HR, 14-12-2004, nr. 00395/04B, nr. 00396/04B
ECLI:NL:HR:2004:AR2036
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-12-2004
- Zaaknummer
00395/04B
00396/04B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AR2036
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AR2036, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR2036
ECLI:NL:HR:2004:AR2036, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑12‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR2036
- Vindplaatsen
Conclusie 14‑12‑2004
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 00395/04 B en 00396/04 B
Mr. Vellinga
Zitting: 7 september 2004
Conclusie inzake:
[klager 1] en [klager 2]
1.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft een door klagers ingediend ingediend beklag betreffende het gebruik van inbeslaggenomen voorwerpen en tegen het uitblijven van een last tot teruggave van die voorwerpen ongegrond verklaard.
2.
Namens klagers heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat het Hof heeft miskend dat feitelijk reeds na inbeslagneming vernietigde goederen daarna niet nog eens bij afzonderlijke rechterlijke beschikking aan het verkeer onttrokken kunnen worden verklaard en dat het Hof derhalve het beklag ten onrechte heeft afgewezen.
4.
Voor zover voor het middel van belang heeft het Hof in de bestreden beslissing als volgt overwogen en beslist:
"Op de voet van artikel 552a Sv. beklagen [klager 1] en [klager 2] ("klagers") zich over de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave van een groot aantal voorwerpen. Deze voorwerpen zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer [betrokkene 1],. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] inbeslaggenomen. Kort gezegd gaat het daarbij om voorwerpen die direct of indirect in verband kunnen worden gebracht met de produktie van synthetische drugs. De besIagenen ([betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]) zijn inmiddels onherroepelijk veroordeeld c.q. vrijgesproken. In die procedures is in eerste aanleg noch in hoger beroep een beslissing met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen gevorderd respectievelijk genomen.
De officier van justitie heeft bij afzonderlijke vordering van 31 oktober 2003 de onttrekking aan het verkeer gevorderd van de inbeslaggenomen voorwerpen, die thans ook voorwerp zijn van het onderhavige klaagschrift ex artikel 552a Sv. Deze vordering is behandeld door de rechtbank Roermond op 2 december 2003 (de "onttrekkingsprocedure"). De rechtbank heeft vervolgens de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Op voormelde vordering is nog niet beslist.
De raadsman van klagers heeft ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer van dit hof van het door klagers ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv. gepleit overeenkomstig zijn pleidooi zoals gehouden in de onttrekkingsprocedure. Desgevraagd heeft de raadsman bevestigd dat dit pleidooi moet worden gezien als onderbouwing van het standpunt van de verdediging dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelende de inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer zal onttrekken.
De raadsman heeft -kort samengevat- het volgende aangevoerd.
(...)
- II.
Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie nu de inbeslaggenomen voorwerpen zijn vernietigd
Het beslag op de in het geding zijnde voorwerpen is na vernietiging van die voorwerpen geëindigd. De raadsman verwijst daarbij naar het in 1995 gewijzigde artikel 134 lid 2 onder c Sv. Omdat het beslag is geëindigd kan de officier van justitie niet meer de onttrekking van bedoelde voorwerpen vorderen. De officier van justitie moet daarom in die vordering niet ontvankelijk worden verklaard hetgeen -zo verstaat het hof tevens dit verweer- voor de onderhavige beklagprocedure dezelfde consequentie als hiervoor onder I omschreven zou moeten hebben.
(...)
- IV.
De inbeslaggenomen voorwerpen zijn niet van zodanige aard dat ongecontroleerd bezit in strijd is met wet of algemeen belang
Klagers zijn chemici die beroepshalve werken met voorwerpen zoals de onderhavige inbeslaggenomen voorwerpen Een aantal daarvan kan niet dienen tot het begaan van strafbare feiten. Een aantal wel, maar klagers hebben deze voorwerpen niet bestemd tot het begaan van strafbare feiten. Anderen hebben buiten medeweten van klagers deze voorwerpen gebruikt voor de produktie van synthetische drugs.
(...)
Ad II
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd (hierin bijgevallen door de advocaat-generaal) eindigt een beslag niet door vernietiging van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het in 1995 gewijzigde en met ingang van 1 januari 1996 inwerkinggetreden nieuwe tweede lid van artikel 134 Sv. geeft limitatief aan waardoor een strafvorderlijk beslag wordt beëindigd. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1993/94, 23692. nr 3. p 17) is dit tweede lid opgenomen omdat soms ten onrechte werd gedacht dat het beslag op voorwerpen die feitelijk niet meer worden bewaard, ook juridisch tot een einde is gekomen en is afgewikkeld.
Onder de in voormeld tweede lid limitatief opgenomen wijzen van beëindiging van het beslag valt niet de vernietiging van de inbeslaggenomen voorwerpen. Artikel 134, tweede lid onder c Sv. waarnaar de raadsman verwijst, noemt als geval van beëindiging van beslag slechts de vervreemding van het inbeslaggenomen voorwerp niet om baat. Voor deze vervreemding is een machtiging ex artikel 117 Sv. vereist. Weliswaar is ook voor vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen een machtiging ex artikel 117 Sv nodig, maar dit geval wordt niet genoemd in artikel 134 Sv. als een geval waardoor een beslag eindigt.
Het gevolg is dat voor de eventuele toepassing van de artikelen 36b tot en met 36d Sr. de inmiddels vernietigde voorwerpen geacht moeten worden nog te bestaan en dat, indien daarvan door de rechter teruggave wordt gelast terwijl deze feitelijk niet meer mogelijk is, op de voet van de artikelen 552e jo. 119 Sv. compensatie geboden is.
