HR, 25-11-2003, nr. 01163/03B
ECLI:NL:HR:2003:AM2480
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-11-2003
- Zaaknummer
01163/03B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AM2480
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AM2480, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AM2480
ECLI:NL:HR:2003:AM2480, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑11‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AM2480
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AM2480
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AM2480
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2004/16
Conclusie 25‑11‑2003
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 01163/03 B
Mr. Vellinga
Zitting: 14 oktober 2003
Conclusie inzake:
[klager 1] en [klager 2]
1.
De Rechtbank te Amsterdam heeft de vordering tot verlof als bedoeld in art. 552p Sv van de Officier van Justitie in het Arrondissement Amsterdam afgewezen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld in het verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 39 tot en met 43 en toegewezen de vordering tot verlof als bedoeld in art. 552p Sv om aan de Officier van Justitie ter beschikking te stellen de inbeslaggenomen bescheiden zoals vermeld in het verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 1 tot en met 38 en 44, ter overdracht aan de verzoekende Britse autoriteiten. De Rechtbank heeft tevens bevolen dat alle stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2.
Tegen deze beschikking hebben de Officier van Justitie en verzoekers cassatie doen instellen.
3.
Nu de Officier van Justitie niet tijdig bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, kan de Officier van Justitie niet in het beroep worden ontvangen.
4.
Blijkens een daarop geplaatst stempel is op 1 september 2003 bij de Hoge Raad binnengekomen een Engelstalig faxbericht van 29 augustus 2003, afkomstig van [betrokkene 1] en gericht aan de Hoge Raad. Dit faxbericht vermeldt dat [betrokkene 1] "want to file an appeal against the decision of the District Court" en bevat het verzoek van [betrokkene 1] om mondeling te worden gehoord. Nu [betrokkene 1] geen klaagschrift bij de Rechtbank heeft ingediend overeenkomstig het bepaalde in art. 552p lid 4 jo. 552a lid 1 Sv, staat, gelet op het bepaalde in art. 552d lid 2 Sv voor hem beroep in cassatie niet open.
5.
Mr. P.C. Römer, advocaat te 's-Gravenhage heeft voor zowel [klager 1] als voor [klager 2] een cassatieschriftuur ingediend. Deze cassatieschrifturen zijn vrijwel gelijkluidend en bevatten dezelfde klachten. Daarom bespreek ik de in beide schrifturen vervatte klachten gezamenlijk, betrekking hebbend op beide beroepen in cassatie.
6.
De eerste klacht is gericht tegen de afwijzing door de Rechtbank van het verzoek van de Engelse verdachte [betrokkene 1] tot aanhouding van de behandeling teneinde de behandeling te kunnen bijwonen. Het belang van verzoekers bij deze klacht is naar zij stellen gelegen in de omstandigheid dat [betrokkene 1] beschikt over kennis van feitelijkheden, die verzoekers onbekend zijn en die mogelijk tot afwijzing van de vordering van de Officier van Justitie zouden kunnen leiden.
7.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van 21 maart 2003, afkomstig van het Openbaar Ministerie te Amsterdam en gericht aan [betrokkene 1] te [plaats A], Engeland, inhoudende:
"Subject: invitation to be present during the court session in the case of [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3]
(...)
- I.
hereby invite you to appear at the court session of the District Court in Amsterdam, Parnassusweg 220 - 228 (raadkamer 5e MK-C kamer), on
15
APRIL 2003, 15.30 hrs
in order to be present in court. As a result of the execution of a foreign request for legal assistance goods have been seized by the Dutch judicial authorities.
The Dutch legal proceedings require a decision of a judge before these goods can be handed over as evidence in your case, to foreign judicial authorities, You have a right to be present, but no obligation whatsoever. You can lodge objections at the courtsession."
8.
Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een brief van 9 april 2003 in de vorm van een fax van 13 april 2003, afkomstig van [betrokkene 1] en gericht aan het Openbaar Ministerie te Amsterdam, inhoudende, voor zover thans van belang:
"Thank you for your letter and invitation dated March 21st, 2003, of which I attach a copy. I certainly do want to be present at the court session of April 15, 2003 in Amsterdam in Raadkamer 5e MK-C Kamer at 15.30 hrs.
