HR, 03-01-2006, nr. 00698/05B
ECLI:NL:PHR:2006:AU6781
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-01-2006
- Zaaknummer
00698/05B
- LJN
AU6781
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU6781, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑01‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU6781
ECLI:NL:PHR:2006:AU6781, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑01‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU6781
- Wetingang
art. 552 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2006/1
Uitspraak 03‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Uit art. 552a.3 Sv volgt dat een ex art. 552a Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming ingediend klaagschrift ontvankelijk is zolang de vervolgde zaak niet tot een einde is gekomen. Zolang een s.f.o. of een aangekondigde ontnemingsprocedure nog niet is voltooid, is de vervolging niet beëindigd. Daaraan doet niet af dat de ontnemingsprocedure t.t.v. het indienen van het klaagschrift nog niet aanhangig was gemaakt.
3 januari 2006
Strafkamer
nr. 00698/05 B
PB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Dordrecht van 9 februari 2005, nummer RK 04/386, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft niet-ontvankelijk verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerp.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar de Rechtbank te Dordrecht teneinde op het bestaande klaagschrift te beslissen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift heeft verklaard.
3.2. De beschikking van de Rechtbank houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Op grond van artikel 552a lid 2 (de Hoge Raad leest: lid 3) van het Wetboek van Strafvordering is de raadkamer slechts bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift, indien de strafzaak voor deze rechtbank wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. De strafzaak is op 25 mei 2004 geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van deze rechtbank in de zaak tegen [betrokkene 1] (met parketnummer 11/006195-03).
Het onderhavige verzoek is ingediend meer dan drie maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden en mitsdien kan klager niet worden ontvangen in zijn verzoek.
Weliswaar is op enig tijdstip tijdens of na het einde der hoofdzaak, in het kader van [een] voorgenomen ontnemingsvordering, het beslag ex artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) omgezet in conservatoir beslag ex artikel 94a Sv en is (...) vervolgens bij deze rechtbank een ontnemingsvordering tegen voornoemde [betrokkene 1] aanhangig gemaakt, doch eerst op 17 december 2004.
Ten tijde van het indienen van het onderhavig klaagschrift (op 8 december 2004) was mitsdien (nog) geen sprake van het gestelde voortdurende van de "zaak". Dat na het indienen van het onderhavig klaagschrift de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt, doet aan dit oordeel niets af.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat het klaagschrift ontijdig is ingediend en klager daarin niet ontvankelijk is."
3.3. Art. 552a, derde lid, Sv luidt:
"Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen."
3.4. De wetsgeschiedenis houdt ten aanzien van deze bepaling onder meer het volgende in:
"De ondergetekende heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt een wijziging voor te stellen van de termijn waarbinnen een beklag op grond van art. 552a Sv kan worden ingesteld. Thans is bepaald, dat het beklag binnen drie jaren na de inbeslagneming der voorwerpen moet zijn ingediend. Dat kan tot gevolg hebben dat wanneer de vervolging zich over een langere periode uitstrekt - hetgeen wanneer hoger beroep en cassatieberoep wordt ingesteld gemakkelijk het geval kan zijn - een tardief ingesteld beklag niet meer door de strafrechter kan worden behandeld, ook al is de vervolging nog gaande. Dan blijft echter de gang naar de burgerlijke rechter open, met als consequentie dat het dossier tussen het strafrechterlijk en het civielrechterlijk circuit zal gaan circuleren. Zulks is niet doelmatig. De kans daarop wordt als gevolg van het instellen van s.f.o.'s en de afsplitsing van ontnemingsprocedures van de hoofdzaak alleen maar groter. Vandaar dat wordt voorgesteld dat beklag op grond van art. 552a Sv in beginsel ontvankelijk is zolang de vervolging, waaronder mede is begrepen een s.f.o. en de ontnemingsprocedure, nog loopt. De uiterste termijn daarbij is gelegd bij drie maanden nadat de vervolging der zaak tot een einde is gekomen. Wel blijft gelden dat het beklag <<zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming>> moet worden ingediend, zodat de rechter op die grond tot niet-ontvankelijkheid van een klacht wegens laksheid bij de indiening daarvan kan besluiten."
