HR, 03-06-2003, nr. 00813/02 B en 01122/02 B
ECLI:NL:HR:2003:AF6604
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-06-2003
- Zaaknummer
00813/02 B en 01122/02 B
- Conclusie
Mr Fokkens
- LJN
AF6604
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF6604, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑06‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF6604
ECLI:NL:HR:2003:AF6604, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑06‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6604
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6604
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6604
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2003/238
Conclusie 03‑06‑2003
Mr Fokkens
Partij(en)
Nr. 00813/02 B en 01122/02 B
Mr Fokkens
Parket, 25 maart 2003
Conclusie inzake:
[verzoeker=klager]
1.
Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg waarbij de rechtbank in de zaak tegen de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] verlof heeft verleend aan de rechter-commissaris om inbeslaggenomen bescheiden ter beschikking te stellen van de officier van justitie tot overdracht aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België), onder voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2.
Namens verzoeker heeft mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte het verweer heeft verworpen dat een overdracht van de inbeslaggenomen goederen aan België in strijd is met het fair trial beginsel ex art. 6 EVRM dan wel op gronden die onbegrijpelijk en/of in strijd met de wet zijn.
4.
Bedoeld verweer hield - kort gezegd - in dat er in Nederland een vervolging tegen verzoeker zal worden ingesteld dan wel is ingesteld en dat de over te dragen, bij verzoeker inbeslaggenomen, stukken en zaken van belang kunnen zijn in een eventuele strafzaak tegen verzoeker. Verzoeker zal in zijn verdediging in die strafzaak kunnen worden geschaad door de overdracht aan België.
5.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 5 februari 2002 heeft de officier van justitie dienaangaande het volgende verklaard:
"Tegen belanghebbende [klager] is een onderzoek gestart door de A.I.D..
Alle inbeslaggenomen stukken, welke vatbaar zijn voor overdracht naar België, zullen als bewijs aan dit A.I.D.-dossier ontvallen.
Zo bezien is belanghebbende [klager] niet in zijn belangen geschaad."
6.
De rechtbank heeft vervolgens ten aanzien van bedoeld verweer in haar beschikking het volgende overwogen:
"Tijdens het onderzoek in raadkamer heeft de officier van justitie aan belanghebbende meegedeeld dat hij in Nederland zal worden vervolgd voor soortgelijke delicten als thans aan de orde.
De officier van justitie heeft belanghebbende toegezegd dat de voor overdracht vatbare inbeslaggenomen stukken niet in deze Nederlandse strafzaak als bewijs worden gebruikt.
Gelet op hetgeen overwogen is (...) wordt het verweer verworpen."
7.
In de toelichting op het middel wordt het door de rechtbank overwogene onbegrijpelijk geacht. Hiertoe wordt aangevoerd dat een officier van justitie, nu de desbetreffende stukken in het dossier zitten, niet kan beoordelen of de rechter deze stukken wel of niet tot het bewijs gebruikt. Verder wordt betoogd dat ook de rechter in de onderhavige beklagzaak niet kan oordelen over het eventuele gebruik voor het bewijs van bepaalde dossierstukken door de strafrechter te zijner tijd.
8.
Het middel faalt. In de eerste plaats berust deze grief op een verkeerde lezing van de toezegging door de officier van justitie en de daarop gebaseerde overweging van de rechtbank. Ik lees beide namelijk als inhoudende dat de betreffende inbeslaggenomen zaken geen deel meer zullen uitmaken van het strafdossier van verzoeker op het moment dat deze aan België worden overgedragen.
9.
In de tweede plaats is een eventuele beperking van de verdedigingsmogelijkheden van verzoeker in de tegen hem aan te spannen strafzaak een kwestie die te zijner tijd aan de orde zal moeten worden gesteld in het kader van die strafzaak. De omstandigheid dat de betreffende stukken in dat andere onderzoek mogelijk van belang kunnen zijn is op zich geen grond om te weigeren aan het verzoek tot rechtshulp te voldoen (zie art. 552k lid 1 Sv en aantek. 2d en 3 in T&C Sv bij art. 552k Sv). Bovendien is door de rechtbank het voorbehoud gemaakt dat de stukken na gebruik in de strafzaak aan Nederland zullen worden teruggegeven.
10.
Gezien dit alles faalt het middel.
11.
Ik concludeer dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.
Uitspraak 03‑06‑2003
Inhoudsindicatie
3 juni 2003 Strafkamer nr. 00813/02 B en 01122/02 B LR/LB Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 19 februari 2002, nummers RK 01/204 en RK 01/205, inzake een verlof als bedoeld in artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering betreffende [verdachte 1] en [verdachte 2], ingediend door: [klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking...
