HR, 12-02-2002, nr. 03236/00B
ECLI:NL:PHR:2002:AD4402
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-02-2002
- Zaaknummer
03236/00B
- LJN
AD4402
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AD4402, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑02‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD4402
ECLI:NL:PHR:2002:AD4402, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD4402
- Wetingang
art. 218 Wetboek van Strafvordering
art. 218 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
JOL 2002, 108
NJ 2002, 440 met annotatie van Y. Buruma
PW 2003, 21540
FED 2002/255
V-N 2002/18.9 met annotatie van Redactie
NJ 2002, 440 met annotatie van Y. Buruma
Uitspraak 12‑02‑2002
Inhoudsindicatie
-
12 februari 2002
Strafkamer
nr. 03236/00 B
NF/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 augustus 2000, nummers 13/120029/00 13/120028/00 en 13/120027/00, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Arrondissementsrechtbank heeft gegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van het in bovenstaande beschikking omschreven rapport.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank een te ruim bereik heeft gegeven aan het van het verschoningsrecht van de advocaat afgeleide verschoningsrecht van een deskundige.
3.2.1. Het gaat in deze zaak om een rapport dat de resultaten behelst van een onderzoek dat een registeraccountant op verzoek van de raadsman van klaagster op basis van door hem verstrekte stukken heeft verricht met betrekking tot verkooptransacties tussen klaagster en de op de Bahamas gevestigde vennootschap [A] Ltd in de periode 1992-1996. Dit rapport is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een aantal - kennelijk - leidinggevenden van die vennootschap inbeslaggenomen bij een doorzoeking als bedoeld in art. 96c Sv in het hoofdkantoor van klaagster.
3.2.2. Klaagster heeft de teruggave van genoemd rapport verzocht, stellende dat het rapport onder het afgeleide verschoningsrecht van haar raadsman valt. De Officier van Justitie heeft dit betwist, daartoe aanvoerende dat het afgeleide verschoningsrecht van een advocaat alleen geldt voor aan hem als zodanig toevertrouwde stukken en informatie die hij met het oog op advisering aan een niet-verschoningsgerechtigde ter hand heeft gesteld, en dus niet voor het rapport dat de niet-verschoningsgerechtigde aan de hand van die stukken en informatie heeft opgemaakt.
3.2.3. De Rechtbank heeft het daartoe strekkende klaagschrift gegrond verklaard en gelast dat het rapport aan klaagster wordt teruggegeven, dat eventueel daarvan gemaakte kopieën worden vernietigd en dat van de inhoud van het rapport op generlei wijze gebruik wordt gemaakt. De Rechtbank heeft daartoe - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"7.1. (...) Het gaat hier om de vraag of het op verzoek van de advocaat [betrokkene B] door de niet verschoningsgerechtigde registeraccountant aan deze advocaat uitgebrachte rapport onder het afgeleide verschoningsrecht van de advocaat valt.
7.2. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het oordeel of bepaalde geschriften object van de (afgeleide) bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat kennisneming van die geschriften zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie in beginsel te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
7.3. Die uitzondering doet zich hier niet voor. De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak als raadsman noodzakelijk oordeelt een deskundige in te schakelen. In verband met de uitvoering van de door de advocaat gegeven opdracht moet de deskundige kennis kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt. Vast staat dat die deskundige ten aanzien van de geschriften waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, een van die advocaat afgeleid verschoningsrecht toekomt. Dat afgeleide verschoningsrecht zou illusoir zijn wanneer het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens heeft uitgebracht. Gelet op de aard van de door de advocaat [betrokkene B] aan de registeraccountants verstrekte opdracht is er in dit bijzondere geval gegronde reden om te vrezen dat het accountantsrapport gegevens aan het licht zou brengen ten aanzien waarvan de advocaat zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank niet kennelijk onjuist dat [betrokkene B] zich op het standpunt stelt dat het rapport in kwestie onder zijn afgeleid verschoningsrecht valt."