It is of vital importance to me to explain my objections, against the seizure of tapes and the handing over of the tapes to the judicial authorities of the United Kingdom.
However, as a result of this case which is being investigated, the British authorities have confiscated all my money.
Another problem is that I cannot get legal aid (apart from the first £300) as long as I am just a suspect and as long as I am not charged of any criminal activitie(s) at all.
Although my passport has been returned to me in time, I still cannot travel to the Netherlands due to this confiscation of my money, rightfully earned by me and lack of legal aid.
In order to safeguard my rights to a fair trial ( including the trial concerning the handing over the tapes to the United Kingdom ) I do request to adjourn the Court hearing until the British authorities return my cash, in order to enable me to defend my rights both in Holland and in the UK."
9.
Het proces-verbaal van de zitting van 15 april houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter maakt melding van een brief van de belanghebbende [betrokkene 1] met het verzoek de behandeling van de vordering aan te houden, nu hij - kort gezegd- geen financiële middelen heeft de behandeling bij te wonen.
Verklaard hebben, zakelijk weergegeven:
Mr Römer: Ik heb begrepen dat [betrokkene 1] wel iemand bereid heeft gevonden om als advocaat namens hem op te treden. Echter, nu er formeel nog geen strafzaak speelt tegen [betrokkene 1] (he's not charged) kan er onder die omstandigheden geen advocaat worden toegewezen. [Betrokkene 1] kan zelf geen advocaat betalen.
De officier van justitie: Ik verzet mij tegen aanhouding van de behandeling. Het gaat hier om een beperkte toetsing met betrekking tot de onder derden inbeslaggenomen goederen. De hoeveelheid geld die bij [betrokkene 1] in beslag is genomen is niet zodanig dat dat hem zou belemmeren naar Nederland te komen of om schriftelijk verweer te voeren. Verder heeft Engeland belang bij een spoedige afhandeling van de zaak. Het is noodzakelijk dat de banden zo spoedig mogelijk worden overgedragen aan de Engelse autoriteiten. Aanhouding van de behandeling heeft consequenties voor de voortgang van de procedure in Engeland.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee dat het verzoek om aanhouding zal worden afgewezen nu de belanghebbende meerdere mogelijkheden tot het voeren van verweer niet heeft benut."
10.
De klacht gaat reeds daarom niet op omdat niet valt in te zien waarom de Rechtbank het verzoek tot aanhouding gelet op de belangen van verzoekers ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Ter zitting is immers van de zijde van verzoekers niets aangevoerd waaruit valt op te maken welk belang zij in het kader van de onderhavige procedure hadden bij aanhouding van de zaak teneinde [betrokkene 1] in de gelegenheid te stellen om ter zitting aanwezig te zijn. Overigens is met de door de Rechtbank gebezigde motivering niets mis; vgl. HR 14 mei 2002, NJ 2002, 397, rov. 3.3 en 3.4.
11.
De klacht faalt.
12.
De tweede klacht houdt in dat de Rechtbank ten onrechte de stukken met betrekking tot een aanvullend rechtshulpverzoek van 22 januari 2003 buiten beschouwing heeft gelaten met de overweging dat het oorspronkelijke rechtshulpverzoek voldoende duidelijkheid verschafte van welke goederen de overdracht werd gevraagd.
13.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 is aldaar onder meer het volgende voorgevallen:
"De officier van justitie:
(...)
Uit het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003 is een Summary opgenomen waaruit blijkt dat de overdracht wordt gevraagd van alle andere goederen die in kader van de zoeking in beslag zijn genomen. Ik zal deze summary aan de rechtbank en aan de raadslieden overleggen.
(...)
Mr Römer: Ik heb meerdere malen verzocht om aanvullende stukken. Ik heb eerst niets gekregen en daarna kreeg ik stukken dubbel. Het verzoek van 22 januari 2003 heb ik echter niet eerder mogen ontvangen.
Het is niet juist dat de rechtbank nu moet beslissen op een aanvullend rechtshulpverzoek waarop de vordering van de officier van justitie in eerste instantie geen betrekking heeft.