(Kamerstukken II 1989-1990, 21 504, nr. 3, blz. 44-45)
3.5. Uit art. 552a, derde lid, Sv volgt, voorzover hier van belang, dat een op de voet van art. 552a Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming ingediend klaagschrift ontvankelijk is zolang de vervolgde zaak niet tot een einde is gekomen. Uit de onder 3.4 vermelde geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling volgt dat, zolang een strafrechtelijk financieel onderzoek of - zoals in dit geval - een aangekondigde ontnemingsprocedure nog niet is voltooid, de vervolging niet is geëindigd. Daaraan doet niet af dat de ontnemingsvordering ten tijde van het indienen van het klaagschrift nog niet aanhangig was gemaakt. Mitsdien heeft de Rechtbank de klager op onjuiste gronden niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard.
3.6. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Dordrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 januari 2006.
Conclusie 03‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Uit art. 552a.3 Sv volgt dat een ex art. 552a Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming ingediend klaagschrift ontvankelijk is zolang de vervolgde zaak niet tot een einde is gekomen. Zolang een s.f.o. of een aangekondigde ontnemingsprocedure nog niet is voltooid, is de vervolging niet beëindigd. Daaraan doet niet af dat de ontnemingsprocedure t.t.v. het indienen van het klaagschrift nog niet aanhangig was gemaakt.
Nr. 00698/05 B
Mr. Vellinga
Zitting: 15 november 2005
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank te Dordrecht heeft het door klager ingediende beklag, gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave aan hem van een onder een ander inbeslaggenomen voorwerp, niet-ontvankelijk verklaard.
2. Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Dat middel is gericht tegen de beslissing van de Rechtbank, die in de bestreden beschikking als volgt is gemotiveerd:
"Op grond van artikel 552a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is de raadkamer slechts bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift, indien de strafzaak voor deze rechtbank wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. De strafzaak is op 25 mei 2004 geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van deze rechtbank in de zaak tegen [betrokkene 1] (met parketnummer 11/006195/03).(1)
Het onderhavige verzoek is ingediend meer dan drie maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden en mitsdien kan klager niet worden ontvangen in zijn verzoek.
Weliswaar is op enig tijdstip tijdens of na het einde der hoofdzaak, in het kader van [een] voorgenomen ontnemingsvordering, het beslag ex artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) omgezet in conservatoir beslag ex artikel 94a Sv en is die vordering vervolgens bij deze rechtbank een ontnemingsvordering tegen voornoemde [betrokkene 1] aanhangig gemaakt, doch eerst op 17 december 2004.(2) Ten tijde van het indienen van het onderhavig klaagschrift (op 8 december 2004) was mitsdien (nog) geen sprake van het gestelde voortdurende van de "zaak". Dat na in het indienen van het onderhavig klaagschrift de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt, doet aan dit oordeel niets af. Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat het klaagschrift ontijdig is ingediend en klager daarin niet ontvankelijk is."
4. Het middel betoogt dat het oordeel van de Rechtbank erop neer komt dat klager in de periode gelegen tussen drie maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis in de strafzaak en het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: sfo) of het indienen van een ontnemingsvordering tegen het beslag niet kan opkomen. Mede met een beroep op de wetsgeschiedenis van art. 552a Sv, zoals die bepaling in het kader van de herziening van de ontnemingswetgeving (Stb. 1993, 11) is gewijzigd, wordt betoogd dat "de vervolgde zaak" pas tot een einde komt als ook de procedure die strekt tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is afgerond en dat daarom ook tussen het tijdstip waarop onherroepelijk in de hoofdzaak is beslist en het moment dat met behandeling van de ontnemingsvordering wordt aangevangen, het voor belanghebbenden mogelijk moet zijn hun bezwaren tegen het voortduren van conservatoir beslag aan de beklagrechter voor te leggen.
