HR, 26-10-2004, nr. 00822/04
ECLI:NL:HR:2004:AR3267
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-10-2004
- Zaaknummer
00822/04
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
AR3267
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AR3267, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR3267
ECLI:NL:HR:2004:AR3267, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑10‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR3267
- Vindplaatsen
Conclusie 26‑10‑2004
Mr. Fokkens
Partij(en)
Nr. 00822/04
Mr. Fokkens
Zitting: 28 september 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis wegens "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, (oud) van de Opiumwet gegeven verbod".
2.
Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3.
Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. De zaak hangt samen met de zaak met nummer 00902/04, waarin geen middelen zijn voorgesteld en waarin ik vandaag eveneens concludeer.
4.
Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, te weten de inzendtermijn. Dat is juist. Namens de verdachte is op 20 juni 2003 cassatieberoep ingesteld. De stukken zijn op 25 maart 2004 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad. Dat is ruim een maand te laat. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
5.
Nu de Hoge Raad de zaak evenwel binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep kan afdoen, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan wat betreft de totale duur van de berechting in cassatie, niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM (zie o.m. HR 18 november 2003, LJN: AM0238 en HR 20 januari 2004, LJN: AO1467).
6.
Het middel faalt.
7.
Het tweede middel komt op tegen de verwerping van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer.
8.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de maand april 2000 te Zeist en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid (ongeveer 3 kilogram) XTC-pillen, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben zij verdachte en haar mededader opzettelijk die hoeveelheid pillen (per vliegtuig) (vanaf vliegveld Schiphol) naar New York, gebracht."
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 3 juni 2003 houdt als betoog van de raadsman - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Het staat vast dat er pillen vervoerd zijn, maar het staat niet vast dat de pillen MDMA bevatten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 6 mei 2003 blijkt, dat uit de bewijsmiddelen moet volgen dat de pillen MDMA bevatten. Het staat ook niet vast, dat de pillen die cliënt heeft genomen, dezelfde zijn als de pillen in de belt. Ik zeg niet dat het Smarties zijn geweest, maar wat het wel was, is onduidelijk. Het staat ook niet vast hoeveel pillen er vervoerd zijn."
10.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak overwogen:
"Mede gelet op het ter terechtzitting gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden of de pillen in de zin van (lijst I van) de Opiumwet verboden stoffen bevatten overweegt het hof nog het volgende.
Voorop staat dat de pillen niet in beslag genomen zijn en dat er dus geen direct bewijs is dat de pillen een verboden stof als bedoeld in lijst I bij de Opiumwet bevatten. Het hof is desondanks op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van de verboden stoffen als bedoeld in de bewezenverklaring.
- 1.
Ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat ze in april 2000 via Schiphol met het vliegtuig een riem met daarin 7 zakjes XTC pillen heeft vervoerd naar Amerika.
- 2.
Verdachte heeft bij de politie op 31 oktober 2000 (p. 110) verklaard dat zij op de avond in april 2000 voorafgaande aan hun vertrek naar de Verenigde Staten evenals [medeverdachte 1] een XTC pil kreeg. In de pil was het vrijheidsbeeld ingedrukt. Ze namen beiden de pil in. Nadat ze deze pil had ingenomen voelde ze dat ze energie kreeg en werd ze als het ware wakker. Op een gegeven moment moesten ze beiden overgeven. Zij denkt dat het kwam door de XTC pil die zij hadden ingenomen.
- 3.
[Medeverdachte 1] heeft op 7 september 2000 verklaard (p. 091) dat zij en [medeverdachte 1] in april 2000 voor hun vertrek naar de Verenigde Staten ieder een pil kregen, een Liberty. Daaronder moet volgens haar verstaan worden een witte pil met het opdruk van het vrijheidsbeeld. Zij voelde aan de reactie dat het XTC was. De reactie was heftig. Voorts heeft ze op 17 oktober 2000 (p. 094) verklaard dat zijzelf en [verdachte] in april 2000 pillen op het lichaam kregen. Zij en [verdachte] hebben er allebei één van gebruikt en ze merkte dat de pil goed werkte.
- 4.
In het proces-verbaal van bevindingen van het Kernteam Zuid-Nederland, Unit Synthetische Drugs, wordt onder meer het volgende gerelateerd:
"Voor zover bij de U.S.D. bekend zijn tabletten voorzien van de diepdruk Statue of Liberty voor het eerst in maart 2000 ter analyse bij het Nederlands Forensisch Instituut (N.F.I) aangeboden. In oktober 2000 werd voor zover bekend de laatste bij het N.F.I. aangeboden. In de bij de U.S.D. voorhanden zijnde informatie betrof de werkzame stof in alle gevallen MDMA (3,4-MethyleenDioxyMethAmfetamine)."
