NJ 2004, 44
Art. 6 lid 1 en lid 3 aanhef en onder c EVRM en de uitdrukkelijk gemachtigde raadsman.
HR 30-09-2003, ECLI:NL:HR:2003:AI1571
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 september 2003
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst
- Zaaknummer
02213/02
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AI1571
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2003:AI1571, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑09‑2003
ECLI:NL:HR:2003:AI1571, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑09‑2003
- Wetingang
Sv art. 279; EVRM art. 6 lid 1; EVRM art. 6 lid 3 aanhef onder c
Essentie
Art. 6 lid 1 en lid 3 aanhef en onder c EVRM brengt mee dat de verdachte het recht heeft om zich bij zijn verdediging te laten bijstaan door een raadsman, maar verzet er zich niet tegen dat het optreden van de advocaat dient te berusten op een daartoe door de verdachte verleende machtiging. Niet uitgesloten is dat op grond van het bepaalde in art. 6 EVRM in uitzonderlijke gevallen anders moet worden geoordeeld (vgl. NJ 2002, 338).
De omstandigheid dat de raadsman in hoger beroep is toegevoegd nadat de eerste ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.