5. In de Memorie van Toelichting bij de onder 4 genoemde wetswijziging wordt door de Minister ingegaan op de mogelijkheid van beklag over beslag:
"De ondergetekende heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt een wijziging voor te stellen van de termijn waarbinnen een beklag op grond van art. 552a Sv kan worden ingesteld. Thans is bepaald, dat het beklag binnen drie jaren na de inbeslagneming der voorwerpen moet zijn ingediend. Dat kan tot gevolg hebben dat wanneer de vervolging zich over een langere periode uitstrekt - hetgeen wanneer hoger beroep en cassatieberoep wordt ingesteld gemakkelijk het geval kan zijn - een tardief ingesteld beklag niet meer door de strafrechter kan worden behandeld, ook al is de vervolging nog gaande. Dan blijft echter de gang naar de burgerlijke rechter open, met als consequentie dat het dossier tussen het strafrechterlijke en het civielrechterlijk circuit zal gaan circuleren. Zulks is niet doelmatig. De kans daarop wordt als gevolg van het instellen van s.f.o.'s en de afsplitsing van ontnemingsprocedures van de hoofdzaak alleen maar groter. Vandaar dat wordt voorgesteld dat beklag op grond van art. 552a Sv in beginsel ontvankelijk is zolang de vervolging, waaronder mede is begrepen een s.f.o. en de ontnemingsprocedure, nog loopt. De uiterste termijn daarbij is gelegd bij drie maanden nadat de vervolging der zaak tot een einde is gekomen. Wel blijft gelden dat het beklag <<zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming>> moet worden ingediend, zodat de rechter op die grond tot niet-ontvankelijkheid van een klacht wegens laksheid bij de indiening daarvan kan besluiten."(3)
6. In de toelichting op het middel wordt verwezen naar enkele schrijvers(4) die op grond van deze opmerking van de Minister eveneens het standpunt innemen dat de vervolging niet ten einde komt dan nadat ook in de ontnemingsprocedure onherroepelijk is beslist en beklag kan worden gedaan tot daarna drie maanden zijn verstreken. Ook elders wordt dit standpunt gehuldigd.(5)
7. De opvatting van de Rechtbank lijkt niet alleen in strijd te zijn met de opvatting van de wetgever met betrekking tot het bepaalde in art. 552a lid 3 Sv, maar staat ook op gespannen voet met de wettelijke regeling van de ontnemingsprocedure. Bij de behandeling van de strafzaak dient de Officier van Justitie te melden of hij voornemens is een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te doen (art. 311 lid 1 Sv).(6) Deze vordering dient hij in te stellen uiterlijk twee jaar na de uitspraak in eerste aanleg (art. 511b lid 1 Sv). De vordering tot ontneming kan dus worden ingesteld meer dan drie maanden nadat het vonnis in de strafzaak onherroepelijk is geworden. Niettemin is de ontnemingsprocedure het sequeel van de hoofdzaak en maakt deze als zodanig onderdeel uit van één en dezelfde vervolging als die waarop het vonnis in de strafzaak betrekking heeft.(7) Het tijdstip waarop "de vervolgde zaak tot een einde is gekomen" (art. 552a lid 3 Sv) ligt dus niet op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het strafvonnis maar in het onherroepelijk worden van de uitspraak op de - bij de behandeling van de strafzaak reeds aangekondigde - ontnemingsvordering.(8)
8. Uit het voorgaande volgt, dat het oordeel van de Rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder van "de vervolgde zaak tot een einde is gekomen" als bedoeld in art. 552a lid 3 Sv.
9. Het middel slaagt.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar de Rechtbank te Dordrecht teneinde op het bestaande klaagschrift te beslissen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 [Betrokkene 1] is de broer van klager, WHV.
2 De woorden "die vordering" in deze zin zullen per ongeluk zijn blijven staan.
3 Kamerstukken II, 1989-1990, 21 504, nr. 3, p. 44-45.
4 J. Wöretshofer in T&C Strafvordering, vijfde druk, aant. 11, H.G. Punt, Praktijkboek ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, Sdu uitgevers 2003, p. 147.
5 R. Vennix, Boef en beslag, p. 295 en W.E.C.A. Valkenburg in Ontneming van voordeel in het strafrecht, de nieuwe wetgeving in theorie en praktijk, onder redactie van M.S. Groenhuijsen, J.L. van der Neut en J. Simmelink, p. 219-220.
6 Verzuim van deze mededeling leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid: HR 9 december 2003, NJ 2004, 199, m.nt. YB
7 O.a. HR 5 december 1995, NJ 1996, 411. Zie ook HR 28 november 1995, NJ 1996, 383 waarin de Hoge Raad in een zaak waarin in de hoofdzaak cassatie was ingesteld doch ook nog een sfo liep, een beklag ingediend bij de Rechtbank impliciet ontvankelijk achtte.
8 Zo ook B.F. Keulen, Crimineel vermogen en strafrecht, deel 13 in de serie Facetten van strafrechtspleging, p. 189, J. Wöretshofer, aant. 5 op art. 552a (suppl. 135, juni 2003) in: Melai/Groenhuijsen e.a..