De officier van justitie: Ik heb het verzoek van 22 januari 2003 officieel pas op 3 april 2003 binnengekregen. Ik heb zojuist al aangegeven dat het eerste verzoek duidelijk is en dat het in beginsel niet nodig is om dit stuk in te brengen. Nu er verweer op wordt gevoerd doe ik het alsnog. Ik vind het verweer van de raadslieden niet steekhoudend.
(...)
Mr Fibbe: (...) Het verzoek van 22 januari 2003 is meer omvattend dan het eerdere verzoek met betrekking tot de tapes. Ik heb dat niet kunnen lezen in het oorspronkelijke verzoek en ik heb dit niet met mijn cliënt kunnen bespreken. Ik verzet mij daartegen.
Mr Römer: Op 10 januari 2003 is de Rechter Commissaris binnengetreden op vordering van officier van justitie ter uitvoering van een daaraan voorafgaand rechtshulpverzoek. Wanneer is de vordering van de officier van justitie, die ik nog steeds niet heb gezien, ingesteld? Nu is er een nieuw rechtshulpverzoek. Is de vordering van de officier van justitie nu gebaseerd op dat laatste rechtshulpverzoek? Ik maak bezwaar tegen het rechtshulpverzoek van 22 januari 2003. Dat verzoek heb ik ook niet met mijn cliënt kunnen bespreken.
De officier van justitie: De vordering is gedaan op grond van het eerste rechtshulpverzoek (punt 6). Dat verzoek is de basis voor de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming.
Mr Fibbe: Als het verzoek van 22 januari 2003 wel wordt gebruikt verzoek ik om een vertaling van een zin op bladzijde 2."
14.
De beschikking van de Rechtbank houdt onder meer het volgende in:
"De verdediging heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de inbreng van het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003, nu de officier van justitie dat verzoek pas bij de behandeling van het eerdere rechtshulpverzoek op 15 april 2003 heeft ingebracht. De rechtbank laat de stukken met betrekking tot het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003 buiten beschouwing, nu het oorspronkelijke rechtshulpverzoek voldoende duidelijkheid verschaft van welke goederen de overdracht wordt gevraagd."
15.
Aldus heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht geen aandacht te hebben geschonken aan - en a fortiori zich geen oordeel te hebben gevormd omtrent - het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003, hetwelk zich overigens ook niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt. Dat behoefde de Rechtbank ook niet te doen omdat de vordering van de Officier van Justitie betrekking had op de voorwerpen die volgens het zich bij de stukken bevindende verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming reeds op 10 januari 2003, dus vóór het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003, in beslag genomen waren en het oorspronkelijke rechtshulpverzoek volgens de Rechtbank voldoende duidelijkheid verschafte van welke goederen de overdracht werd gevraagd. Dit oordeel van de Rechtbank geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is allesbehalve onbegrijpelijk. Dat klemt temeer nu de verdediging ter zitting expliciet aan de Rechtbank heeft verzocht het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003 buiten beschouwing te laten en de Rechtbank dit verzoek heeft gehonoreerd.
16.
In de toelichting van de klacht wordt nog gesteld dat de Rechtbank, nu zij de meest recente aanvulling op het rechtshulpverzoek buiten beschouwing moest laten, de Officier van Justitie niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Voor deze stelling heb ik geen steun in het recht kunnen vinden. Hoffelijkheid jegens de verzoekende staat, zoals de toelichting op de klacht wil, lijkt mij geen voldoende hechte basis voor zo'n verstrekkend, jegens de verzoekende staat allesbehalve hoffelijk oordeel.
17.
De klacht faalt.
18.
De derde klacht is gericht tegen de verwerping van het verweer dat het rechtshulpverzoek niet is uitgegaan van een bevoegde autoriteit.
19.
Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 gehechte pleitnota heeft mr. Fibbe ten behoeve van [klager 2] het volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Onduidelijkheid over mogelijk verzoek om rechtshulp
3.
Tot de processtukken behoren (onder meer) de navolgende documenten.
• Een Engelstalige brief d.d. 23 december 2002 De brief is gericht aan "The Competent Judicial Authority of the Netherlands".
De brief is gesteld op briefpapier van
"CPS Casework Directorate
CWP Newell
Director Casework"
De brief is ondertekend door
"Crown prosecutor
Head of London Branch 2"
De handtekening die onder de brief is gesteld is onleesbaar. Een naam is daarbij niet vermeld. Onduidelijk is derhalve van wie die handtekening afkomstig is.