Partij(en)
3 juni 2003
Strafkamer
nr. 00813/02 B en 01122/02 B
LR/LB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 19 februari 2002, nummers RK 01/204 en RK 01/205, inzake een verlof als bedoeld in artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering betreffende [verdachte 1] en [verdachte 2], ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft verlof verleend aan de Rechter-Commissaris om de inbeslaggenomen bescheiden ter beschikking te stellen van de Officier van Justitie tot overdracht aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Veurne (België), onder het voorbehoud dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank het verweer dat een overdracht van de inbeslaggenomen goederen aan België in strijd is met het fair trial beginsel als bedoeld in art. 6 EVRM, heeft verworpen op gronden die onbegrijpelijk danwel in strijd met de wet zijn.
3.2.
De door de raadsman van de klager overgelegde pleitnota houdt, voorzover nu van belang, in:
"Op grond van het bepaalde in artikel 552 l Sv. lid 1 sub c dient een dergelijk verzoek te worden geweigerd indien het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd.
De term "vervolgd" dient in dit kader ruim te worden uitgelegd (...). Daarvoor is voldoende dat een opsporingsonderzoek is ingesteld.
Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming is een dergelijk opsporingsonderzoek tegen [klager] in gang. Daarbij zijn notities en administratie en een fles in beslag genomen die ook in het onderzoek dat blijkbaar naar [klager] is aangevangen van belang kunnen zijn. Met name speelt, dat dergelijke bewijsstukken voor [klager] in dat onderzoek van belang kunnen zijn in het kader van zijn verdediging."
3.3.
De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, dienaangaande het volgende overwogen.
"Belanghebbende heeft aangevoerd dat:
- 1.
artikel 552l, lid 1 sub c Sv overdracht belet.
- 2.
overdracht in strijd is met het 'fair trial'-beginsel ex artikel 6 EVRM.
De rechtbank overweegt:
ten aanzien van 1.
Belanghebbende [klager] is belanghebbende in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat [klager] in de onderhavige procedure uitsluitend als belanghebbende is betrokken en niet als verdachte. Het gegeven dat [klager] hier ten lande als verdacht van enig strafbaar feit wordt aangemerkt heeft voor de in casu te nemen beslissing geen betekenis.
ten aanzien van 2.
Tijdens het onderzoek in raadkamer heeft de officier van justitie aan belanghebbende meegedeeld dat hij in Nederland zal worden vervolgd voor soortgelijke delicten als thans aan de orde.
De officier van justitie heeft belanghebbende toegezegd dat de voor overdracht vatbare inbeslaggenomen stukken niet in deze Nederlandse strafzaak als bewijs worden gebruikt.
Gelet op hetgeen overwogen is op beide punten wordt het verweer verworpen."
3.4.
In deze zaak stond de Rechtbank voor de taak te beoordelen of aan de Officier van Justitie op de voet van art. 552p, tweede lid, Sv verlof kon worden verleend om de daartoe geselecteerde stukken aan de Belgische autoriteiten af te geven.
In een dergelijk geval heeft de rechter zich te richten naar het volgende toetsingskader. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag - hier het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 1962, 97) - aan dat verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (HR 19 maart 2002, NJ 2002, 580).
3.5.
Zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven heeft de Rechtbank geoordeeld dat zich hier niet de omstandigheid voordoet dat het rechtshulpverzoek is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten waarvoor de klager als verdachte in Nederland wordt vervolgd, zoals bedoeld in art. 552l, eerste lid onder c, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting. Immers laatstgenoemde bepaling verzet zich slechts tegen inwilliging van het rechtshulpverzoek indien de daarin als verdachte aangemerkte persoon in Nederland wordt vervolgd voor het feit dat voorwerp is van de buitenlandse zaak waarvoor het rechtshulpverzoek is gedaan. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk.
3.6.
In het onder 3.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank ligt voorts besloten dat zich evenmin een aan het toepasselijk verdrag, onderscheidenlijk een ander aan de wet ontleend beletsel voordoet en dat evenmin door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij verdient - mede met het oog op de klacht dat de Rechtbank ten onrechte verlof heeft verleend tot overdracht van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de Belgische autoriteiten aangezien deze van belang kunnen zijn voor de verdediging in het kader van de tegen de klager in Nederland in te stellen strafvervolging - opmerking (a) dat uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding kan worden afgeleid dat de klager beschikt over kopieën van de over te dragen bescheiden, en voorts (b) dat de Rechtbank in haar beschikking het voorbehoud heeft gemaakt dat de over te dragen stukken door de Belgische autoriteiten zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
3.7.
Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2003.
Mr. Corstens is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.