Onder XTC pillen worden in het gewone spraakgebruik verstaan pillen die een verboden stof bevatten. Verdachte erkent een riem met pillen (om het lichaam) te hebben gedragen. De pillen die verdachte en [medeverdachte 1] hebben ingenomen, behoorden volgens [medeverdachte 1] tot de voorraad van de later op het lichaam vervoerde pillen. Volgens [medeverdachte 1] veroorzaakte de pil een reactie die hoort bij een XTC pil. Beiden hadden van de inname van de pil een reactie die gebruikelijk is bij een XTC pil met werkzame stof. Op die pil stond volgens [medeverdachte 1] een afdruk van het vrijheidsbeeld. Dergelijke pillen zijn rond de periode waarin het transport naar de Verenigde Staten plaatsvond door het N.F.I. getest en hebben volgens het N.F.I. als werkzame stof MDMA.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat de XTC pillen die door verdachte naar de Verenigde Staten zijn vervoerd een werkzame stof bevatten die op grond van lijst I bij de Opiumwet verboden is te weten MDMA."
11.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de door het Hof genoemde omstandigheden onvoldoende grond bieden voor een bewezenverklaring van het feit dat de door de verdachte vervoerde pillen daadwerkelijk MDMA bevatten.
12.
Het middel faalt mijns inziens. Verdachte en haar medeverdachte hebben een groot aantal pillen waarvan hen was gezegd dat het XTC-pillen waren, naar de USA vervoerd. De pillen hadden een Statue of Liberty diepdruk, zoals [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 3) heeft verklaard (in de toelichting op het middel wordt dat miskend). Volgens dezelfde [medeverdachte 1], was de pil met het vrijheidsbeeld die zij heeft genomen, een XTC-pil. Verdachte heeft dat ook aangenomen nadat zij een XTC-pil had geslikt. Dat behoeft nog niet te betekenen dat de werkzame stof MDMA was want, zoals de Hoge Raad diverse keren heeft overwogen, het is een feit van algemene bekendheid dat ook andere stoffen dan MDMA dergelijke effecten kunnen veroorzaken (bijv. HR 6 mei 2003, NJ 2003, 458). Hier komt er echter iets bij, namelijk dat alle in de periode waarin het feit werd gepleegd in Nederland onderzochte Liberty-pillen MDMA bleken te bevatten. Daaruit kon het Hof afleiden dat redelijkerwijs niet kon worden betwijfeld dat de als XTC-pillen aangeduide pillen MDMA bevatten. Het oordeel dat de door verdachte vervoerde Liberty-pillen MDMA bevatten is dan ook niet onbegrijpelijk en afdoende gemotiveerd.
13.
Het middel faalt derhalve.
14.
Het eerste middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Hoewel het tweede middel in belangrijke mate een feitelijke kwestie betreft, is de vraag die daar aan de orde is van zodanig belang, dat afdoening van het middel op de wijze als voorzien in art. 81RO mij niet wenselijk lijkt.
15.
Ik heb ook overigens geen gronden voor cassatie aangetroffen. Daarom concludeer ik dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Uitspraak 26‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Bewijs van MDMA in geëxporteerde XTC-pillen die niet inbeslaggenomen zijn. Bewezenverklaring toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat XTC-pillen met hetzelfde logo als de bij verdachte aangetroffen pillen MDMA bevatten en gelet op hetgeen verdachte en haar mededader hebben verklaard over de uitwerking die de inname van een XTC-pil uit de geëxporteerde partij met dat logo op hen had.
Partij(en)
26 oktober 2004
Strafkamer
nr. 00822/04
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
p het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 17 juni 2003, nummer 21/003599-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 2 december 2002 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, (Oud) van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
1.2.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2.
De verdachte heeft op 20 juni 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 25 maart 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
3.3.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring - en met name dat het ging om pillen die MDMA bevatten - niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en dat een ter terechtzitting gevoerd bewijsverweer op ontoereikende gronden is verworpen.
4.2.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezen verklaard dat zij:
"in de maand april 2000 te Zeist en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid (ongeveer 3 kilogram) XTC-pillen, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben zij verdachte en haar mededader opzettelijk die hoeveelheid pillen (per vliegtuig) (vanaf vliegveld Schiphol) naar New-York gebracht."
4.3.