• Een Engelstalig faxbericht van 3 januari 2003 afkomstig van de "City of London Police" (DC Richard Gordon) - niet van CPS Casework Directorate, of van de Crown Prosecutor, Head of London Branch 2.
Niettemin wordt door de City of London Police in het faxbericht verwezen naar "our Commission Rogatoire".
• Een Engelstalige brief, of fax, van 7 januari 2003 De brief/fax is gericht aan Mr. M.R.A. van IJzendoorn. Hij is afkomstig van "Crown Prosecution Service" en ondertekend door "Casework Directorate London Branch 2" - niet door de Crown Prosecutor.
De handtekening die onder laatstbedoelde brief is gesteld is onleesbaar. Een naam is daarbij niet vermeld. Onduidelijk is derhalve van wie die handtekening afkomstig is.
Laatstbedoelde handtekening lijkt te verschillen van de handtekening die is gesteld onder de brief van 23 december 2002.
• Een brief van 7 januari 2003 gesteld op briefpapier van
"CPS Casework Directorate CWP Newell Director Casework".
De brief is ondertekend door
"Crown Prosecutor Head of London Branch 2".
De onder de brief gestelde handtekening is wederom onleesbaar en een naam is ook daarbij niet vermeld. Ook hier bestaat derhalve onduidelijkheid over de identiteit van de persoon die de handtekening heeft geplaatst.
Laatstbedoelde handtekening lijkt te verschillen van de handtekeningen onder de hierboven aangeduide brief/fax van 7 januari 2003 en de brief van 23 december 2002.
Geen rechtsgeldig verzoek om rechtshulp
4.
De uit het voorgaande blijkende onduidelijkheden over de identiteit - en autoriteit - van degene of degenen die hogerbedoelde brieven heeft (of hebben) ondertekend is zodanig groot dat [klager 2] niet kan vaststellen dat die brieven (al dan niet in samenhang gelezen) een rechtsgeldig verzoek tot het verlenen van rechtshulp constitueren.
[Klager 2] betwist om die reden met nadruk dat een rechtsgeldig verzoek om rechtshulp is gericht tot de Nederlandse justitiële autoriteiten.
Officier van justitie niet-ontvankelijk
5.
Derhalve kan de vordering (ex art. 552p lid 2 Sv) tot het verlenen van verlof om in beslag genomen voorwerpen ter beschikking te stellen aan de officier van justitie te Amsterdam, teneinde deze in staat te stellen bedoelde voorwerpen als bewijsmiddelen ter beschikking te stellen aan Engelse autoriteiten, niet worden ontvangen.
Subsidiair dient de beslissing op de vordering van de officier van justitie te worden aangehouden
"totdat de competentie van de verzoekende autoriteit we/is aangetoond"."
20.
Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 gehechte pleitnota heeft mr. Römer ten behoeve van [klager 1] het volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Strafzaak/Bevoegde autoriteiten?
Van wie is het verzoek uitgegaan? Het is gesteld op briefpapier van C.W.P. Newell, die volgens het briefhoofd "director Casework" is (zie blz. 0035 p-v). Mij is Casework niet bekend en de heer Newell ook niet. Hoe dit zij, de ondertekenaar is in elk geval niet de heer Newell. In de tweede alinea stelt de ondertekenaar immers dat de Director hem heeft aangesteld als Crown prosecutor en dat hij als zodanig beschikt over de bevoegdheden die de Director heeft op grond van het ERV. Kortom, er kan niet worden vastgesteld dat het verzoek is uitgegaan van een bevoegde autoriteit."
21.
De Rechtbank heeft terzake overwogen:
"De verdediging heeft aan de hand van vergelijking van briefhoofden en handtekeningen boven en onder de verschillende stukken betreffende het rechtshulpverzoek twijfel geuit over de vraag of het verzoek is gedaan door de daartoe in Engeland bevoegde autoriteiten. De rechtbank heeft, gelet op inhoud en samenhang van deze stukken, generlei aanleiding gevonden aan de bevoegdheid te twijfelen en zal de verdediging hierin dan ook niet volgen. Hieruit volgt mede dat de rechtbank het verzoek om aanhouding ook niet zal honoreren."
