R.M. Vennix, Boef en beslag, 1998, p.296.
HR, 27-11-2001, nr. 03511/00B
ECLI:NL:HR:2001:AD5210
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2001
- Zaaknummer
03511/00B
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AD5210
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AD5210, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AD5210
ECLI:NL:HR:2001:AD5210, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD5210
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑11‑2001
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 03511/00/B
Mr Machielse
Parket
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank te Almelo heeft op 11 oktober 2000 het klaagschrift van verzoeker, strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp, ongegrond verklaard.
2.
Mr M.S. van Knippenberg, advocaat te Enschede, heeft cassatieberoep ingesteld. Mr N.B.A. Kalk, eveneens advocaat te Enschede, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.
De Rechtbank heeft haar beslissing als volgt gemotiveerd:
Bij het onderzoek in raadkamer is gebleken dat er ernstige aanwijzingen bestaan dat de technische staat van de auto ernstig te wensen overlaat. Zo waren er twee LPGtanks op de achterbank gemonteerd. Ook was de LPG-installatie niet veilig en deugdelijk bevestigd en was de keuringsdatum van de installatie verlopen. Daarnaast staken er scherpe onderdelen aan de voorzijde van de auto naar buiten en was de accu niet deugdelijk bevestigd. Deze gebreken blijken uit het proces-verbaal van het technisch onderzoek welke is opgemaakt door de Regiopolitie Twente.
Klager heeft terzake van deze feiten nog niet terechtgestaan.
Het bovengenoemde voertuig is op 8 september 2000 reeds vernietigd.
Nu de auto reeds is vernietigd en klager geen omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die zouden nopen tot onmiddellijke vergoeding van een geldbedrag overeenkomstig de waarde van de auto zal de rechtbank het beklag ongegrond verklaren.
4.1.
Onder 1 klaagt de steller van het middel over onbegrijpelijkheid van de overwegingen van de Rechtbank, nu de Rechtbank spreekt van twee LPG-tanks die op de achterbank waren gemonteerd, terwijl de kennisgeving van inbeslagneming rept van twee losliggende LPG-tanks.
4.2.
In het proces-verbaal van technisch onderzoek waarnaar de Rechtbank in haar overwegingen verwijst is sprake van vier LPG-tanks. Twee ervan lagen los op de achterbank en waren leeg. Zij vormden een bron van gevaar bij plotseling remmen of bij een botsing.
Daarnaast waren achter de achterbank twee permanente LPG-tanks gemonteerd waaraan van alles mankeerde. De LPG-installatie was volstrekt ondeugdelijk en gevaarlijk. Het proces-verbaal van technisch onderzoek spreekt van "een rijdende bom". Gelet op de innerlijke samenhang tussen hetgeen de Rechtbank opmerkt over de LPG-installatie ("Ook was de LPG-installatie niet veilig en deugdelijk bevestigd") en hetgeen de Rechtbank daar juist voor over de LPG-tanks opmerkte in het kader van de technische staat van de auto is er naar mijn mening sprake van een kennelijke vergissing. De verwijzing naar de twee LPG-tanks moet betrekking hebben op de twee in de kofferruimte gemonteerde, in gebruik zijnde tanks. Aldus begrepen mist het eerste onderdeel feitelijke grondslag.
4.3.
Het als 2 genummerde onderdeel bevat een vaststelling en heeft geen zelfstandige betekenis.
4.4.
Het onder 3 gevatte betoog ziet art.117 lid 2 Sv over het hoofd. De auto is door de Dienst Domeinen geschat op een waarde van fl. 200.-. Het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Besluit van 27 december 1995, Stb. 1995, 699) bepaalt in art.10 lid 3 het volgende:
Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, zijn in ieder geval begrepen:
1° motoren en auto's of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan 1000 gulden;
Daarmee is de grondslag voor de beslissing tot vernietiging gegeven.
4.5.
Voor de beoordeling van het onder 4 gestelde is art.134 Sv van belang waarvan het tweede lid als volgt luidt:
Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
- ()
- c.
de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd;
De auto is vernietigd en niet om baat vervreemd, zodat het beslag niet van de auto naar de opbrengst ervan is verschoven. Op het moment dat de Rechtbank moest beslissen op het klaagschrift was het beslag al beëindigd. Op het moment dat het klaagschrift werd ingediend was dat nog niet het geval. De Rechtbank kon geen opheffing van het beslag en teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten en aan het klaagschrift is door de vernietiging een redelijke zin ontvallen; omdat er van vernietiging van een "gevaarlijk" voorwerp sprake was is het beslag immers ook niet verschoven naar de opbrengst van een eventuele vervreemding. De beklagprocedure van art.552a Sv strekt tot het creëren van voorlopige ordemaatregelen ter correctie of ter voortduring van het beslag.1. Het gaat kortom om het al dan niet voortduren van het beslag. Nu het beslag door de vernietiging was geëindigd had de Rechtbank naar mijn mening het klaagschrift niet ontvankelijk moeten verklaren.2.
