aan de kleding zijn aangetroffen.