In raadkamer van dit hof is nog gebleken dat partijen van mening verschillen omtrent de vraag of alle inbeslaggenomen voorwerpen die onderwerp zijn van de onderhavige beklagprocedure inmiddels zijn vernietigd. Gelet op het hiervoor overwogene is het antwoord op voornoemde vraag niet relevant voor de beoordeling van het onderhavige klaagschrift
(...)
Ad IV
Alle inbeslaggenomen voorwerpen zijn in oktober 2000 aangetroffen in/bij een in werking zijnd laboratorium waar (onder meer) MDMA werd geproduceerd. Het betreft voornamelijk destillatie-installaties, kolven, destillatiekolommen en diverse chemicaliën, waaronder een groot aantal vaten sassafrasolie (19.000 liter x soortelijk gewicht 1.10 = 20.9000 kg, naar klagers stellen).
Volgens het NFI (rapport dd. 4 januari 2001) bevatten de inbeslaggenomen vaten (sassafrasolie) een hoog gehalte safrol en wordt safrol, in relatie tot synthetische drugs, gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van PMK. PMK wordt gebruikt ter vervaardiging van MDMA. In dit rapport noemt het NFI tevens een aantal andere vloeistoffen c.q. chemicalien in relatie tot de vervaardiging van MDMA, zoals aceton, mierenzuur en zoutzuur .
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het denkbaar is dat de rechtbank Roermond, die in de onttrekkingsprocedure een beslissing dient te nemen, de inbeslaggenomen voorwerpen zal beschouwen als een de produktie c.q. de handel in synthetische drugs betreffende gezamenlijkheid van voorwerpen, met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan of voorbereid of die tot het begaan van die feiten zijn vervaardigd of bestemd en welke gezamenlijkheid van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het openbaar belang.
Aldus is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter, later oordelende, de inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken zal verklaren. Dat geldt ten aanzien van alle hiervoor besproken en verworpen verweren. Het belang van de strafvordering verzet zich hierdoor tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Het klaagschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5.
Het middel berust op de stelling dat de inbeslaggenomen goederen zijn vernietigd. Daarom mist het feitelijke grondslag. Het Hof heeft dat immers bij verschil van inzicht van partijen in het midden gelaten.
6.
Overigens getuigt het middel van een onjuiste rechtsopvatting. Ook al zijn inbeslaggenomen voorwerpen vernietigd en is voorts het beslag ingevolge art. 134 lid 2 Sv geëindigd dan neemt dit niet weg dat de rechter nog ten gronde over - voor zover hier van belang - onttrekking aan het verkeer beslist. In HR 27 november 2001, LJN AD5210 werd immers overwogen:
"3.3.
Gelet op het voorgaande was het beslag reeds beëindigd ten tijde van de behandeling van en de beslissing op het klaagschrift. Dat brengt mee dat de Rechtbank de klager in zijn klaagschrift niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat de strafrechter later ingevolge art. 353 Sv een beslissing omtrent het inbeslaggenomen voorwerp dient te geven en dat dan, indien alsnog de teruggave zou worden bevolen en deze, zoals in een geval als het onderhavige, feitelijk niet meer mogelijk is, art. 119, tweede lid, Sv van overeenkomstige toepassing is."
De omstandigheid dat thans bij afzonderlijke beschikking de onttrekking aan het verkeer wordt gevorderd maakt dit in mijn ogen niet anders.
7.
In de toelichting op het middel wordt terecht geklaagd over een onjuiste uitleg door het Hof van art. 134 lid 2 onder c Sv. Aan de tekst van deze bepaling valt mijns inziens geen steun te ontlenen voor de uitleg dat deze bepaling geen betrekking heeft op vernietigde voorwerpen. De machtiging als bedoeld in art. 117 Sv, waarnaar genoemde bepaling verwijst, betreft immers ook het vernietigen van voorwerpen. Worden inbeslaggenomen goederen om baat vervreemd, dan blijft het beslag rusten op de opbrengst (art. 117 lid 4 Sv); alleen dan eindigt het beslag, zoals art. 134 lid 2 onder c bepaalt, niet.
8.
Het oordeel van het Hof dat het beklag ongegrond wordt verklaard omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelende, de inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken zal verklaren getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. In dat oordeel ligt immers besloten dat het beslag nog een belang als verwoord in art. 94 Sv kan dienen.
9.
Het middel faalt.
10.
Het middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 14‑12‑2004
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv. In de zaken 01552/04 B en 01553/04 B heeft de HR het cassatieberoep verworpen tegen de door de rb ex art. 36b.1.4 Sr uitgesproken onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen waarop het onderhavige klaagschrift betrekking heeft. Daarom zijn klagers niet-ontvankelijk in het cassatieberoep tegen ’s hofs beschikking houdende ongegrondverklaring van hun klaagschrift strekkende tot teruggave van die - onherroepelijk aan het verkeer onttrokken verklaarde - voorwerpen.
Partij(en)
14 december 2004
Strafkamer
nr. 00395/04 B en 00396/04 B
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 januari 2004, nummer RK 7604, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
en
[klager 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft ongegrond verklaard het door klagers ingediende beklag strekkende tot teruggave van de in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerpen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens deze heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Bij de heden door de Hoge Raad in de zaken nr. 01552/04/B en nr. 01553/04/B gegeven beschikking is het cassatieberoep van de klagers tegen de door de Rechtbank te Roermond op de voet van art. 36b, eerste lid onder 4º, Sr uitgesproken onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen waarop het onderhavige klaagschrift betrekking heeft, verworpen. Gelet op die beschikking kunnen de klagers niet meer worden ontvangen in hun cassatieberoep tegen de beschikking van het Hof houdende de ongegrondverklaring van hun klaagschrift strekkende tot teruggave aan hen van vorenbedoelde inbeslaggenomen - inmiddels onherroepelijk aan het verkeer onttrokken verklaarde - voorwerpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klagers niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2004.