Als de Hoge Raad het mij mij eens mocht zijn zou hij het dictum verbeterd kunnen lezen. Overigens heeft zo een verbetering geen belang omdat er geen consequenties uit voortvloeien, gelet op het summiere en voorlopige karakter van de beklagprocedure.
Dat betekent niet dat verzoeker verstoken moet blijven van een rechterlijke toetsing van de beslissing van de officier die heeft geleid tot beëindiging van het beslag. Als verzoeker wordt vervolgd voor de strafrechter zal de strafrechter zich dienen uit te spreken over het lot van de eertijds inbeslaggenomen voorwerpen (art.353 Sv). Onttrekking aan het verkeer kan ook worden uitgesproken ten aanzien van voorwerpen die inmiddels zijn vernietigd.3. Indien de strafrechter toch een last tot teruggave zou geven zou art.119 lid 2 Sv van toepassing zijn en zou verzoeker aanspraak kunnen maken op uitbetaling van de geschatte waarde van de auto.4. Als het OM niet tot vervolging van verzoeker zou overgaan kan verzoeker zich tot de burgerlijke rechter wenden.
Ook het laatste middel faalt.
5.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2001
Zie Vademecum strafzaken 51.7.1.a.
HR NJ 1994,490. Deze beslissing is weliswaar gevallen terwijl de oude regeling van kracht was en art.134 Sv nog slechts uit twee leden bestond, maar het komt mij voor dat art.353 Sv zo moet worden uitgelegd dat een rechterlijke toetsing door de strafrechter niet wordt afgesneden.
In mijn opvatting komt art.119 lid 2 Sv enkel ter sprake als in een bekklagprocedure een last tot teruggave is gegeven en nadien blijkt het voorwerp al te zijn vervreemd, of wanneer de strafrechter een last tot teruggave geeft in de strafprocedure.
Uitspraak 27‑11‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
27 november 2001
Strafkamer
nr. 03511/00 B
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Arrondissementsrechtbank te Almelo van 11 oktober 2000,
nummer 08/201522-00, op een beklag als bedoeld in artikel 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door klager. Namens deze heeft mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.1.
Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming onder klager van een auto, gekentekend [...].
Op 14 september 2000 is een klaagschrift als bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv binnengekomen bij de Rechtbank, strekkende tot teruggave van die auto aan klager. Dat klaagschrift is door de Rechtbank op 4 oktober 2000 behandeld, waarna de Rechtbank op 11 oktober 2000 de bestreden beschikking heeft gegeven waarbij het beklag ongegrond is verklaard.
3.2.
In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat het desbetreffende voertuig reeds op 8 september 2000 was vernietigd. Daarbij doelt de Rechtbank kennelijk op een vernietiging ingevolge art. 117 Sv in verbinding met art. 10 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, in aanmerking genomen dat zich bij de stukken bevindt een brief van de Dienst Domeinen van het Ministerie van Financiën aan de Officier van Justitie, zakelijk inhoudende dat de desbetreffende auto met machtiging als bedoeld in art. 117 Sv op 8 september 2000 is vernietigd.
3.3.
Art. 134, tweede lid, Sv houdt in:
"Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
(...)
- c.
de machtiging als bedoeld in art. 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd;
(...)".
3.3.
Gelet op het voorgaande was het beslag reeds beëindigd ten tijde van de behandeling van en de beslissing op het klaagschrift. Dat brengt mee dat de Rechtbank de klager in zijn klaagschrift niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat de strafrechter later ingevolge art. 353 Sv een beslissing omtrent het inbeslaggenomen voorwerp dient te geven en dat dan, indien alsnog de teruggave zou worden bevolen en deze, zoals in een geval als het onderhavige, feitelijk niet meer mogelijk is, art. 119, tweede lid, Sv van overeenkomstige toepassing is.
- 3.5.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel geen behandeling behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verklaart de klager alsnog niet ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2001.