NJ 2005, 501
Getuigeverhoor buiten tegenwoordigheid van de verdachte; geen schending van art. 6 EVRM.
HR 16-08-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6918
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16 augustus 2005
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu
- Zaaknummer
02704/04
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
AT6918
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AT6918, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑08‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AT6918, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑08‑2005
- Wetingang
Sv art. 297 lid 3; Sv art. 297 lid 4; EVRM art. 6 lid 3 onder d
Essentie
De beslissing om de getuige buiten tegenwoordigheid van de verdachte te horen, behoeft geen motivering (NJ 1987, 443). Door de aanwezigheid van zijn raadsman bij het verhoor van de getuige is de verdachte in de gelegenheid geweest de getuige vragen te doen stellen, zodat geen strijd bestaat met art. 6, derde lid, aanhef en onder d EVRM. Ook overigens geen strijd met art. 6 EVRM, in het bijzonder niet met het daarin gewaarborgde recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, nu de verdachte op de hoogte is gesteld van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.