22.
Blijkens de door het Verenigd Koninkrijk ingevolge artikel 24 Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1965, 10; hierna ERV) afgelegde verklaring wordt "the Director of Public Prosecutions and any Crown Prosecutor" door het Verenigd Koninkrijk als bevoegde autoriteit in de zin van dit verdragsartikel beschouwd. In dit licht is het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van een door de bevoegde autoriteit gedaan verzoek niet onbegrijpelijk, geeft het geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoeft het geen nadere motivering. Het verzoek tot rechtshulp van 23 december 2002 en het aanvullend verzoek van 7 januari 2003 zijn immers beide volgens het onderschrift ondertekend door "Crown Prosecutor, Head of London Branch 2" en voorzien van het hoofd C.W.P Newell, Director, Casework. Vanwege de verwevenheid met omstandigheden van feitelijke aard kan het oordeel van de Rechtbank in cassatie niet verder ten toets komen.
23.
De klacht faalt.
24.
De vierde klacht is gericht tegen de verwerping door de Rechtbank van het beroep op art. 552l Sv.
25.
Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 gehechte pleitnota heeft mr. Fibbe ten behoeve van [klager 2] het volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Verzoek rechtshulp betreft feiten ter zake waarvan verdachte in Nederland wordt vervolgd
16.
Artikel 552l lid 1 (aanhef en sub c) Wetboek van strafvordering bepaalt met betrekking tot internationale verzoeken om rechtshulp
"Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven
- c.
voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten ter zake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd"
Blijkens de brief van 7 februari 2003 wordt [klager 2] in Nederland als verdachte aangemerkt. [Klager 2] wordt verdacht van opzetheling en witwassen. Dat blijkt uit het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling (processtukken, blz. 0019).
In Nederland zowel als in het Verenigd Koninkrijk wordt voorts [betrokkene 2] als verdachte aangemerkt, ter zake van feiten welke in Nederland zowel als in het Verenigd Koninkrijk voorwerp van onderzoek zijn.
Het onderzoek dat wordt ingesteld blijkens het beweerdelijke verzoek om rechtshulp betreft onder meer de vraag of de in beslag genomen tapes in het Verenigd Koninkrijk zijn verkregen door enig misdrijf - meer in het bijzonder: het misdrijf van diefstal - en vervolgens of [betrokkene 1] (handelend tezamen en in vereniging met [betrokkene 2]) bedoelde tapes heeft verhandeld en vervolgens van [klager 2] heeft willen terugkopen.
Aldus betreft het Britse onderzoek mede de vraag of [klager 2] zich aan heling kan hebben schuldig gemaakt. Anders gezegd: het Britse onderzoek betreft "feiten ter zake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd".
Vordering officier van justitie niet voor toewijzing vatbaar
17.
Uit artikel 552l lid 1 aanhef Sv blijkt dat om die reden
"Aan het verzoek ... geen gevolg (wordt) gegeven."
Ook deze omstandigheid gebiedt dat de vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen."
26.
Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 gehechte pleitnota heeft mr. Römer ten behoeve van [klager 1] het volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Imperatieve weigeringsgrond?
Artikel 552l lid 1, aanhef en onder c. luidt:
"Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd."
Nu is het verzoek gedaan in een strafzaak waarin onder meer [betrokkene 2] wordt verdacht. [Betrokkene 2] is ook verdachte in de Nederlandse strafzaak, waarin [klager 2] en mijn cliënt als verdachte te boek staan. Overigens is onderzoek van de banden in de strafzaak tegen [klager 2] en mijn cliënt ten minste even aangewezen als soortgelijk onderzoek in Engeland, ten behoeve waarvan het verzoek is gedaan. Dat onderzoek kan evengoed in Nederland plaatsvinden. De bewijswaarde van de tapes mag voor de Nederlandse strafzaak tegen [betrokkene 2], [klager 2] en [klager 1] niet verloren gaan."
