Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, blz. 16 (Memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State). In de toelichting op het middel aangeduid als: 'Kamerstukken II 1997/1998, 25 768.'
HR, 13-09-2005, nr. 02657/04
ECLI:NL:HR:2005:AT7555
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-09-2005
- Zaaknummer
02657/04
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AT7555
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AT7555, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT7555
ECLI:NL:HR:2005:AT7555, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑09‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT7555
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑09‑2005
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02657/04
Mr Jörg
Zitting 14 juni 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verzoeker bij arrest van 14 april 2004 wegens belaging veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden een contact- en een straatverbod.
2.
Namens verzoeker heeft mr L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3.
Het eerste middel klaagt dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer van de bewezenverklaarde belaging een klacht heeft ingediend.
4.
Verzoeker is veroordeeld wegens belaging dat krachtens het bepaalde in art. 285b, tweede lid, Sr een (absoluut) klachtdelict is. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend als bedoeld in art. 285b, tweede lid, Sr in verband met art. 164 Sv. Dat is ook niet vereist (zie reeds HR 29 juni 1914, NJ 1914-1079 en HR 2 december 1947, NJ 1948, 65), als de bedoeling dat de stalker wordt vervolgd maar voldoende duidelijk blijkt. Dat is het geval, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen 1, 2, 3, 5, 6 en 11 in onderlinge samenhang.
5.
Daarom faalt het middel.
6.
Het tweede middel klaagt over de bewijsconstructie. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat het slachtoffer ook in de periode dat het bewezenverklaarde feit is begaan vrijwillig contact met verzoeker is aangegaan. Op grond van dergelijke contacten was het, aldus de toelichting, voor verzoeker niet kenbaar dat het slachtoffer niet van zijn avances gediend was en kan niet volgen dat verzoeker opzettelijk een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
7.
Het hof heeft onder meer de volgende verklaring van verzoeker tot bewijs gebezigd (bewijsmiddel 10):
"Ik weet dat ze niet gediend is van mijn bezoek in de buurt of in de directe omgeving van haar woning. Ondanks dit gegeven ben ik toch naar haar toegegaan; ik had daartoe een behoefte."
8.
De klacht dat het verzoeker niet kenbaar was dat het slachtoffer niet van zijn avances gediend was, stuit derhalve af op hetgeen het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld. Eveneens volgt reeds uit deze verklaring van verzoeker dat het hem duidelijk was dat hij inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [het slachtoffer].
9.
Bij de parlementaire voorbereiding van de initiatief-wet waarbij art. 285b Sr is ingevoegd (Stb. 2000, 282) is het bestanddeel "inbreuk maken" als volgt toelicht:
"In 'inbreuk maken' zit besloten dat de privacy-gerechtigde de storing in zijn persoonlijke levenssfeer niet wenst. Vindt iemand een storing niet ongewenst, dan is er dus geen sprake van 'inbreuk maken'. () Wie impliciet of uitgesproken toestemming geeft tot een daad, die anders strafrechtelijk relevant zou kunnen zijn, heeft strafrechtelijk niets te klagen. Hier geldt het juridische adagium 'volenti non fit iniura' (wie toestemt heeft zijn recht verwerkt). Bij 'inbreuk maken' is die toestemming er dus niet."1.
10.
Uit de tot bewijs gebezigde verklaring van verzoeker zoals ik die hierboven heb weergegeven, blijkt dat het slachtoffer de bewezenverklaarde contacten niet wenste. Verzoeker verklaart immers dat hij wist dat zij niet van zijn bezoek (aan haar huis) gediend was. Die laatste bewoordingen sluiten aan bij Krabbe & Wedzinga die bij de bespreking van het initiatief-wetsvoorstel stellen dat van inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer pas sprake kan zijn "wanneer die ander niet gediend is van de privacyschending".2.
11.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft het slachtoffer als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij een aantal malen met verzoeker heeft geluncht. Op de vraag van de raadsman of dit in januari 2001 was antwoordde zij dat zij dat niet meer wist.
Dit is ook geen punt in de voorliggende zaak, aangezien de bewezenverklaring betrekking heeft op de periode van mei 2001 tot en met 13 juli 2001. Met haar toegeven dat zij op Eerste Kerstdag met verzoeker naar het Fortis Circustheater is geweest staat de bewezenverklaring evenmin op gespannen voet.
Van andere afspraken staan de data niet vast, maar zelfs als die in de bewezenverklaarde periode plaats zouden hebben gevonden wordt daarmee de bewezenverklaring niet ondermijnd aangezien het slachtoffer ook verklaard heeft dat een aantal van de afspraken met verzoeker zijn voortgekomen uit haar wens om de relatie te beëindigen:
"Wij hadden de afspraken dan om afscheid van elkaar te nemen. Hij vroeg meestal om deze ontmoetingen. Ik had niet op zijn voorstellen tot ontmoeting moeten ingaan. De ontmoetingen leidden vaak tot ruzie."
12.
Het moet verzoeker duidelijk zijn geweest dat het slachtoffer geen prijs stelde op de mate waarin en de wijze waarop verzoeker blijkens de bewijsmiddelen contact zocht. Blijkens zijn hierboven weergegeven verklaring wist verzoeker dat inderdaad.
13.
Het middel faalt in beide onderdelen.
14.
De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO bedoelde overweging.
15.
Ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden moeten leiden, heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2005
H.G.M. Krabbe & W. Wedzinga, 'Belaging in wetsontwerp 25 768', DD 28 (1998), blz. 215-233 op blz. 229.
Uitspraak 13‑09‑2005
Inhoudsindicatie
De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat een klacht a.b.i. art. 285b Sr is ingediend faalt omdat het een eis stelt die het recht niet kent. Voldoende is dat ter terechtzitting van het bestaan van de klacht is gebleken (HR DD 89.037).
Partij(en)
13 september 2005
Strafkamer
nr. 02657/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 april 2004, nummer 20/000161-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2002, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "belaging" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het eerste middel bevat de klacht dat de bestreden uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat een klacht als bedoeld in art. 285b Sr is ingediend.
3.2.
Het middel faalt omdat het een eis stelt die het recht niet kent. Voldoende is dat ter terechtzitting van het bestaan van de klacht is gebleken. (vgl. HR 19 september 1988, DD 89.037).
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 september 2005.