3.3. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak noodzakelijk oordeelt een al dan niet aan zijn kantoor verbonden derde als deskundige in te schakelen om zo over de vereiste speciale deskundigheid te kunnen beschikken welke hij zelf niet heeft. In aanmerking genomen dat die deskundige in verband met de uitvoering van de hem door de advocaat gegeven opdracht zo nodig kennis moet kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, is ook in zoverre een uitbreiding van diens geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht geboden. Daarbij maakt het geen verschil of bedoelde gegevens aan deze deskundige mondeling dan wel schriftelijk door de advocaat zijn verstrekt en of hij ten kantore van de advocaat kennisneemt van de inhoud van bedoelde stukken dan wel deze stukken verkrijgt doordat de advocaat hem die ter hand stelt of laat stellen.
3.4. Het voorafgaande brengt mee dat bedoelde deskundige zich met een beroep op het hem toekomende verschoningsrecht, dat is afgeleid van het verschoningsrecht van de advocaat, zal kunnen verzetten tegen inbeslagneming van brieven en stukken, indien en voorzover deze zich bij hem bevinden in verband met de vervulling van een door hem aanvaarde opdracht, welke hem is verleend door de advocaat in het kader van de behandeling van een bepaalde door een cliënt aan deze toevertrouwde aangelegenheid. De aard van de hier aan de orde zijnde afgeleide bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of stukken object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 552).
Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
3.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het afgeleide verschoningsrecht illusoir zou zijn indien het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat heeft uitgebracht op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens.
3.6. Dit oordeel is juist. Een door een advocaat ingeschakelde deskundige zal zich dus met een beroep op het hem toekomende verschoningsrecht, dat is afgeleid van het verschoningsrecht van de advocaat, kunnen verzetten tegen de inbeslagneming van stukken behelzende zijn gevoelen betreffende hetgeen zijn wetenschap hem leert omtrent hetgeen door de advocaat aan zijn oordeel is onderworpen.
Het oordeel omtrent de vraag of zodanige stukken object van het afgeleide verschoningsrecht uitmaken komt ook dan, zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, in beginsel toe aan de advocaat van wie het verschoningsrecht is afgeleid. Het afgeleide verschoningsrecht als hier bedoeld, zal met betrekking tot zodanige stukken kunnen worden ingeroepen zowel indien en voorzover zij zich bij de deskundige bevinden in verband met de vervulling van een door hem aanvaarde opdracht, welke hem is verleend door de advocaat in het kader van de behandeling van een bepaalde door een cliënt aan deze toevertrouwde aangelegenheid, alsook indien zij zich bij de cliënt van de advocaat bevinden (vgl. HR 19 november 1985, NJ 1986, 533, rov. 5.3).
3.7. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2002.
Conclusie 12‑02‑2002
Inhoudsindicatie
-
Mr Machielse
Nr. 03236/00 B
Parket, 28 augustus 2001
Conclusie inzake:
[Klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
1. In deze zaak heeft op 11 april 2000 op het hoofdkantoor van klaagster een doorzoeking ter inbeslagneming ex. art. 96c Sv. plaatsgevonden. Daarbij zijn een groot aantal bescheiden inbeslaggenomen. Na bemiddeling van de deken van de Orde van Advocaten zijn een aantal stukken als vallend onder het verschoningsrecht van de advocaat van klaagster teruggegeven aan de raadsman van klaagster. Klaagster heeft een klaagschrift ingediend tegen de weigering tot teruggave van een rapport van de registeraccountant, stellende dat ook het rapport valt onder het afgeleide verschoningsrecht van de raadsman van verzoeker.
2. Bij beschikking van 4 augustus 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam het beklag van klaagster gegrond verklaard en de teruggave aan klaagster gelast van het rapport van de registeraccountant.
3. Tegen deze beschikking is op 4 augustus 2000 door de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Op 7 december 2000 is ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen de cassatieschriftuur van de officier van justitie, houdende één middel van cassatie.
4. Het middel behelst de klacht dat de rechtbank ten onrechte een uitbreiding aan de reikwijdte van het afgeleide verschoningsrecht heeft gegeven. Het middel bevat twee klachten.