Naar aanleiding van een gevoerd verweer heeft het Hof nog overwogen:
"Mede gelet op het ter terechtzitting gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden of de pillen in de zin van (lijst I van) de Opiumwet verboden stoffen bevatten overweegt het hof nog het volgende.
Voorop staat dat de pillen niet in beslag genomen zijn en dat er dus geen direct bewijs is dat de pillen een verboden stof als bedoeld in lijst I bij de Opiumwet bevatten. Het hof is desondanks op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van de verboden stoffen als bedoeld in de bewezenverklaring.
1.
Ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat ze in april 2000 via Schiphol met het vliegtuig een riem met daarin 7 zakjes XTC pillen heeft vervoerd naar Amerika.
2.
Verdachte heeft bij de politie op 31 oktober 2000 (p. 110) verklaard dat zij op de avond in april 2000 voorafgaande aan hun vertrek naar de Verenigde Staten evenals [medeverdachte 1] een XTC pil kreeg. In de pil was het vrijheidsbeeld ingedrukt. Ze namen beiden de pil in. Nadat ze deze pil had ingenomen voelde ze dat ze energie kreeg en werd ze als het ware wakker. Op een gegeven moment moesten ze beiden overgeven. Zij denkt dat het kwam door de XTC pil die zij hadden ingenomen.
3.
[Medeverdachte 1] heeft op 7 september 2000 verklaard (p. 091) dat zij en [verdachte] in april 2000 voor hun vertrek naar de Verenigde Staten ieder een pil kregen, een Liberty. Daaronder moet volgens haar verstaan worden een witte pil met het opdruk van het vrijheidsbeeld. Zij voelde aan de reactie dat het XTC was. De reactie was heftig. Voorts heeft ze op 17 oktober 2000 (p. 094) verklaard dat zijzelf en [verdachte] in april 2000 pillen op het lichaam kregen. Zij en [verdachte] hebben er allebei één van gebruikt en ze merkte dat de pil goed werkte.
4.
In het proces-verbaal van bevindingen van het Kernteam Zuid-Nederland, Unit Synthetische Drugs, wordt onder meer het volgende gerelateerd:
"Voor zover bij de U.S.D. bekend zijn tabletten voorzien van de diepdruk Statue of Liberty voor het eerst in maart 2000 ter analyse bij het Nederlands Forensisch Instituut (N.F.I) aangeboden. In oktober 2000 werd voor zover bekend de laatste bij het N.F.I. aangeboden. In de bij de U.S.D. voorhanden zijnde informatie betrof de werkzame stof in alle gevallen MDMA (3,4-MethyleenDioxyMethAmfetamine)."
Onder XTC pillen worden in het gewone spraakgebruik verstaan pillen die een verboden stof bevatten. Verdachte erkent een riem met pillen (om het lichaam) te hebben gedragen. De pillen die verdachte en [medeverdachte 1] hebben ingenomen, behoorden volgens [medeverdachte 1] tot de voorraad van de later op het lichaam vervoerde pillen. Volgens [medeverdachte 1] veroorzaakte de pil een reactie die hoort bij een XTC pil. Beiden hadden van de inname van de pil een reactie die gebruikelijk is bij een XTC pil met werkzame stof. Op die pil stond volgens [medeverdachte 1] een afdruk van het vrijheidsbeeld. Dergelijke pillen zijn rond de periode waarin het transport naar de Verenigde Staten plaatsvond door het N.F.I. getest en hebben volgens het N.F.I. als werkzame stof MDMA.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat de XTC pillen die door verdachte naar de Verenigde Staten zijn vervoerd een werkzame stof bevatten die op grond van lijst I bij de Opiumwet verboden is te weten MDMA."
4.4.
De bewezenverklaring is ook voor wat betreft het in het middel bedoelde onderdeel naar behoren met redenen omkleed, in aanmerking genomen
- a)
hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de samenstelling van zogenaamde XTC-pillen met het logo van het vrijheidsbeeld,
- b)
hetgeen de verdachte en [medeverdachte 2] hebben verklaard over de uitwerking die de inname voor hun vertrek van een XTC-pil met dat logo op hen had (bewijsmiddelen 2 en 3) en
- c)
de verklaring van [medeverdachte 2] dat de pillen die zij en de verdachte vervoerden ook dat logo hadden.
Anders dan het middel stelt is 's Hofs hiervoor onder 4.3 weergegeven oordeel niet onbegrijpelijk en heeft het Hof de verwerping van het verweer toereikend gemotiveerd.
4.5.
Het middel faalt dus.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf;
Vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 230 uren beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 oktober 2004.