27.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 heeft de Officier van Justitie aldaar het volgende aangevoerd, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang:
"In artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering bevat een imperatieve weigeringsgrond: Deze is in het Wetboek opgenomen om te voorkomen dat een persoon dubbel wordt vervolgd. Dat is hier niet aan de orde. Er is geen sprake van dat de Nederlanders als verdachten in Engeland worden beschouwd of andersom. Het is ten onrechte aangevoerd."
28.
De Rechtbank heeft terzake overwogen:
"De verdediging heeft gesteld dat artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering in de weg staat aan overdracht der stukken nu in Nederland een strafvervolging gaande is tegen de twee Nederlandse belanghebbenden.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit beroep. Het artikel beoogt dubbele vervolging terzake van het zelfde feit te voorkomen. In de Engelse stukken wordt nadrukkelijk vermeld dat de beide Nederlanders in Engeland niet als verdachten worden aangemerkt."
29.
De weigeringsgrond van art. 552l, eerste lid, aanhef en onder c, Sv is ontleend aan wezenlijke belangen van de verdachte, te weten gelijktijdige vervolging in Nederland.1. Nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers geen verdachten in Engeland zijn, de Rechtbank daaruit kennelijk heeft afgeleid dat het verzoek niet wordt gedaan ten behoeve van de vervolging van verzoekers in Engeland, en inwilliging van het verzoek er dus niet toe kan leiden dat zij in Engeland worden vervolgd voor feiten waarvoor zij in Nederland (zullen) worden vervolgd, heeft de Rechtbank het verweer op juiste en toereikende gronden verworpen.2.
30.
Het voorgaande wordt niet anders doordat de Rechtbank in haar oordeel niet heeft betrokken de positie van [betrokkene 2]. Het is immers niet aan verzoekers op te komen voor de belangen van [betrokkene 2] zoals zij die zien.
31.
De klacht is tevergeefs voorgesteld.
32.
De aangevoerde klachten kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
33.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt ertoe dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep en dat het beroep van verzoekers wordt verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2003
Zie ook Sjöcrona en Orie, Internationaal strafrecht, studiepockets strafrecht, derde druk, blz. 242: 'Tot besluit geldt er op de voet van art. 552l, lid 1c ook een verplichting tot weigering van rechtshulp zolang ter zake van hetzelfde feit tegen de betrokken verdachte nog een strafvervolging in Nederland aanhangig is.'
Uitspraak 25‑11‑2003
Inhoudsindicatie
Betekenis art. 552l lid 1 sub c Sv. 1. Verdachte in de zin van deze bepaling is in casu degene die in het rechtshulpverzoek als zodanig wordt aangeduid. 2. Deze bepaling strekt niet ter bescherming van de belangen van klagers die geen verdachten zijn in de zin van deze bepaling. 3. Deze bepaling is niet van toepassing indien een medeverdachte van degene op wie het rechtshulpverzoek betrekking heeft in Nederland wordt vervolgd.
Partij(en)
25 november 2003
Strafkamer
nr. 01163/03 B
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 29 april 2003, nummer RK: 03/1439, naar aanleiding van een vordering van de Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam, tot het verlenen van verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats] en [klager 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft afgewezen de vordering van de Officier van Justitie met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld in het verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 39, 40, 41, 42 en 43.
De Rechtbank heeft toegewezen de vordering van de Officier van Justitie om op grond van artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aan haar ter beschikking te stellen de inbeslaggenomen bescheiden zoals vermeld in het verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 1 tot en met 35, 36, 37, 38 en 44 ter overdracht aan de verzoekende Britse autoriteiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers en door de Officier van Justitie. Namens ieder van de klagers heeft mr. P.C. Römer, advocaat te 's-Gravenhage, telkens bij gelijkluidende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan deze beschikking gehecht.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de Officier van Justitie ingestelde cassatieberoep
Nu de Officier van Justitie niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de Officier van Justitie in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beoordeling van het middel in beide schrifturen
4.1.
Het middel is onder meer gericht tegen de verwerping door de Rechtbank van het verweer dat de vordering tot verlof op grond van art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv moet worden afgewezen. Daartoe wordt in de toelichting op het middel in de eerste plaats aangevoerd dat een van de verdachten in de Engelse strafzaak waarin het rechtshulpverzoek is gedaan, ook in de Nederlandse strafzaak als verdachte geldt. In de tweede plaats bevat het middel de stelling dat de ratio van art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv meebrengt dat die bepaling ook moet worden toegepast indien medeverdachten van de verdachte op wie het rechtshulpverzoek betrekking heeft, in Nederland worden vervolgd.