5. In de bestreden beschikking is opgenomen:
"De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het oordeel of bepaalde geschriften object van de (afgeleide) bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat kennisneming van die geschriften zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie in beginsel te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Die uitzondering doet zich hier niet voor. De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak als raadsman noodzakelijk oordeelt een deskundige in te schakelen. In verband met de uitvoering van de door de advocaat gegeven opdracht moet de deskundige kennis kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt. Vast staat dat die deskundige ten aanzien van de geschriften waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, een van die advocaat afgeleid verschoningsrecht toekomt. Dat afgeleide verschoningsrecht zou illusoir zijn wanneer het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens heeft uitgebracht. Gelet op de aard van de door de advocaat [betrokkene B] aan de registeraccountants verstrekte opdracht is er in dit bijzondere geval gegronde reden om te vrezen dat het accountantsrapport gegevens aan het licht zou brengen ten aanzien waarvan de advocaat zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank niet kennelijk onjuist dat [betrokkene B] zich op het standpunt stelt dat het rapport in kwestie onder zijn afgeleid verschoningsrecht valt."
6. Ten aanzien van de voorwerpen die onder het verschoningsrecht vallen, geldt dat geheim is datgene waarvan de wetenschap de vertrouwenspersoon als zodanig is toevertrouwd.(1) Hieronder vallen alle brieven en geschriften die aan of door de geheimhouder in zijn hoedanigheid zijn geschreven of welke hem om zijn stand of in zijn ambt of beroep ter hand zijn gesteld of toegezonden. In HR NJ 1986, 533 is bepaald dat het niet uitmaakt of de onder het verschoningsrecht vallende stukken bij de advocaat of zijn cliënt zijn inbeslaggenomen. Over de reikwijdte van het verschoningsrecht zegt art. 218 Sv: 'omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd.' Aan deze woorden moet volgens sommigen ruime betekenis worden toegekend.(2) Verburg stelt dat ook de informatie die door derden is verstrekt onder omstandigheden valt onder het object van de verschoning. Vast moet staan dat de geboden medewerking van belang lijkt te zijn voor een optimale hulpverlening.(3)
7. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat de registeraccountant geen eigen verschoningsrecht toekomt (HR NJ 1984, 132). Wel dient voor de registeraccountant een (van de raadsman) afgeleid verschoningsrecht te worden aangenomen indien het gaat om stukken die vielen onder het verschoningsrecht van de raadslieden voordat zij aan de registeraccountant ter hand waren gesteld. Met dit afgeleide verschoningsrecht zal de deskundige zich kunnen verzetten tegen inbeslagname van zodanige stukken indien en voor zover deze zich bij hem bevinden in verband met de vervulling van een door hem aanvaard opdracht, welke hem is verleend door de advocaat in het kader van de behandeling van een bepaalde door een cliënt aan deze toevertrouwde aangelegenheid. Tevens geldt dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of stukken object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid.(4)
8. De eerste klacht richt zich tegen het oordeel dat openbaarmaking van het accountantsrapport gegevens aan het licht zal brengen ten aanzien waarvan de advocaat zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen. Dit oordeel is onjuist, aldus de steller van het middel, omdat het afgeleide verschoningsrecht in die opvatting meer omvat dan de oorspronkelijke stukken die door de advocaat zijn verstrekt.
9. Ik ben van mening dat een dergelijk rapport in beginsel valt onder het afgeleide verschoningsrecht van verzoekers advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat in zijn hoedanigheid van raadsman van klaagster de register-accountant opdracht heeft gegeven en dat het advies is uitgebracht op grond van de speciale vereiste deskundigheid. Tevens heeft de rechtbank in haar beschikking vastgesteld dat de advocaat van klaagster zich op het standpunt stelt dat het rapport onder zijn verschoningsrecht valt. Zo een standpunt verdient respect, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het onjuist is.
In dit geval doet zich de situatie voor dat de advocaat stukken uit zijn dossier ter hand stelt van zijn extern adviseur teneinde deze in staat te stellen zich over een bepaalde vraag een oordeel te vormen en daaromtrent aan de advocaat te rapporteren. Als de advocaat aan de adviseur gegevens ter hand heeft gesteld die volgens de advocaat onder zijn verschoningsrecht vallen zal het aan de hand van die gegevens opgemaakt rapport een inhoud plegen te hebben waaraan die gegevens zijn te ontlenen. Als het afgeleid verschoningsrecht alleen zou rusten op de stukken die van de advocaat afkomstig zijn en niet op het rapport dat de externe adviseur opmaakt zou het verschoningsrecht illusoir worden. Het ligt immers in de aard der externe advisering besloten dat om een advies of verslaglegging wordt gevraagd waarin de deskundige aan de door de advocaat verstrekte gegevens een meerwaarde toevoegt. Die verstrekte gegevens kunnen nauwelijks worden afgezonderd van het advies in die zin, dat van het advies wél kennis zou kunnen worden genomen terwijl de gegevens van de verschoningsgerechtigde afkomstig verborgen zouden kunnen blijven. In wezen strekt het verschoningsrecht zich niet uit tot de meningen of uitlatingen van de externe adviseur, maar enkel tot de gegevens die van de verschoningsgerechtigde afkomstig zijn en die in het rapport zijn verwerkt. Het is aan de verschonings-gerechtigde om zich erover uit te laten of kennis kan worden genomen van de inhoud van het rapport zonder dat deze gegevens ter kennis komen van anderen. Welnu, uit de vaststellingen van de rechtbank blijkt dat de advocaat zich op het standpunt beroept dat het gehele rapport onder het verschoningsrecht valt. Dat standpunt verdient, zoals gezegd, in beginsel te worden gerespecteerd.
Ik geef toe dat deze opvatting gevaren in zich bergt. Zo kan een kwaadwillende cliënt zijn advocaat inschakelen om gedaan te krijgen dat een verschoningsrecht komt te rusten op een rapport over een kwestie waarover de cliënt ook direct en zonder tussenkomst van zijn advocaat een deskundige niet-verschonings-gerechtigde had kunnen raadplegen. Ook kan het verschoningsrecht worden gepretendeerd ten aanzien van (onderdelen van) geschriften die in wezen buiten de geheimhoudingsplicht vallen. Maar te grote uitwassen zullen kunnen worden voorkomen door de deken ter schifting in te schakelen, zoals in deze zaak ook is gebeurd.
De eerste klacht faalt.
10. De tweede klacht houdt in dat het standpunt van de Rechtbank ook correspondentie tussen de advocaat en een derde onder het verschoningsrecht doet vallen terwijl de Hoge Raad anders heeft beslist, aldus de steller van het middel
11. De tweede klacht is klaarblijkelijk gebaseerd op HR NJ 1990, 750. Ik ben evenwel de mening toegedaan dat HR NJ 1994, 552 tot een ander inzicht leidt. De Hoge Raad spreekt daarin van gegevens en stukken die aan de externe deskundige ter beschikking zijn gesteld door de advocaat. Gegevens waarop het verschoningsrecht berust kunnen zeer wel in correspondentie tussen de advocaat en de adviseur zijn verwerkt. Zij behoeven niet te zijn neergelegd in afzonderlijke stukken die de advocaat bijvoorbeeld van zijn cliënt heeft verkregen. Ook hier geldt weer dat in beginsel de verschoningsgerechtigde het laatste woord heeft.
Het middel faalt in al zijn onderdelen en aangezien ik ook ambtshalve geen grond voor vernietiging heb aangetroffen, concludeer ik dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 R.M. Vennix, Boef en beslag, de strafvorderlijke inbeslagneming van voorwerpen, Nijmegen 1998., p. 155
2 J. Nieuwenhuys en R.F.J. Thiessen, Het recht tot geheimhouding, in de Bronkhorstbundel, p. 243
3 J.J.I. Verburg, Het beroepsgeheim, Arnhem 1985, p. 33
4 HR NJ 1994, 552. Annotator 't Hart schreef dat de Hoge Raad met deze uitspraak 'ruiterlijk omging', Vennix oordeelt daar iets genuanceerder over omdat uit eerdere uitspraken niet zou volgen dat het stukken betroffen die door de verdachte als zodanig aan zijn raadsman waren toevertrouwd