4.2.
De stukken van het geding houden in dat het hier betreft een door de Officier van Justitie gedane vordering tot verlof op grond van art. 552p, tweede lid, Sv ten behoeve van een rechtshulpverzoek van de Britse autoriteiten in het kader van een onderzoek tegen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. De bestreden beschikking behelst het op de voet van die bepaling door de Rechtbank gegeven verlof, waarbij de Rechtbank onder meer heeft getoetst aan het hier toepasselijke art. 552l Sv.
4.3.
De van het proces-verbaal van de behandeling door de Rechtbank deel uitmakende pleitnota's houden in dat daar de verweren zijn gevoerd die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 25 en 26 zijn weergegeven.
De Rechtbank heeft die verweren als volgt samengevat en verworpen:
"(...) De verdediging heeft gesteld dat artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering in de weg staat aan overdracht der stukken nu in Nederland een strafvervolging gaande is tegen de twee Nederlandse belanghebbenden.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit beroep. Het artikel beoogt dubbele vervolging terzake van het zelfde feit te voorkomen. In de Engelse stukken wordt nadrukkelijk vermeld dat de beide Nederlanders in Engeland niet als verdachten worden aangemerkt."
4.4.
Art. 552l Sv luidt, voorzover hier van belang:
"1.
Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven:
(...)
- c.
voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd."
4.5.
Als de verdachte als bedoeld in art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv dient, voorzover hier van belang, te worden aangemerkt degene die in het rechtshulpverzoek als verdachte wordt aangemerkt (vgl. HR 3 juni 2003, LJN AF6604). In het onderhavige geval zijn dit, zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
4.6.
Het middel kan wat betreft het verweer dat één van de Engelse verdachten te weten: [betrokkene 2] ook in Nederland zou worden vervolgd niet slagen. Op dat verweer heeft de Rechtbank niet uitdrukkelijk en gemotiveerd beslist. Ook al zou de aan het verweer ten grondslag gelegde stelling feitelijk juist zijn, dan nog kan het verweer in zoverre niet slagen, omdat de weigeringgrond van art. 552l, eerste lid aanhef onder c, Sv niet strekt ter bescherming van de belangen van de klagers.
4.7.1.
Het middel kan evenmin slagen voorzover het de klacht behelst dat de ratio van art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv meebrengt dat die bepaling ook moet worden toegepast indien medeverdachten van de verdachte op wie het rechtshulpverzoek betrekking heeft, in Nederland worden vervolgd.
4.7.2.
Art. 2 Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (ERV) luidt als volgt:
"Rechtshulp kan worden geweigerd:
- (a)
(...);
- (b)
indien de aangezochte Partij van mening is dat uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot een aantasting van de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke belangen van haar land."
Art. 6 ERV luidt als volgt:
"1.
De aangezochte Partij kan de overgave van voorwerpen, dossiers en documenten waarvan de overdracht is gevraagd, uitstellen wanneer zij deze nodig heeft voor een strafrechtelijke procedure.
2.
De voorwerpen, alsmede de originele dossiers en documenten, die ter uitvoering van een rogatoire commissie zijn overgegeven worden zo spoedig mogelijk door de verzoekende Partij aan de aangezochte Partij teruggegeven, tenzij laatstgenoemde er afstand van doet."
4.7.3.
Het in deze klacht bedoelde belang - dat blijkens de toelichting hierin wordt gezocht dat de bedoelde stukken van overtuiging voor de Nederlandse strafvordering nodig kunnen zijn - wordt zelfstandig beschermd door zowel art. 2, onder b, als art. 6 ERV. Om die reden is er geen grond art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv aldus uit te leggen dat die bepaling tevens strekt tot bescherming van het belang van de eventueel in Nederland vervolgde medeverdachten van de verdachte op wie het rechtshulpverzoek betrekking heeft.
4.7.4.
Ook deze klacht faalt dus.
4.8.
De overige klachten die het middel bevat kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in het cassatieberoep;
Verwerpt het beroep van de klagers.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2003.